Bloemlezing uit Guido Gezelle's Gedichten - Guido Gezelle - E-Book

Bloemlezing uit Guido Gezelle's Gedichten E-Book

Guido Gezelle

0,0
0,00 €

oder
Beschreibung

DigiCat Uitgeverij presenteert u deze speciale editie van "Bloemlezing uit Guido Gezelle's Gedichten" van Guido Gezelle. DigiCat Uitgeverij is ervan overtuigd dat elk geschreven woord een erfenis van de mensheid is. Elk DigiCat boek is zorgvuldig gereproduceerd voor heruitgave in een nieuw, modern formaat. De boeken zijn zowel in gedrukte als e-boek formaten verkrijgbaar. DigiCat hoopt dat u dit werk zult behandelen met de erkenning en de passie die het verdient als klassieker van de wereldliteratuur.

Das E-Book können Sie in Legimi-Apps oder einer beliebigen App lesen, die das folgende Format unterstützen:

EPUB
Bewertungen
0,0
0
0
0
0
0



Guido Gezelle

Bloemlezing uit Guido Gezelle's Gedichten

 
EAN 8596547472322
DigiCat, 2023 Contact: [email protected]

Inhoudsopgave

ONEIGENE .
HET SCHRIJVERKE.
(GYRINUS NATANS) .
O ’T RUISCHEN VAN HET RANKE RIET.
HET MEEZENNESTJE.
DIEN AVOND EN DIE ROOZE.
AAN EUGENE VAN OYE.
KOM E’ KEER HIER.
AAN PIETER BUSSCHAERT VAN DAMME.
GEWIJDE KLOK.
O GULDEN HOOFD.
O VECHTER .
MET KLOEKEN ARME.
SLAAPT GIJ NOG.
HOE SCHITTERT MIJ DIE SPA TOCH.
O LEYE LIEF.
HEMELLAWERKE HEET GIJ.
DE BOOMEN ZIEN ZWART.
GELUWGROENE LEGERSCHAREN.
GEKAMDE KONING CANTECLAAR.
O WILDE EN ONVERVALSCHTE PRACHT.
WAAR ZIT DIE HELDERE ZANGER.
DE NAVOND KOMT ZOO STIL.
DE VLIEGE .
WAT HANGT GIJ DAAR TE PRATEN.
ALS GE NAAR HET KOOREN LUISTERT.
DE WOLKENWEG BEDIJGT.
ANDLEIE.
’T IS STILLE .
DE RAVE .
DE TIJD .
MIJN HERT IS ALS EEN BLOMGEWAS.
WINTERMUGGEN.
WINTERNACHT .
ARM HUISGEZIN .
IRREQUIETUM ....
VELUT UMBRA .
ABEELEN .
LENTEGROEN .
VOGELZANG .
ZONNEWENDE .
BONTE ABEELEN.
DE BLEEKERSGAST.
RIJMRAM .
TWEE HORSEN .
HET KLOKGEBED .
SCHOONHEID .
DE DAKPANNEN .
TERUG .
HET GETOUWE.
WIEROOK .
O HEEMELIJKE DIEPTEN...
’T GROEIT .
NAJAARSVERWEN.
NIEMANDSVRIEND.
CASSELKOEIEN .
TRANEN .
SCHOONE NACHT.
AVONDROOD .
FIAT LUX .
DE WINDEN .
DAT WILDE IK WETEN.
SPAMAN .
HET HAZEGRAUWT.
HOE ZEERE VALLEN ZE AF.
VAN DEN OUDEN BOOM.
BLOOTAKKER .
MOEDERKEN .
PERELS .
SPREEUWEN .
WEDERWIJVEN .
EXCELSIOR .
ZEGEPRAAL .
DE DOORNENBOOM.
MIETJE .
CYTISUS LABURNUM .
BUIGEN OF BERSTEN.
DE SPERRETAKKEN.
HET GULDEN VLIES.
HEBT MEÊLIJEN .
DE DAGERAAD.
NEVELDUISTERNIS.
WINDTOCHT .
AKSTERNESTEN.
LENTEGROEN .
CINXEN .
OCH WARE IK...
AAN DEN LINDEBOOM.
EGO FLOS ...
(Cant. II: 1) .

ONEIGENE.

Inhoudsopgave
Hetgeen ik niet uitgeve enhebbe ik niet in,wie zal mij dat wijten te schanden?Mijn herte en mijn tale, mijnzede en mijn zin,’t is al zoo van buiten, ’t isal zoo van bin’:’t ligt alles daar bloot op mijn’ handen!
Dan, weg met de oneigenetale en den schijnvan elders geborgde gepeizen;mijn zijt gij niet, uw dat enwille ik niet zijn,dat in mij en aan mij isdat heete ik mijn:oneigene, ik late u,... gaat reizen!
Als de Ziele luistertspreek ’et al een taal dat leeft,’t lijzigste gefluisterook en taal en teeken heeft:blâren van de boomenkouten met malkaar gezwind,baren in de stroomenklappen luide en welgezind,wind en wee en wolken,wegelen[1] van Gods heiligen voet,talen en vertolken’t diep gedoken Woord zoo zoet...als de Ziele luistert!

[1]Wegel is een Z. Ned. verkleinwoord van weg.

HET SCHRIJVERKE.

Inhoudsopgave

(GYRINUS NATANS).

Inhoudsopgave
O krinklende winklende waterding,met ’t zwarte kabotseken aan,wat zien ik toch geren uw kopke flinkal schrijven op ’t waterke gaan!Gij leeft en gij roert en gij loopt zoo snel,al zie ’k u noch arrem noch been;gij wendt en gij weet uwen weg zoo wel,al zie ’k u geen ooge, geen één.Wat waart, of wat zijt, of wat zult gij zijn?Verklaar het en zeg het mij, toe!Wat zijt gij toch, blinkende knopke fijn,dat nimmer van schrijven zijt moe?Gij loopt over ’t spegelend water klaar,en ’t water niet méér en verroertdan of het een gladdige windje waar,dat stille over ’t waterke voert.o Schrijverkes, schrijverkes, zegt mij dan,—met twintigen zijt gij en meer,en is er geen een die ’t mij zeggen kan:—Wat schrijft en wat schrijft gij zoo zeer?Gij schrijft, en ’t en staat in het water niet,gij schrijft, en ’t is uit en ’t is weg;geen Christen en weet er wat dat bediedt:och, schrijverke, zeg het mij, zeg!Zijn ’t visselkes daar ge van schrijven moet?Zijn ’t kruidekes daar ge van schrijft?Zijn ’t keikes of bladtjes of blomkes zoet,of ’t water, waarop dat ge drijft?Zijn ’t vogelkes, kwietlende klachtgepiep,of is ’et het blauwe gewelf,dat onder en boven u blinkt, zoo diep,of is het u, schrijverken, zelf?En ’t krinklende winklende waterding,met ’t zwarte kapoteken aan,het stelde en het rechtte zijne oorkes flink,en ’t bleef daar een stondeke staan:„Wij schrijven,” zoo sprak het, „al krinklen afhet gene onze Meester, weleer,ons makend en leerend, te schrijven gaf:één lesse, niet min nochte meer;wij schrijven, en kunt gij die lesse tochniet lezen, en zijt gij zoo bot?Wij schrijven, herschrijven en schrijven nóg,den heiligen Name van God!”

O ’T RUISCHEN VAN HET RANKE RIET.

Inhoudsopgave

Παρὰ ῥοδανὸν δονακῆα Hom. Il. XVIII, 576.

O! ’t ruischen van het ranke riet!o wist ik toch uw droevig lied!wanneer de wind voorbij u voerten buigend uwe halmen roert,gij buigt, ootmoedig nijgend, neêr,staat op en buigt ootmoedig weêr,en zingt al buigend ’t droevig lied,dat ik beminne, o ranke riet!
O! ’t ruischen van het ranke riet!hoe dikwijls dikwijls zat ik nietnabij den stillen waterboordalleen en van geen mensch gestoord,en lonkte ’t rimplend water na,en sloeg uw zwakke stafjes ga,en luisterde op het lieve lied,dat gij mij zongt, o ruischend riet!
O! ’t ruischen van het ranke riet!hoe menig mensch aanschouwt u nieten hoort uw’ zingend’ harmonij,doch luistert niet en gaat voorbij!voorbij alwaar hem ’t herte jaagt,voorbij waar klinkend goud hem plaagt;maar uw geluid verstaat hij niet,o mijn beminde ruischend riet!
Nochtans, o ruischend ranke riet,uw stem is zoo verachtlijk niet!God schiep den stroom, God schiep uw stam,God zeide: „Waait!...” en ’t windje kwam,en ’t windje woei, en wabberde omuw stam, die op en neder klom!God luisterde... en uw droevig liedbehaagde God, o ruischend riet!
O neen toch, ranke ruischend riet,mijn ziel misacht uw tale niet:mijn ziel, die van den zelven God’t gevoel ontving, op zijn gebod,’t gevoel dat uw geruisch verstaat,wanneer gij op en neder gaat:o neen, o neen toch, ranke riet,mijn ziel misacht uw tale niet!
O! ’t ruischen van het ranke rietweêrgalleme in mijn droevig lied,en klagend kome ’t voor uw voet,Gij, die ons beiden leven doet!o Gij, die zelf de kranke taalbemint van eenen rieten staal,verwerp toch ook mijn klachte niet:ik! arme, kranke, klagend riet!

HET MEEZENNESTJE.

Inhoudsopgave
Een meezennestje is uitgebroken,dat, in den wulgentronkgedoken,met vijftien eikes blonk;ze zitten in den boom te spelen,tak-op, tak-af, tak-uit, tak-in, tak-om,met velen,en ’k lach mij, ’k lach mij, ’k lach mij bijkans krom.
Het meezenmoêrtje komt getrouwig,komt op den lauwen noen,al blauwigen geluwachtig groen;het brengt hun dit en dat, om te azen,tak-om, tak-op, tak-af, tak-uit, tak-in,ze razen,en kruipen, vlug, het meezennestjen in.
Het meezenvaârtje zit—de looverenverduiken ’t voor ’t gestraal—te tooveren,al in de meezentaal;daar vliegen ze, al med’ een, te zamen,tak-om, tak-op, tak-af, tak-in, tak-uit,en, amen,het meezennestje is weêrom ijele en uit.

DIEN AVOND EN DIE ROOZE.

Inhoudsopgave

AAN EUGENE VAN OYE.

Inhoudsopgave
’k Heb menig menig uur bij ugesleten en genoten,en nooit en heeft een uur met ume een enklen stond verdroten.’k Heb menig menig blom voor ugelezen en geschonken,en, lijk een bie, met u, met u,er honing uit gedronken;maar nooit een uur zoo lief met u,zoo lang zij duren koste,maar nooit een uur zoo droef om u,wanneer ik scheiden moste,als de uur wanneer ik dicht bij u,dien avond, neêrgezeten,u spreken hoorde en sprak tot uwat onze zielen weten.Noch nooit een blom zoo schoon, van ugezocht, geplukt, gelezen,als die dien avond blonk op u,en mocht de mijne wezen!Ofschoon, zoo wel voor mij als u,—wie zal dit kwaad genezen?—een uur bij mij, een uur bij uniet lang een uur mag wezen;ofschoon voor mij, ofschoon voor u,zoo lief en uitgelezen,die rooze, al was ’t een roos van u,niet lang een roos mocht wezen;toch lang bewaart, dit zeg ik u,’t en ware ik ’t al verloze,mijn hert drie dierbre beelden: u,dien avond,—en—die rooze!

KOM E’ KEER HIER.

Inhoudsopgave

AAN PIETER BUSSCHAERT VAN DAMME.

Inhoudsopgave