Ik had geen tranen meer - Leo van der Weele - E-Book

Ik had geen tranen meer E-Book

Leo van der Weele

0,0
8,99 €

-100%
Sammeln Sie Punkte in unserem Gutscheinprogramm und kaufen Sie E-Books und Hörbücher mit bis zu 100% Rabatt.
Mehr erfahren.
Beschreibung

1964. De 27-jarige wiskundeleraar Peter brengt zijn vrije tijd graag zeilend op het IJsselmeer door. Daar ontmoet hij op een dag Rita, zijn jeugdliefde. Ook al is hij nog steeds van haar gecharmeerd, tot een relatie komt het niet. Als Peter na een ongeluk in het ziekenhuis belandt, ontmoet hij daar nachtzuster Els, waar hij een klik mee heeft. Ook krijgt hij in deze periode veel steun van zijn buurvrouw Klaartje. Hij voelt zich 'man tussen drie vrouwen'. 1990. Peter komt Rita onverwacht tegen op een terras. Ze vertellen elkaar hun levensverhaal. Hun gezamenlijke geschiedenis, hun jeugd in Indië en hun liefde voor het zeilen brengt hen dichter bij elkaar. Een interessant levensverhaal waarin de relatie van Peter met de drie vrouwen in verschillende periodes van hun leven wordt belicht.

Das E-Book können Sie in Legimi-Apps oder einer beliebigen App lesen, die das folgende Format unterstützen:

EPUB
MOBI

Seitenzahl: 138

Veröffentlichungsjahr: 2020

Bewertungen
0,0
0
0
0
0
0
Mehr Informationen
Mehr Informationen
Legimi prüft nicht, ob Rezensionen von Nutzern stammen, die den betreffenden Titel tatsächlich gekauft oder gelesen/gehört haben. Wir entfernen aber gefälschte Rezensionen.



Inhoud

Colofon 2

Toewijding 3

Hoofdstuk 1 4

Hoofdstuk 2 11

Hoofdstuk 3 14

Hoofdstuk 4 17

Hoofdstuk 5 20

Hoofdstuk 6 24

Hoofdstuk 7 29

Hoofdstuk 8 33

Hoofdstuk 9 39

Hoofdstuk 10 47

Hoofdstuk 11 51

Hoofdstuk 12 54

Hoofdstuk 13 57

Hoofdstuk 14 61

Hoofdstuk 15 65

Hoofdstuk 16 71

Hoofdstuk 17 76

Hoofdstuk 18 83

Hoofdstuk 19 86

Hoofdstuk 20 89

Hoofdstuk 21 93

Hoofdstuk 22 97

Hoofdstuk 23 100

Hoofdstuk 24 103

Colofon

Alle rechten op verspreiding, met inbegrip van film, broadcast, fotomechanische weergave, geluidsopnames, electronische gegevensdragers, uittreksels & reproductie, zijn voorbehouden.

© 2020 novum publishing

ISBN drukuitgave:978-3-99064-791-2

ISBN e-book: 978-3-99064-792-9

Lectoraat: M.Moors

Vormgeving omslag:Samasabreen | Dreamstime.com

Omslagfoto, lay-out & zetting:novum publishing

www.novumpublishing.nl

Toewijding

Voor Marijcke, ter nagedachtenis

Hoofdstuk 1

1964

Er stond een stevige wind. De zon scheen fel, met een enkel wolkje aan de horizon. Peter voer met zijn kajuitjachtje met halve wind over bakboord ter hoogte van Oudemirdum, richting Lemmer. Er was weinig scheepvaart. Een paar vissersboten en een enkel jachtje waren in zicht en ook een paar moedige surfers stoven over het water. Verder natuurlijk een massa meeuwen om de vissersboten en een enkele zwaan op de golven. Een beetje bijsturen, de schoten wat vieren of aantrekken als de wind draaide, was alles wat Peter had te doen. Hij genoot van het water, de wind, de rust.

De vakantie was net begonnen. Peter was helemaal ontspannen na een druk kwartaal op zijn middelbare school. Wiskunde was toch altijd lastig om te geven. De leerlingen met weinig aanleg voor het vak haatten het meestal. En slaagden met moeite, of helemaal niet, een voldoende te halen. De kinderen met aanleg scoorden daarentegen hoge cijfers zonder er veel voor te hoeven te doen. Op de middelbare school had Peter zelf altijd hoge cijfers gescoord zonder zich ervoor in te spannen. Bovendien vond hij wiskunde zo leuk dat hij het was gaan studeren, in Groningen.

Peter groette een Finnjol met aan het roer een jonge vrouw die, zoals op het water gebruikelijk, teruggroette door haar hand op te steken. Zij voer een stuk sneller dan zijn wat logge kajuitjachtje en verdween ras voor hem. Het was zo rustig dat Peter een boek kon lezen.De koperen tuinvan Simon Vestdijk, een van zijn favoriete schrijvers. Hij had het al vaker gelezen, maar het boek bleef hem boeien. Zo nu en dan even opkijken of er iets in zicht was waarvoor hij moest oppassen en dan verder lezen. Zo voer hij rustig verder richting Lemmer.

Hij keek weer eens op. Voor hem, ver weg, zag hij op het water een stip die langzaamaan groter werd. Duidelijk iets dat stilligt, constateerde hij. Even opletten dat ik niet tegen iets aanvaar. Toen hij dichterbij kwam, zag Peter dat het een bootje was, duidelijk omgeslagen. Hij stuurde bij zodat hij vlak bij het bootje zou komen. Verrek, het is de Finn die hem voorbij was gesneld, zag hij.

De stuurvrouw probeerde het bootje rechtop te krijgen, maar dat lukte duidelijk niet. Toen hij bij de pechvogel was, gooide Peter zijn boot in de wind en liet de zeilen zakken.

“Ik kom helpen,” riep hij. “Ik gooi eerst een lijn over. Bind die aan jouw boot vast, dan houden we het spul bij elkaar.”

Hij trok zijn kleren uit en dook in zwembroek het water in. Zij had intussen de lijn om de mast gebonden. Ze gingen beiden aan een kant trekken en duwden met hun voeten tegen het zwaard. En het lukte. Het bootje kwam moeizaam overeind, uiteraard vol water.

“Nu moeten we eerst hozen zodat hij wat stabieler ligt,” zei Peter. “Ik pak een hoosblik. Heb jij er ook één? En kun je die onder water vinden?”

Dat kon ze. Het was een uiterst lastig karwei het water uit de boot te krijgen.

Toen het bootje redelijk stabiel lag, stelde Peter voor eerst maar op zijn boot te rusten en te bekijken hoe het verder moest gaan. Hij klom op zijn boot en hielp haar galant ook aan boord te komen.

“Ik ben Peter. Welkom aan boord. Ik pak een handdoek voor je. Ik denk dat ik nog wel wat kleren heb. Weliswaar mannenkleren, maar dat is beter dan dat natte spul dat je nu aan hebt.”

“Ik ben Rita en ben je ontzettend dankbaar dat je me hebt gered,” zei Rita terwijl ze haar haar droogde.

Peter keek haar eens goed aan.

“Rita. Je kwam me al bekend voor, maar nu weet ik het: Rita Bakker, van het Kennemer lyceum, nu zie ik je pas echt.

“Ja, nu zie ik het ook. Peter van der Wal. Wat een toeval dat we elkaar zo weerzien. En wat is het lang geleden dat we elkaar kenden.”

“Ja, we kunnen straks lekker over vroeger praten. Maar ik zal eerst wat kleren voor je zoeken.”

Peter vond een onderbroek en een T-shirt die Rita wel zouden passen.

Rita kleedde zich in de kajuit om. Peter hing haar natte kleren te drogen. Dat moest in de zon en de wind wel snel gaan. De kleren van Peter waren wat te groot, maar bedekten haar lichaam voldoende.

“Geen gezicht, maar heel wat beter dan dat natte goedje van mij. Dank je wel, Peter,” zei Rita. “Ik ben je wel tot last. Nu zit je met mij en met mijn boot. Was je ergens naartoe op weg?”

“Nee, ik voer zomaar wat rond, genieten van het zeilen. Je bent me totaal niet tot last. Ik vind het zelfs ontzettend leuk jou weer te zien. Juist jij, Rita, waar ik op school in stilte verliefd op was. Dat wist je vast niet.”

“Hallo, dat wist ik niet, nee, vertel!”

“Straks, eerst even de berging van jouw boot op gang brengen.”

“Ja, je hebt gelijk. Wat doen we?”

“Hoe is jouw boot omgeslagen? Zoveel wind staat er toch niet,” vroeg Peter.

“Nee, het was niet de wind, die kan ik wel aan. Ik voer tegen iets op dat onder water zweefde en daardoor onzichtbaar was. Door de schok gijpte mijn boot en sloeg hij om. Dankzij jou heb ik niet lang in het water gelegen en is dit avontuur goed afgelopen,” antwoordde Rita.

“Het zal niet lukken jouw boot naar een haven te slepen. Dat zou Lemmer moeten zijn en dat is zo ver dat we dat nooit voor donker halen. Ik stel voor dat we naar de dichtstbijzijnde wal varen. We kunnen dan proberen de boot leeg te hozen en vaarklaar te maken. Maar dat zal niet meevallen met dat natte zeil. En we moeten nog zien dat er geen lekkage is. Het alternatief is dat we op mijn boot blijven slapen en morgen verder zien,” betoogde Peter.

“Ja, je hebt gelijk. We halen het zeil en zo van boord, dan is hij zo licht mogelijk,” stemde Rita in met zijn voorstel.

Ze trokken de Finn naar zich toe en haalden de spullen eruit. Ze hoosden nog wat, maar het was onbegonnen werk het bootje leeg te krijgen.

Ze bevestigden de sleeplijn en Peter hees de zeilen.

“Pak jij het roer, Rita, dan maak ik koffie. Heb je zin?” vroeg Peter.

“Ik heb ontzettende zin in koffie. Je bent lief, Peter.”

“Dat je dat vond, droomde ik zo’n dertien jaar geleden al,” lachte Peter.

“Romantisch hoor, Peter. En ik wist van niets. Je moet het me straks maar uitgebreid vertellen.”

“Zal ik doen. Eerst nog even goed naar je kijken, zoals ik smachtend deed toen ik dertien was. In de tijd dat we beiden door de gangen van het Kennemer liepen en ik hoopte je tegen te komen. Wat een toeval dat ik je zo terugzie, helemaal in Lemmer. Je bent weinig veranderd, het meisje Rita is vrouw geworden, maar verder zie ik nog die mooie bruine ogen en dat bruine haar. Dat ik jou terugzie!”

“Dank je voor je compliment. Ik vind het ook heel leuk jou weer te zien. Ben benieuwd hoe het jou vergaan is. Vertel!”

“Komt. Maar we hebben alle tijd, dus eerst maar even het heden. Hoe kwam je daar verzeild? Is het niet wat overmoedig in zo’n klein bootje zo ver het water op te gaan?” vroeg Peter.

“Ja, ik denk met jou dat het best wel gevaarlijk is. Maar ik ben een heel goede zeiler, hoorde in de Finn tot de top van Nederland. Maar je hebt wel gelijk, hoor. Als jij er niet was geweest, had ik best een probleem gehad.”

“Ik zeg maar niets meer. Ik heb ook niet het recht jou te bevoogden. Sorry, Rita. Woon je hier in de buurt?”

“Je mag me best bevoogden hoor. Daar heb ik helemaal geen probleem mee, ik heb het nu wel verdiend. Nee, ik woon hier niet in de buurt. Ik heb vakantie en sta met een tentje in Lemmer,” vertelde Rita.

“Zo, in je eentje?” vroeg Peter nieuwsgierig.

“Ja, zo in mijn eentje. Ik zeil graag alleen,” lichtte Rita toe.

Peter werd nieuwsgierig, zag voor zich een aantrekkelijke alleenstaande vrouw van zo’n 27, En nog wel zijn kalverliefde! Hij vroeg verder.

“Waar woon je dan wel? Nog in Rotterdam, waarheen jullie toen verhuisden? En wat doe je in je dagelijkse leven, als ik vragen mag?”

“Ja hoor, dat mag je vragen. Als oud-Kennemers zijn we vrienden, toch?”

“Fijn. Ik had ook meteen een vertrouwd gevoel met jou, ook al hebben we elkaar nauwelijks gekend. Het was echt een verliefdheid op zeer grote afstand. Met jouw broer had ik wel contact. Hoe is het met hem?”

“Poeh, een hoop vragen tegelijk. Met mijn broer is het prima. Hij heeft de zeevaartschool gedaan en vaart nu bij de Rotterdamse Lloyd. Hij woont in Maassluis, is getrouwd en heeft een zoon. En wat mij betreft? Rotterdam ligt al een tijdje achter me. Ik woon in Groningen, ben verpleegster en werk in de thuiszorg.”

“Ik onderbreek je even, want ik heb het gevoel dat de Finn voller loopt. We moeten nog maar wat hozen,” merkte Peter op.

Peter gooide de boot in de wind en liet de zeilen zakken. Met veel moeite lukte het ze het waterpeil in de Finn te verlagen zodat het bootje wat stabieler lag.

“Dat was weer een hele klus,” merkte Rita op. “Even uitblazen. Heb je nog koffie?”

“Ik heb nog koffie en zal wat nieuwe zetten. Ik vind het heel gezellig zo met je te kletsen,” antwoordde Peter. “Sorry, elk antwoord van jou betekent een nieuwe vraag. Hoe kwam je in Groningen terecht? Hoe werd je verpleegster? En wat doet de thuiszorg, die ken ik helemaal niet.”

“Ik zal alles vertellen. Maar dan moet jij ook alles van jezelf vertellen. Oké? Ga je ook vragen of ik een vriend heb?”

Peter bloosde. “Sorry, ik vraag te veel, maar je bent ook al zo vertrouwd voor mij. Opvallend na al die jaren en ik je nauwelijks heb gekend.”

“Nee hoor, ik plaagde je alleen maar. Je mag alles vragen. Ik zal precies vertellen hoe ik leef en werk.”

“We hebben alle tijd want we varen met die sleep erg langzaam, zeker nu de wind nog verder afneemt. We zullen wel ruim voor donker het land bereiken. Maar het zal niet lukken jouw boot klaar te krijgen om verder te varen. Ik bied je een slaapplaats aan. En heb ook nog wel wat te eten, denk ik,” legde Peter uit.

“Heel graag blijf ik bij je slapen. We hebben dan alle tijd om onze levensgeschiedenis te vertellen. Ik ben ook reuze benieuwd naar wat er is geworden van dat jongetje dat op het Kennemer verliefd op mij was. Dat ik daar nu achter kom!

Nu mijn geschiedenis. Na de tweede klas verhuisde ik, zoals je weet, naar Rotterdam. Daar heb ik gymnasium gedaan, waarvoor ik op het Kennemer ook al had gekozen. Ik wist niet goed wat ik daarna moest doen. Mijn vriend, die een paar jaar ouder was, haalde me over naar Groningen te komen. Dat maakte mijn ouders niet blij, maar ik zette door. Ik begon met medicijnen, maar het boeide me onvoldoende en ik besloot te stoppen met de studie. Met mijn vriendje was het inmiddels trouwens ook uit.”

“Sneu, hoor. Zeker omdat je voor hem naar Groningen was gegaan,” merkte Peter meelevend op.

“Ach ja, maar hij bleek toch niet de ware te zijn. En toen hij wat te veel naar een medestudente keek, heb ik hem de bons gegeven. Ik voelde me vrij. Maar wat nu? Ik vond het een afgang terug te gaan naar Rotterdam. En ben toen de in-service verpleegkundeopleiding gaan doen in het Academisch Ziekenhuis. In tegenstelling tot de medische studie, beviel dat best. Vooral dat er meer actie werd gevraagd dan bij de medische studie, boeide me.”

“Je zit dus al behoorlijk wat jaren in de stad. Ik was daar ook al die tijd, studie en daarna werk. Dat we elkaar nooit hebben ontmoet!”

“Tja … Groningen is groot. En beter laat dan nooit! Ik heb na mijn diplomering nog een jaar in het ziekenhuis gewerkt, maar ben toen overgestapt naar de thuiszorg.”

“Waarom? En je moet ook wat vertellen over de thuiszorg. Die ken ik, zoals ik al zei, namelijk helemaal niet,” vroeg Peter verder.

Ze voeren nu dicht onder de wal in de buurt van Oudemirdum.

“Nu een landingsplaats zoeken. Er zijn nogal wat inhammen die geschikt lijken. Ik kijk even op de kaart hoe diep ze zijn. Pak jij het roer?”

Peter dook de kajuit in om de kaart te pakken en hij vond een geschikte inham.

“Kijk, die daar, even over stuurboord, moeten we hebben. Voldoende diepgang om aan de wal te komen en strand om de Finn op te trekken zodat we die leeg kunnen hozen en inspecteren.”

Rita stuurde de boot de inham in. Peter sprong op de kant en legde de boot met twee lijnen stevig aan een boom vast. Daarna trokken ze de Finn met zwaard omhoog op het strand en zekerden hem ook met een stevige lijn.

“Zo, veilig voor de nacht,” stelde Peter vast. “Jouw kleren zijn inmiddels droog. Ik neem aan dat je die weer aan wilt.”

Rita dook de kajuit in om zich om te kleden. Ze zag er mooi uit in haar korte broek en shirt, zonder beha, merkte hij op.

Hoofdstuk 2

“Ik kijk wat ik te eten heb. Het zal niet veel bijzonders zijn, maar je zult het ermee moeten doen,” zei Peter.

“Ik vind alles prima. En heb nu best honger. Heel fijn dat je me zo opvangt. Dankjewel Peter.”

Peter kwam uit de kajuit terug met een brood, boter, een stuk kaas en een blik tomatensoep. Hij stak de primus aan om de soep op te warmen.

“Nu kunnen we verder praten. Jij was aan het vertellen. Je was, geloof ik, gebleven bij Rita en de thuiszorg. Je zou uitleggen wat de thuiszorg is.”

“Ik was dus aan het werk in het ziekenhuis, op een chirurgische afdeling. Het beviel wel, maar het werd routine en ik had nogal moeite met de zo sterke hiërarchische verhoudingen. Ik was toe aan wat anders. Een collega wees me op de thuiszorg. Er bleek een vacature in Groningen te zijn en daarop heb ik met succes gesolliciteerd.

Wat doet de thuiszorg? vraag je. Het gaat om mensen die ziek zijn of een gebrek hebben waardoor ze niet in staat zijn thuis zelfstandig te leven. Maar het euvel is niet ernstig genoeg voor opname in een ziekenhuis of verpleeghuis. Je kunt denken aan poliopatiënten, reumatische aandoeningen, ouderdom met geestelijke en of lichamelijke beperkingen, mensen die door een ongeluk zich tijdelijk niet zelf kunnen redden. De thuiszorg helpt dan met van alles: het innemen van medicijnen, insuline toedienen, injecties geven, wondverzorging, katheteriseren en het werken met een verblijfskatheter, zwachtelen, wassen, douchen, hulp bij het aankleden, helpen met eten, steunkousen aan- en uittrekken, kortom alles wat de patiënt dagelijks nodig heeft. En heel belangrijk vind ik dat je een luisterend oor voor de patiënt hebt. De mensen zijn vaak nogal eenzaam en hebben behoefte aan een praatje. Dat werkt twee kanten op, als een soort venster naar de buitenwereld. Ze kunnen hun verhaal kwijt, hun zorgen delen of hun vreugden. En aan de andere kant kun je de mensen laten meeleven in wat jij, thuiszorger, meemaakt, waardoor ze het contact met de maatschappij houden. Mede hierdoor ontstaat er een band die je met de meestal kortere ziekenhuisopname niet krijgt met je patiënten. Het is in de thuiszorg zeer afwisselend werk met veel menselijke contacten.”

“Het klinkt als werk van een lager niveau dan werk als verpleegster in een ziekenhuis. Is dat zo?”