5,99 €
On the first, second, third (etcetera) day of Christmas, my true love gave to me…
Twaalf Nederlandse auteurs zijn “allen tezamen gekomen” om fans van young adultverhalen te voorzien van genoeg leesvoer voor de hele kerstperiode! Voor alle twaalf dagen van kerst is er een verhaal te lezen. De verhalen bevatten zonder uitzondering een sprankje magie, of het nu om een magische liefde, een midwinterfeest, een kerstboomboerderij, een mysterieuze sneeuwkoningin of een afgelegen dorpje in Canada gaat. Laat jij je ook meevoeren door deze wintermagie?
Voor mensen die het liefste de hele kerstvakantie opgekruld bij het haardvuur een boek lezen!
Das E-Book können Sie in Legimi-Apps oder einer beliebigen App lesen, die das folgende Format unterstützen:
Seitenzahl: 395
Veröffentlichungsjahr: 2025
Wintermagie
Wintermagie
is een uitgave van
Dutch Venture Publishing
Copyright © 2022 Dutch Venture Publishing
Auteurs: Jen Minkman, Cathinca van Sprundel, Emmy van Ruijven, Lysander Mazee, Marijke F. Jansen, Suzanne Peters, Isolde Boers, Maresa Jacobse, Fenneke Zwaaneveld, Cassandra Sterling, Vivian van Leeuwen, Annette van Geloof
Omslagontwerp: Jen Minkman
Tekstredactie: Jen Minkman
Zetwerk: Mariska Maas (Rubre Art)
Eerste druk november 2022
ISBN 978-94-93265-30-1
NUR 285
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke wijze dan ook, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Inhoud
DE EERSTE DANS
DE LES VAN DE GRIZ
DE DOCHTER VAN DE KERSTMAN
DE WILDE JACHT
SNEEUWENGEL
HET ELFENVUUR
NET ALS IN DE FILM
DE SNEEUWKONINGIN EN DE IJSHEKS
YULELICHT
KERSTPAKKET
WINTERVORST
MAG IK DEZE DANS VAN JOU?
DE EERSTE DANS
Cassandra Sterling
DAG EEN
Protocol schrijft voor dat een ruiter pas van zijn paard mag afstappen wanneer de koning daar toestemming voor geeft. Het was een oude regel, meer een formaliteit eigenlijk, maar er werd strak aan vastgehouden. Zeker op een dag als vandaag, midwinter, of liever gezegd: mijn verjaardag. Dat de gasten vooral kwamen vanwege de grote aankondiging van mijn verloving met prins Oberon van Elfhaim en niet zozeer vanwege mijn zestiende verjaardag, negeerde ik met opzet. Het was leuker om te doen alsof de stroom aan gasten die nu al een paar uur lang gestaagd het kasteel binnen druppelde voor mij kwam. Ik stond schuin achter mijn vader op het balkon boven de poort en kon vanaf hier toekijken hoe de vreemde mix van circusartiesten, handelaren en edellieden zich naar binnen drong.
Sommige bezoekers droegen de vreemdste kleding. Een violist in een kostuum met bontgekleurde veren sprong van zijn wagen af en maakte een dansje tussen de menigte door. Hoe hij het hierbij voor elkaar kreeg om niemand omver te stoten en niet uit te glijden over het ijs en de sneeuw op de weg was me een raadsel.
Ik leunde naar voren om het tafereel beter te kunnen zien, maar werd op mijn vingers getikt door Natasha, mijn persoonlijke bediende, die tot dan toe achter me had gestaan. In mijn hoofd praatte ik met haar mee. Rechtop staan zoals het een prinses betaamt, jongedame.
Ik kreunde en nam mijn plaats weer in. Ik was zestien, geen kleuter meer. Wanneer zouden mijn verloofde en de rest van zijn hofhouding zich eigenlijk laten zien?
Ik verdrong de gedachte meteen. Van mij hoefden ze helemaal niet op te komen dagen. Misschien zou mijn vader die hele verloving dan uit zijn hoofd zetten. Kleine kans, dacht ik bitter. Mijn verloving met prins Oberon was “van diplomatiek belang.” Dat ik misschien wel helemaal geen zin had om een huis te delen met een of andere suffe bloemenprins werd daarin hard genegeerd.
Voor de poort danste de violist met een jongleur op stelten. Ik zuchtte nog eens. Mijn laatste uurtjes van vrijheid zou ik het liefst daar beneden doorbrengen, onder de mensen. Ik was net van plan aan mijn vader te vragen of ik naar de binnenplaats mocht, toen de menigte onder ons opeens stilviel. Een paar seconden lang had ik geen idee wat de verandering in sfeer veroorzaakt had, maar toen spotte ik de ruiter die stapvoets over de brug aankwam. De menigte week voor hem uiteen alsof hij een besmettelijke ziekte bij zich droeg – wat natuurlijk het geval kon zijn, maar ik vermoedde dat het iets anders was – en hij keurde ze geen blik waardig.
Ik kon het nu niet laten om naar voren te leunen en de ruiter beter te bekijken. Hij was volledig in het zwart gekleed, met ravenzwarte haren, een donkere mantel en zelfs de vacht van zijn paard was zwart als de nacht. Voor de poort hield hij halt, zijn blik strak op mijn vader gericht. Het was alsof iedereen hun adem inhield. Alle blikken waren vol angst gericht op de koning. De spanning was te snijden.
Toen schudde mijn vader langzaam zijn hoofd. Ik wilde hem vragen wat er in ’s hemelsnaam aan de hand was, maar hij stak zijn hand op voor ik ook maar iets kon uitbrengen. ‘Verdwijn,’ zei hij in plaats daarvan tegen de ruiter.
‘Wat…?’ begon ik, maar Natasha hield haar vinger voor haar lippen.
‘Sst.’
Ik viel stil en staarde naar de ruiter. Die had een uitdagende grimlach op zijn gezicht. Even dacht ik dat hij zou afstappen en alsnog de poort binnen zou komen, maar toen draaide hij zich om en reed weg. Zijn rug kaarsrecht, zijn blik strak voor zich uit.
Ik wist niet wat er precies gebeurde, maar mijn vaders gezicht vertrok op het moment dat de ruiter ons zijn rug had toegekeerd. Op zijn wenken stapte Natasha naar voren, en hij draaide zich naar haar toe om op zachte toon iets tegen haar te zeggen. ‘Breng Titania naar haar kamer,’ instrueerde hij haar vervolgens, luid genoeg zodat ik het ook kon horen. ‘En zie erop toe dat ze daar blijft tot het tijd is voor de aankondiging; geen uitstapjes.’
‘Wat? Maar…’ begon ik, maar Natasha knikte alleen en kwam na een korte buiging te hebben gemaakt mijn kant op.
‘Kom op, we gaan.’ Ze begeleidde me met een ferme hand op mijn rug terug naar binnen.
‘Maar…’ protesteerde ik nog eens.
‘Geen gemaar. We doen gewoon wat je vader zegt.’ Er lag een gejaagdheid in haar stem die ze alleen had wanneer ze zenuwachtig was.
‘Je bent toch niet bang voor die ruiter?’ vroeg ik plagerig.
Ik stond weer stil en Natasha pakte nu mijn pols beet om me sneller mee te trekken. ‘Bang? Voor die helleprins? Nee, maar wat voorzichtigheid zou je sieren, jij loopt altijd in acht sloten tegelijk.’
‘Volgens mij is het spreekwoord zeven sloten,’ opperde ik.
Natasha stopte even om me aan te kijken. ‘Dat weet ik,’ zei ze.
‘Oh.’
‘Ja “oh”, en nu kom je mee.’ Na een knikje van Natasha zwaaide de deur naar mijn kamer open en de bediende duwde me zowat in mijn stoel.
‘Ik kan zelf gaan zitten,’ protesteerde ik.
Ze slaakte een diepe zucht terwijl ze de deur achter ons sloot. ‘Dat kan wel zijn, maar je kunt niet zelf je haar opsteken voor straks, of wel soms?’
‘Nee,’ moest ik toegeven. Dat kon ik inderdaad niet zelf.
‘Nou dan.’ Natasha begon zonder nog een woord te zeggen aan mijn haar.
Van buiten klonk vrolijke muziek en ik wilde abrupt opstaan om te kijken, maar werd teruggeduwd in mijn stoel. ‘Hier blijven, jongedame.’
Ik wierp nog een jaloerse blik naar het raam. ‘Maar ik wil de gasten zien.’
‘Die zie je straks ook. Nu mag je stilzitten, anders krijg ik dit nooit voor elkaar.’
Natasha klaagde wel vaker over mijn witblonde krullen, die onmogelijk fatsoenlijk in model te brengen waren – volgens haar dan. Zelf vond ik dat Natasha maar moeilijk deed. Ze kreeg het uiteindelijk toch altijd voor elkaar om het gevecht met mijn onmogelijke krullen te winnen, dus erg lastig kon het haast niet zijn.
Ik onderging het gedwee terwijl ze mijn haar opstak en me in mijn lichtblauw met witte jurk hielp. De lichte stof voelde koel aan op mijn huid. Het was een nieuwe jurk, speciaal gemaakt voor vanavond. Lichtblauw kant in de vorm van bloemen en ijskristallen over wit satijn. Natasha schoof een zilveren diadeem in mijn haren en beoordeelde toen kritisch haar creatie.
Ik deed hetzelfde. In de spiegel staarde een bleek gezicht naar me terug. Mijn blonde haren waren half opgestoken en de andere helft viel in zachte krullen over mijn schouders tot halverwege mijn middel. Een schitterend masker lag nog op het nachtkastje voor het feest vanavond. Ik moest onwillekeurig toegeven dat ze goed werk geleverd had. Blijkbaar was het vooruitzicht van mijn verloving genoeg reden voor iedereen om extra hun best te doen.
Ik keek Natasha via de spiegel vragend aan. ‘Goed zo?’
Natasha leek even diep na te denken. Toen schudde ze langzaam haar hoofd. ‘Bijna.’
Voor ik kon protesteren verdween ze de kamer uit en kwam even later terug met een zilveren kistje ter grootte van een dik boek. Ik wilde al vragen wat erin zat, maar ik kreeg de kans niet. Het kistje ging met een klik open en onthulde zijn inhoud. Ik staarde ernaar. In het kistje lag een ketting met een steen die duizenden kleuren leek te weerspiegelen. Onder mijn blik verspreidde het licht zich door de kamer en een zachte ‘o…’ ontsnapte me. Ik wist precies wat dit was. Mijn blik ging van de ketting naar Natasha. ‘De noorderlichtketting?’ Het was meer een constatering dan een vraag. Ik had de noorderlichtketting eerder gezien, om de nek van mijn moeder, maar dat was jaren geleden. Na de dood van de koningin was de ketting verdwenen in zijn doosje en mijn vader had me niet eens in de buurt ervan laten komen. Was het echt de bedoeling dat ik hem nu droeg?
Toen Natasha mijn blik ontmoette, was de irritatie van eerder uit haar ogen verdwenen. ‘Je bent vandaag zestien, kind,’ zei ze. ‘Je vader vond het tijd dat je haar rol overneemt als drager van het noorderlicht.’
‘Maar…’ Ik wist niet wat ik wilde zeggen. Met bevende handen reikte ik naar de ketting. De steen voelde zwaar in mijn handpalm. Een vloed aan herinneringen stroomde over me heen. Moeder. Ik herinnerde me haar lach, haar prachtige witte krullen en blauwe ogen. Hoe ze altijd bloemen in haar haren had gehad. De noorderlichtketting was het symbool van ons koninkrijk, het symbool van de koningin. Ik had me in mijn wildste dromen niet kunnen voorstellen dat hij ooit om mijn nek zou hangen. Ik overhandigde de ketting aan Natasha en ging weer in mijn stoel voor de spiegel zitten zodat ik kon zien hoe ze het ding om mijn nek hing.
‘Zo,’ zei ze kordaat. ‘Je bent prachtig.’
‘Niet zo mooi als mam,’ fluisterde ik.
Natasha gaf me een ferme tik op mijn schouder. ‘Ik weet nog dat je moeder hier zat toen zij zestien was. Ze was net zo onzeker als jij.’
‘Ik dacht dat mam graag met pap wilde trouwen,’ dacht ik hardop.
Natasha knikte. ‘Jawel, maar ze was toch zenuwachtig. En ze vond al die formaliteiten maar niks. Ze hing liever ondersteboven in een boom dan dat ze zich als een koningin gedroeg. Wat dat betreft was ze net zo koppig als jij.’
‘Koppig? Ik?’ Ik fronste verontwaardigd mijn voorhoofd. ‘Ik ben helemaal niet koppig en als mam op de dag van haar verloving nog in bomen klom, kan ik best even op de binnenplaats rondlopen. Ik ben heus voorzichtig. Waar zijn jullie allemaal zo bang voor?’
Een diepe zucht van mijn bediende. ‘Titania, ik dacht dat we hier klaar mee waren.’
‘Jawel,’ antwoordde ik, ‘maar nu open ik het gesprek opnieuw. Ik weet dat pap zei dat ik hier moest blijven, maar het kan toch geen kwaad om eventjes te kijken?’
‘Dat kan het wel, en ik wil er niks meer over horen.’
‘Argh.’ Frustratie maakte zich van me meester. Natasha kon zó moeilijk doen. ‘Ik mag ook nooit wat.’
Natasha reageerde niet en beende in plaats daarvan naar de deur. ‘Ik kom je straks om middernacht halen,’ was alles wat ze zei voor ze de deur achter zich dichttrok.
Ik liet me met een gefrustreerde kreun op het bed vallen. Waarom kon Natasha niet voor een keer een uitzondering maken? Ik liep heus niet in zeven sloten tegelijk. ‘Waarom heb juist ik de strengste bediende van het koninkrijk?’ vroeg ik hardop aan de bovenkant van mijn hemelbed.
Het bed gaf geen antwoord. Het staarde me alleen aan, lichtblauw en koud. Ik gooide een van de kussens omhoog. Het ding kwam met een plof naast het bed te liggen. Natasha zou wel weer mopperen dat ik m’n kamer netjes moest houden, maar het kon me niet schelen. Natasha kon naar de maan lopen, ik wou gewoon naar het feest, alleen maar even om te kijken; ik…
Mijn blik viel op het masker dat nog altijd op het nachtkastje lag. Waarom ook niet? Dat ik er niet eerder op gekomen was! Niemand hoefde me te herkennen, het feest was gemaskerd. Natasha zou niet eens merken dat ik niet geluisterd had. Ik moest er alleen voor zorgen dat ik vlak voor twaalf uur vannacht weer terug in mijn kamer was. Ik keek op de klok boven de deur. Halfacht, dat gaf me toch zeker ruim vier uur om het feest te beleven zoals de rest van de genodigden. In een paar tellen had ik mijn schoenen aan en het ijskristallen masker van het nachtkastje gegrist. Een korte blik in de spiegel deed me vergenoegd glimlachen. Mijn witte jurk en de glinsterende noorderlichtketting pasten precies bij het masker. Dit zou zomaar eens kunnen werken. Dat zou ze leren, dat ze me probeerden op te sluiten. Ik streek nog snel een lichtblonde krul uit mijn gezicht en glipte toen de kamer uit.
Het feest was al in volle gang toen ik door de achterdeur van de balzaal naar binnen glipte. Overal om me heen zwierden gemaskerde heren en dames over de dansvloer, een massa van bonte kleuren en veren. Eerst was ik doodsbang dat een van de gasten of dienaren me zou herkennen, maar terwijl ik me een weg baande door de tientallen opgedofte dansers, realiseerde ik me dat die angst onterecht was. Ik was maar een gezicht in een menigte van honderden, verstopt achter een ijskristallen masker, en als iemand me al herkende, wat wilden ze dan gaan doen? Me wegsleuren en een standje geven? In het bijzijn van alle edelen? Ik dacht het niet.
Ik dook onder de uitgestoken arm van een jongeman in een kostuum van groene bladeren door en draaide om hem heen, mijn hand kort in de zijne leggend voordat de dans doordraaide en ik de hand van een andere jongen aanpakte. Opwinding golfde door me heen. Dit was het echte bal. Mijn vader kon me proberen weg te houden van de festiviteiten tot hij me nodig had om te paraderen als de perfecte prinses, maar vanavond was van mij. De vrolijke snelle polka eindigde met een fortissimo en de als vogelvanger uitgedoste violist zette een waltz in. Om me heen bogen heren naar hun dame en ik realiseerde me dat ik me uit de voeten moest maken als ik niet in m’n eentje midden op de dansvloer wilde stranden. Waar kon ik het best naartoe verdwijnen? Ik wilde me net tussen twee koppels doorwurmen toen een in zwarte veren geklede gestalte me de weg versperde en zijn hand in de mijne liet glijden.
‘Mag ik deze dans van u?’
Tot mijn grote schok herkende ik de mysterieuze ruiter van eerder die middag. Hij was volledig in het zwart uitgedost, met een masker dat op zijn blauwe ogen na zijn volledige gezicht verborg, maar desondanks was het onmiskenbaar dezelfde man. Een klein, angstig deel van me spoorde me aan van hem weg te bewegen en op te gaan in de menigte, maar ik aarzelde.
Te lang; de eerste maten van de dans waren al begonnen en om geen opschudding te veroorzaken moest ik zijn hand wel aannemen. Ik zonk door mijn knieën in een korte buiging en liet hem dichterbij komen. Ik moest hoog reiken om mijn rechterhand op zijn schouder te leggen en een korte schok ging door me heen toen zijn hand om mijn middel gleed. We bewogen met de andere dansers mee. Ik vermeed het hem aan te kijken, hoewel ik een vrij sterk vermoeden had dat hij me herkend had. Waarom zou hij je anders ten dans vragen? De volgende woorden van de ruiter bevestigden mijn vermoeden.
‘Een goede vermomming, prinses,’ fluisterde hij in mijn oor.
Ik focuste op de stappen van de waltz. ‘Hetzelfde kan ik van jou zeggen, ruiter zonder naam.’
Zijn mantel rook naar aarde en kruiden. ‘Ach, hoe onbeleefd. Het is Gwyn, Gwyn ap Nudd, uw nederige dienaar.’ Er lag een spottende ondertoon in zijn stem.
‘Had mijn vader je niet weggestuurd?’ vroeg ik, niet zeker of mijn stem snibbig of zenuwachtig klonk.
Hij liet me van hem wegdraaien en toen hij mijn hand terugtrok moest ik hem wel aankijken. ‘Ik ga en sta waar ik wil.’
Zijn bleke gezicht en blauwe ogen vormden een fel contrast met zijn ravenzwarte haren en kostuum. Ik wist niet zeker of het gevoel in mijn borstkas angst of opwinding was, maar nieuwsgierigheid knaagde aan me en dwong me door te vragen. ‘Waarom noemen ze je helleprins?’
Zijn mondhoeken krulden op in een grijns achter zijn masker. ‘Dat is wat ze denken dat ik ben, een prins van de onderwereld.’
‘Ben je dat?’ waagde ik.
De glimlach verdween van zijn gezicht. ‘Tot op zekere hoogte. Ik ben een prins van een andere plaats dan deze. Zij die er geen verstand van hebben kunnen mijn rijk een onderwereld noemen. Mij is het om het even.’
De waltz zwierde door. Mijn hart hamerde zo luid in mijn keel dat ik bang was dat de dansers om me heen het zouden horen. Er brandden zo veel vragen op mijn tong dat ik niet wist waar ik moest beginnen. Het stemmetje in mijn achterhoofd zeurde dat ik hier weg moest. Er was iets mis met deze vreemde prins. Bovendien moest ik terug naar mijn kamer voordat Natasha of iemand anders zou merken dat ik weg was. Maar ik kon toch niet wegrennen in het midden van de dans? ‘Mijn vader vermoordt je als hij je hier vindt,’ zwoer ik op zachte toon.
Ik voelde hem lachen. ‘Je kunt hem roepen als je wilt. Ik kan nergens heen.’
Mijn blik ging onwillekeurig de danszaal door. Hij had gelijk. Als ik nu de wachters riep kon hij onmogelijk wegkomen. Er waren te veel mensen. Dat was wat ik moest doen, toch? De woorden bleven steken in mijn keel. Hij leidde me tussen de dansers door naar de rand van de zaal.
‘Dat is zo,’ fluisterde hij. ‘Jij gaat en staat ook waar je wilt.’
Ik voelde mijn wangen rood kleuren en was plotseling dankbaar voor het witte masker. ‘Niet voor veel langer. Ik ben beloofd aan de prins van Elfhaim.’
‘Hm.’
Ik dacht dat hij nog meer ging zeggen, maar in plaats daarvan trok hij me met ferme hand van de dansvloer af, tussen de andere gasten door en de zaal uit.
De deur viel met een klap achter ons dicht en Gwyn schoof het masker voor zijn ogen vandaan. Zijn hand streek langs mijn wang. Zijn blauwe ogen waren gefixeerd op de mijne. Ik voelde opwinding in me omhoog kruipen, een straaltje angst, maar niet groot genoeg om me naar achteren te doen stappen. Gwyn streek een lok haar die los was gekomen uit mijn vlecht terug achter m’n oor.
Stap nu naar achteren. Je bent verloofd, beloofd aan de prins van Elfhaim. Ik negeerde de stem in mijn achterhoofd en bleef waar ik was. Gwyn boog naar voren en een seconde later voelde ik zijn lippen op de mijne.
Duizend uren leken voorbij te gaan in de paar seconden die de kus duurde. Mijn hart hamerde in mijn borstkas en ik sloot mijn ogen. Hier wilde ik blijven. Hij verbrak de kus, maar bleef dicht bij me staan en zijn ogen ontmoetten die van mij, een zachte glimlach op zijn lippen. Zijn hand bleef rusten op de holte tussen mijn hals en borst in, waar de noorderlichtketting mijn blote huid raakte. Heel eventjes maar. Ik knipperde langzaam met mijn ogen, en toen voelde ik een ruk aan mijn nek.
Het kostte me een paar seconden voordat ik besefte wat er gebeurd was, maar toen drong de situatie tot me door. Gwyn was naar achteren gestapt en schoof het ravenzwarte masker terug over zijn gezicht. ‘Bedankt voor je medewerking, prinses,’ zei hij met duidelijke spot in zijn stem, en voor ik het goed en wel besefte was hij al door de deur verdwenen, met de noorderlichtketting in zijn hand.
Stop, dief! De woorden bleven in mijn keel steken en ik bleef geheel verstomd in mijn eentje achter in de studeerkamer. In de reflectie van het bronzen schild boven de haard zagen mijn krullen er verwilderd uit. Mijn wangen brandden en ik wist niet of ik wilde huilen of schreeuwen. Geen van beide leken een optie te zijn. Mijn aarzeling duurde nog een moment voort, maar toen hakte ik de knoop door en sprintte de helleprins achterna.
De ketting… hij wilde alleen de ketting. Was dat waarom hij me had opgezocht tussen de gasten op de dansvloer? Natasha had hem helleprins genoemd. Het drong nu pas tot me door hoezeer ze gelijk had gehad. Gwyn ap Nudd was niet alleen de prins van een andere wereld, hij was ook een dief op zoek naar macht. Met de noorderlichtketting kon hij heerschappij claimen over mijn vaders koninkrijk en ik had het die zo goed als op een presenteerblaadje aangeboden.
Ik voelde tranen in mijn ogen opwellen terwijl ik me een weg baande tussen de feestgangers door. Wat had ik me ook in mijn hoofd gehaald? Dat die knappe vreemdeling alleen zou zijn gekomen om met míj te dansen? Hoe zelfingenomen kon ik zijn? Bovendien was ik zo goed als verloofd met een ander. Door het masker voor mijn ogen kon ik de tranen niet wegvegen. Met een hand rommelend aan de sluiting duwde ik de deur naar de keuken open. Gwyn moest door de achterdeur naar buiten zijn gegaan; hij zou de hoofdpoort niet geriskeerd hebben. Misschien kon ik hem nog inhalen.
En wat dan? Ik kon hem moeilijk gewoon vragen de ketting terug te geven. Hij zou me vierkant uitlachen, maar ik moest toch íéts doen. Er was geen tijd om mijn vader erbij te halen. Bovendien moest ik dan uitleggen hoe de ketting überhaupt in zijn handen was gekomen en dat was geen optie. Het masker kwam eindelijk los en ik liet het in de sneeuw vallen. Door mijn tranen zag ik niet meer waar ik heen ging. Ik bracht mijn hand om hoog om ze weg te vegen en toen botste ik tegen iemand op.
Ik voelde de grond wegslippen onder mijn voeten en een seconde later lag ik op de grond. Naast me hoorde ik een kreun. Ik keek op om te zien tegen wie ik op was gebotst, en begon al met een ‘sorry, heer…’
Ik stopte midden in mijn zin. Naast me klopte een jongen in bonte kleding de sneeuw van zijn broek af. Het was de vogelvanger-violist van het feest en naast hem op de grond lag een bosje platgetrapte edelweiss.
Ik staarde hem perplex aan. ‘Die bloemen komen uit de paleistuin,’ was alles wat ik wist uit te brengen.
Hij krabde op zijn achterhoofd, terwijl zijn blik van mij naar het zielige bosje bloemen op de grond ging. ‘En ik wed dat jij de autoriteit hebt om me daar een flinke uitbrander voor te geven. Heb ik gelijk of niet?’
Ik wist niet wat ik moest zeggen. Die bloemen konden me eerlijk gezegd geen zier schelen. Ik stond hier mijn tijd te verdoen en intussen was Gwyn er vast al tussenuit geknepen met mijn ketting. Tranen vulden opnieuw mijn ogen. Nu ging ik ook nog een potje staan janken waar die violist bij was. Schaamte kroop in me omhoog.
‘Sorry van de bloemen,’ hakkelde de jongen. ‘Als je het heel erg vindt, zorg ik dat er nieuwe geplant worden.’
‘Het gaat niet om die stomme bloemen.’ Ik verhief mijn stem tegen die arme jongen die er per slot van rekening niets mee te maken had, maar de paniek zat zo hoog in m’n hoofd dat het me niet kon schelen. Ik wilde me al langs hem heen duwen om verder de tuin in te gaan, maar hij hield me tegen.
‘Blijf van me af!’ Ik kromp ineen onder zijn aanraking, maar hij hield mijn schouder vast.
‘Sshh, rustig maar.’
Ik wilde niet rustig worden. Ik wilde mijn ketting terug. De tranen stroomden nu vrijuit over mijn wangen en ik nam niet de moeite om ze weg te vegen. De violist liet langzaam mijn arm los, maar zijn hand bleef op mijn schouder rusten. ‘Vertel maar wat er aan de hand is. Misschien kan ik helpen.’
Hulp? Wat kon een violist doen? Als hij nou een krijger was geweest… iemands lijfwacht ofzo, hoewel hij wel een slechte lijfwacht zou zijn als hij hier in z’n eentje ronddoolde zonder zijn heer. Ach wat zou het, ik kon het hem net zo goed vertellen. Tussen mijn snikken door vertelde ik hoe Gwyn de ketting van me gestolen had. Toen ik klaar was met mijn verhaal keek ik naar de grond.
De jongen schudde langzaam zijn hoofd. ‘Dom meisje,’ mompelde hij. Ik voelde mijn wangen rood kleuren, van boosheid en schaamte. Het ergste was dat hij gelijk had. Ik had me als een dom kind om de tuin laten leiden en daarom was nu de ketting weg.
‘Laat ook maar,’ snoof ik. ‘Als je me alleen maar gaat staan beledigen, hoef ik je hulp niet.’ Ik wilde weer weglopen, maar hij hield me opnieuw tegen.
‘Wacht even, sorry. Laat mij je helpen. In je eentje krijg je die ketting nooit terug.’
‘Wat weet jij er nou van?’ Het kwam er harder uit dan ik bedoeld had. En eigenlijk kon hij er ook niks aan doen. Ik zuchtte. ‘Sorry. Ik moet die ketting gewoon echt terugvinden, anders…’
‘Kan hij de macht opeisen in je vaders koninkrijk?’ De jongen liet zijn hand door zijn bruine haren gaan, terwijl hij mijn blik vasthield met de zijne.
‘Wat…’ begon ik.
Hij zuchtte. ‘Kom op, Titania, wie anders zou de noorderlichtketting om haar nek dragen? Een bediende?’
Ik moest toegeven dat hij een punt had. ‘En wie mag jij dan wel zijn?’ eiste ik. Ik ging hier niet met m’n mond vol tanden staan dralen.
Hij maakte een zwierige buiging. ‘Alberich, tot uw dienst.’
‘Alberich.’ Ik herhaalde de naam. ‘Exotisch.’
Hij grijnsde. ‘Dank je. Moet ik jou aanspreken met “prinses” of is Titania ook prima?’
‘Noem me alsjeblieft gewoon Titania.’ Gwyn had me spottend prinses genoemd en ik had weinig zin om weer belachelijk gemaakt te worden.
Hij knikte. ‘Oké.’
De stilte die viel, was ongemakkelijk. Alberichs ogen schoten van links naar rechts en naar de grond en ook ik wist me geen houding te geven. Ten slotte verbrak Alberich de stilte.
‘Als je vader die Gwyn weggestuurd heeft, moet hij zijn paard ergens buiten het zicht gestald hebben, ergens vanwaar hij direct terug kan reizen naar zijn rijk.’
‘Hoe bedoel je, direct terug kan reizen?’ De manier waarop hij het zei, suggereerde dat Gwyn niet gewoon door de poort naar buiten zou wandelen.
Alberich krabde zich op zijn achterhoofd. ‘Hoe leg ik dat uit? Met de noorderlichtketting kan hij een directe poort openen naar zijn wereld. Hij moet door een barrière afdalen en dan komt hij in zijn rijk terecht. Geloof me maar als ik zeg dat je hem daar niet naartoe wilt volgen.’
Ik rilde. Dat klonk onheilspellend. Maar er was nog iets anders dat mijn aandacht had getrokken. ‘Wat voor barrière?’ wilde ik weten.
Hij haalde zijn schouders op. ‘De meest logische optie is een spiegelend wateroppervlak…’ Hij viel stil en ontmoette mijn ogen.
We spraken vervolgens als één man uit wat we beiden dachten. ‘De paleisvijver.’
Op weg naar de vijver nam ik de tijd om mijn nieuwe bondgenoot eens goed te bekijken. Hij had een gaaf gezicht met haast ongewoon groene ogen, en bruine krullen raakten net aan zijn schouders. Hij moest een paar jaar ouder zijn dan ik, maar veel kon het niet schelen. Alberich heette hij dus, en hij behoorde tot het gevolg van een van de edellieden die vanavond op het feest aanwezig waren. Wat hij in de paleistuin aan het uitspoken was terwijl het feest binnen in volle gang was, was een andere vraag. Ik bestudeerde de verfomfaaide jongen die naast me flink doorstapte, zijn viool en strijkstok beide in zijn rechterhand geklemd. De vraag was eruit voor ik er erg in had. ‘Wat deed je eigenlijk in de tuinen?’
Hij keek me schaapachtig aan. ‘Dat zag je toch, ik zocht bloemen.’
‘Waarom, moet je indruk maken op een mooi meisje?’ grapte ik.
Hij haalde zijn schouders op, maar knikte toen bedreven. ‘Hoewel ze misschien meer op zou fleuren van mijn vioolspel,’ zei hij.
Mijn nieuwsgierigheid was gewekt. ‘Op wie wilde je indruk maken?’ vroeg ik.
Hij maakte een wegwuifgebaar. ‘Niet belangrijk. Laten we eerst jouw ex-vlam Gwyn maar eens opzoeken.’
Ik voelde mijn wangen rood worden. ‘Wat wil je überhaupt doen als we hem vinden? Hem aanvallen met je strijkstok?’
Alberich rolde met zijn ogen. ‘Ik weet het niet, improviseren. Wat had jij eigenlijk willen doen als je hem gevonden had?’
Ja, daar was ik zelf ook niet over uit geweest. Ik zweeg.
‘Nou dan.’
‘Heb je overal een irritant antwoord op?’ vroeg ik geërgerd.
Hij knikte, een vrolijke glinstering in zijn ogen. ‘Absoluut.’
Ik slaakte een wanhopige zucht, maar viel meteen stil omdat Alberich me bij de arm gegrepen had. Kijk, vormden zijn lippen in stilte, terwijl hij een knikje gaf naar iets voor ons: de vijver.
Er lag een dikke laag ijs over het water heen, maar desondanks kon ik het zwarte water eronder zien kolken. Gwyn zat gehurkt aan de oever naast zijn enorme zwarte ros. In zijn hand glinsterde de noorderlichtketting.
‘Wat is hij aan het doen?’ wilde ik op fluistertoon weten.
Alberich had mijn arm losgelaten en antwoordde: ‘Hij opent een poort naar zijn rijk. Als hij daardoorheen gaat…’ Hij hoefde zijn zin niet af te maken om me duidelijk te maken wat hij bedoelde. Dan krijg ik mijn ketting nooit meer terug.
‘We moeten iets doen.’
Gwyn stapte nu samen met zijn paard het ijs op. Ondanks het glibberige oppervlak bleef het dier op wonderbaarlijke wijze overeind. Gwyn liep langzaam naar het midden van de vijver en daar begon hij zachtjes woorden te prevelen. Gekraak. Het water onder Gwyns voeten kolkte en raasde.
Naast me bleef Alberich gehurkt achter de struiken zitten. Hij had zijn viool onder zijn arm vandaan gehaald. Ik wist niet wat hij met het instrument wilde bereiken. Misschien had hij geen grapje gemaakt en wilde hij Gwyn écht aanvliegen met het ding. Hoe dan ook, ik kon er niet op wachten. Ik kon de ketting niet kwijtraken.
Zonder verder na te denken, sprintte ik het water op. Het ijs kraakte onder mijn voeten, maar ik negeerde het. Gwyn keek met een ruk op. Hij liet zijn hand zakken en toen begon hij te lachen. Ik voelde mijn voeten slippen en realiseerde me dat ik tegen hem op ging botsen. Ik kwam stuntelend tot stilstand, nog geen halve meter van hem af. ‘Geef mijn ketting terug, dief!’
Hij trok een wenkbrauw op. ‘Of anders?’
Ja, tot zover had ik het nog niet uitgedacht. Ik aarzelde.
Het zingende geluid van metaal klonk door de nacht en een seconde later voelde ik het koude staal van een degen tegen mijn keel. Gwyn nam me van top tot teen op, de uitdrukking op zijn gezicht arrogant en kil. ‘Zo mooi,’ zei hij in zichzelf. ‘Het is werkelijk zonde dat ik je aan die bloemenprins moet geven.’
‘Laat me gaan,’ beet ik hem toe.
Hij lachte alleen spottend. ‘Hoewel… ik had niet verwacht dat je dom genoeg zou zijn om me te volgen. Misschien moet ik je maar meenemen. Als ik de macht claim in je vaders koninkrijk, kan ik wel een speeltje gebruiken.’
Ik voelde een rilling over m’n rug lopen. Hoe had ik ooit in die koude ogen kunnen kijken en opwinding kunnen voelen? De ijsblauwe ogen van Gwyn joegen me nu alleen angst aan. Het zwaard bewoog weg van mijn keel en ik wilde naar achteren springen, maar Gwyns vingers sloten zich om mijn pols voordat ik van hem weg kon bewegen. Hij trok me dichter naar zich toe, niet voorzichtig zoals eerder, maar hardhandig, en ik glibberde over het ijs zodat ik met mijn hoofd tegen zijn borstkas aankwam. Zijn nagels groeven in het zachte vlees van mijn pols, terwijl hij met zijn andere hand opnieuw de ketting omhooghield. Het ijs onder onze voeten begon te kraken.
Angst laaide in me op. Als het ijs zou breken, werden we allebei naar de bodem gezogen, Gwyns rijk in. De ketting lichtte op in zijn hand. Een paar centimeter voor mij barstte het ijs open en ik ontwaarde een kolkende massa water. Gwyns blik was gefocust op het wak. ‘Hou je vast prinses, we gaan een reisje maken.’
‘Stop!’
De schreeuw echode door de nacht en zowel Gwyn als ik keek op naar de oever van het water waar Alberich tevoorschijn was gekomen. Om hem heen woei de sneeuw op als door een onzichtbare wind en maakte hem bijna een indrukwekkende verschijning. ‘Laat haar gaan.’
Gwyns ogen schoten vuur. ‘En wie geeft jou de autoriteit om mij bevelen te geven?’ sneerde hij.
Alberich week geen centimeter van zijn plek. ‘Prins Oberon van Elfhaim,’ zei hij koeltjes. ‘Laat die ketting vallen en laat de prinses los, of het zal je bezuren.’
Het waren dappere woorden, maar ik vroeg me af wat hij ermee dacht te bereiken. Blijkbaar dacht Gwyn dat ook, want hij liet me niet los en antwoordde alleen: ‘En daar wil jij zeker voor zorgen. Je bent dapper, violist, dat moet ik toegeven, je hebt misschien zelfs een oogje op dit domme kind, maar dat zal je niks helpen. Ga weg en misschien laat ik je dan leven.’
Wat er daarna gebeurde ging zo snel dat ik het nauwelijks bij kon houden. In ieder geval pakte Alberich zijn viool en zette een etude in. De tonen leken te weerkaatsen over het ijs en leken woorden te echoën: ‘Jij die de koningsdochter hebt geschaad, nooit zul je opnieuw afstappen van je paard.’ De woorden leken overal vandaan te komen, hoewel ik zeker wist dat Alberich ze niet uitgesproken had.
Gwyns grip op mijn pols verzwakte, en ik struikelde van hem weg tot ik buiten zijn bereik stond. Zijn blik was gefixeerd op Alberich, die zijn viool weer had laten zakken, en in zijn ogen lag een mix van woede en… was het angst?
Alberich hief zijn vrije hand omhoog. En de ketting.
Het leek of de steen zijn hand had gebrand, zo snel liet Gwyn het sieraad vallen. Zijn zwarte ros snoof en Gwyn greep naar de teugels. Op dat moment brak het ijs onder hem open en zowel ruiter als paard verdween binnen een seconde in de diepte.
Ik wilde juichen van opluchting. De ketting lag een meter van me vandaan op het ijs en Alberich stond aan de kant met een tevreden uitdrukking op zijn gezicht.
‘Hoe…’ begon ik, maar toen brak het ijs onder mijn voeten. Ik werd omlaag gesleurd. Water vulde mijn longen toen ik om hulp wilde roepen en de kou verlamde mijn armen en benen. Ik spartelde en probeerde me tevergeefs ergens aan vast te grijpen, maar er was niks behalve het glibberige ijs. Ik ging proestend en kokhalzend kopje-onder. ‘Help!’
Wezens klauwden aan mijn voeten, wilden me verder naar beneden trekken, Gwyns rijk in. Ik probeerde ze weg te trappen… en toen voelde ik een hand die zich om mijn onderarm sloot. Sterke armen trokken me naar boven, weg van de monsters in het water, en een seconde later trok Alberich me rillend en snakkend naar adem terug het ijs op. Ik trilde van de kou en voelde mijn knieën knikken. Zonder een woord te zeggen bracht hij me naar de oever, waar hij me neerzette tussen de wortels van een grote eik. ‘De ketting,’ bracht ik uit, maar hij hield zijn hand omhoog met de schitterende steen erin. ‘Hier,’ zei hij.
Ik nam het ding klappertandend aan. ‘D-dank je.’
Een warme glimlach verspreidde zich even over zijn gezicht. ‘Geen probleem.’
Ik schudde mijn hoofd. ‘Niet alleen hiervoor. Dat water… ik was bijna…’ Verdronken. Ik kreeg het woord haast niet over mijn lippen, maar hij knikte alleen.
‘Bijna, niet helemaal. En Gwyn is weg, die zal je niet meer lastigvallen.’
Ja, weg. Maar hoe? Ik snapte nog steeds niet wat er precies gebeurd was. Ik wilde het vragen, maar werd overvallen door een hoestbui. Ik had het veel te koud. Als ik niet oppaste, ging ik hier alsnog dood.
Alberich leek het aan te voelen, want zijn hand sloot zich om de hand waarin ik de noorderlichtketting geklemd hield. ‘Hier, je hebt warmte nodig.’
‘Hoe dan?’ wilde ik sputteren, maar toen voelde ik de ketting warm worden. De steen zond golven van warmte door mijn hand mijn lichaam in. Een zacht ‘o’ ontsnapte me.
Alberich grijnsde. ‘Je ketting is meer dan alleen een symbool van je rijk, wist je dat?’
Ik aarzelde. ‘Ik had wel een vermoeden dat er iets magisch aan de ketting was,’ vertelde ik hem. ‘Maar ik wist niet wat precies.’
Hij lachte. ‘Er zijn een hoop dingen die je nog kan leren. Tijd genoeg.’
Tijd… ik werd plotseling met een schok overvallen door een nieuwe gedachte. ‘Hoe laat is het?’
Alberich keek ook op. ‘Tijd om jou terug te brengen naar je kamer. Kom op.’ Hij stak zijn hand uit om me overeind te helpen en ik nam hem dankbaar aan.
‘Dank je.’
Genegenheid glansde in zijn groene ogen. ‘Kom mee, prinses,’ zei hij alleen.
‘Mijn jurk…’ begon ik, maar hij schudde zijn hoofd.
‘Hou de ketting op je hart en denk aan warmte, dan droogt hij op.’
Ik deed wat me gevraagd werd en voelde inderdaad onmiddellijk hoe de warmte van de ketting zich verspreidde door mijn hele lijf. Gaaf, schoot het door me heen. Als we terug waren bij het kasteel moest hij me alles vertellen over wat de magie van de ketting nog meer kon.
We renden door de sneeuw in de tuinen, tot aan de keukendeur. In de deuropening bleef Alberich echter staan, een vragende uitdrukking op zijn gezicht. ‘Waarheen nu?’
Ik aarzelde. Dit was het punt waar ik afscheid zou moeten nemen van de vreemde violist, maar een stemmetje in mijn hoofd schreeuwde tegen me dat ik dat niet wilde. Wat kon het kwaad om hem mee naar binnen te nemen? Niemand zou hem zien. Het kon best.
‘Volg mij,’ zei ik.
Ik leidde Alberich door de keuken, de trap op en de gangen door tot aan mijn kamer. Daar bleef ik staan. ‘Dit is mijn kamer.’
Hij knikte, maar maakte nog geen aanstalten om weg te gaan. Zijn hand rustte nog altijd in de mijne.
Ik liet hem ook niet los. ‘Mag ik iets vragen?’
‘Dat mag.’
Ik aarzelde. ‘Bij het meer… toen Gwyn vroeg wie jou de autoriteit gaf om hem bevelen te geven, toen zei je dat prins Oberon je die macht gaf. Is dat echt… hoor je echt bij hem?’
Hij liet voorzichtig mijn hand los. ‘Niks van wat ik gezegd heb was gelogen. Oberon is degene die mij de kracht gaf om tegen Gwyn ap Nudd op te treden. Daarom kon ik je helpen.’
‘Maar hoe…’ Ik had nog duizenden vragen voor hem, maar wist niet goed waar ik moest beginnen.
Hij leek mijn aarzeling aan te voelen. ‘Dit is waar we afscheid nemen, prinses,’ zei hij, terwijl hij met een buiging de deur openduwde.
Ik treuzelde in de deuropening. ‘Ik wil nog niet terug.’
Een glimlach verscheen op zijn lippen. ‘Ga maar, Titania, je zult zien dat we elkaar weer ontmoeten.’
Ik wilde hem tegenspreken. Ik wilde zeggen dat hij dat niet kon weten. Dat als we elkaar al nog eens zouden ontmoeten, ik verloofd zou zijn met een prins. ‘Ik…’ begon ik, maar voetstappen aan het eind van de gang deden ons beiden opkijken.
Alberich zond me een vlugge handkus. ‘Het is tijd om te gaan,’ zei hij, en met die woorden verdween hij door de deur naar buiten.
Een paar seconden lang bleef ik staan kijken naar waar hij verdwenen was. Toen herpakte ik me en glipte ik terug mijn kamer in.
Geen minuut te vroeg, want een moment later beende Natasha de kamer binnen. Ze keek van mij naar de deur en weer terug en ik vermoedde dat ze wist dat ik buiten was geweest. Haar volgende woorden bevestigden dat. ‘Wat heb je deze keer uitgespookt?’
Ik heb me laten verleiden door een prins en heb hem vervolgens achtervolgd om mijn superbelangrijke magische ketting van hem terug te pakken en toen heb ik een violist ontmoet die blijkbaar over magie beschikt waarmee hij mensen kan vervloeken. ‘Niks,’ loog ik.
Ze zond me een achterdochtige blik. ‘Iets zegt me dat je naar buiten bent geweest. Nou ja, er is nu toch niks meer aan te doen. Ben je er klaar voor?’
Nee, verre van. Ik knikte. ‘Ik ben er klaar voor.’
Terwijl mijn vader me via de grote trap naar beneden leidde, zocht ik de menigte af naar Alberich. Zag ik daar tussen die twee fluitisten een paar bonte veren? Nee, het was alleen het kostuum van een dikke dirigent. Daar tussen de gasten dan? Hoe hard ik ook zocht, de vogelvanger was nergens te bekennen. Ik liet mijn schouders hangen en volgde mijn vader naar het punt waar de twee trappen samen kwamen en uitmondde in een trap naar het midden van de zaal.
‘Vanavond zijn we bijeengekomen voor de samensmelting van twee koninkrijken.’ Ik hoorde mijn vader nauwelijks. ‘De verloving van mijn mooie dochter Titania met prins Oberon van Elfhaim.’
De noorderlichtketting woog zwaar op mijn borstkas. Waar hing Alberich uit? Ik hield het haast niet.
‘Prins Oberon, kom naar voren en dans de eerste dans met mijn dochter.’
Er gebeurde niks. Natuurlijk, dat zou je net zien, die prins was nog te beroerd om te komen opdagen. Ik keek van mijn vader naar de delegatie uit Elfhaim. Die leken ook zoekende naar hun prins. Ik wilde al bijna voorstellen de eerste dans nog maar even uit te stellen, toen een jongeman zich losmaakte uit de menigte. Zijn kostuum was crèmekleurig en zijn schouderlange, bruine krullen waren netjes naar achteren gekamd. Zijn gezicht was verborgen achter een masker van gouden bladeren. Hij bleef onder aan de trap staan en ik voelde een duwtje in mijn rug.
Stap voor stap daalde ik de trap af tot ik tegenover de prins stond. Hij kwam me vaag bekend voor. Ik wist niet zo goed waarvan. Prins Oberon maakte een zwierige buiging en ik verwachtte een handkus, maar in plaats daarvan toverde hij een bosje edelweiss van achter zijn rug tevoorschijn. ‘Sorry dat ik laat ben,’ zei hij. ‘Ik moest eerst nieuwe bloemen plukken. Het oude bosje heeft helaas een… ongelukje gehad.’
Ik nam met bevende handen de bloemen aan. Van achter het masker van bladeren keken twee schitterende, groene ogen me aan. Ik stak mijn hand uit om het masker van zijn gezicht af te halen terwijl ik zachtjes mijn vermoeden uitsprak. ‘Alberich?’
Hij glimlachte flauwtjes. ‘Het is een andere naam voor Oberon. Ik wilde eerst eens zien wie mijn verloofde eigenlijk was, daarom was ik als violist op het feest. Het spijt me dat ik het je niet eerder kon vertellen. Het had de verrassing bedorven.’
Ik liet een zucht ontsnappen; van opluchting of opwinding of misschien allebei. Ik wist het niet.
Oberon grijnsde. ‘Ga je me nog lang laten wachten, prinses? Of mag ik deze dans van je?’
Ik was me er plotseling van bewust dat alle ogen op ons gericht waren. Ik had nog heel veel vragen voor Oberon, maar die moesten wachten.
Ik gaf het bosje edelweiss aan Natasha, die toegesneld was, en legde mijn hand in die van Oberon. Hij leidde me de dansvloer op, en toen begon, om klokslag twaalf midwinternacht, onze eerste officiële dans.
DE LES VAN DE GRIZ
Jen Minkman
DAG TWEE
Fernie, British Columbia
23 december 2021
Gaya stapte met ferme passen door de dikke sneeuw die in het bos lag. Haar adem maakte witte wolkjes in de lucht en de versgevallen sneeuw kraakte onder haar laarzen.
Toen ze over haar schouder keek, zag ze in de verte in het dal de lichtjes van het dorp twinkelen. Voor haar uit glinsterden ook lichtjes: de lampionnen die Colin her en der had opgehangen om mensen de weg te wijzen naar zijn geheime feest in het bos.
Nou ja, geheim? Iedere tiener in Fernie wist van dit feest af, tenzij ze onder een steen leefden. Gaya had er jarenlang over gehoord, maar ze was er nooit naartoe geweest. De hele scene rond Colin was niet echt iets voor haar. Hij en zijn vrienden waren populair, dol op drank en feestjes, en ze gaven de hele winter ski- en snowboardles aan meiden uit de grote stad die zich min of meer aan hun voeten wierpen. De enige reden dat ze hier nu liep was haar beste vriendin Karen. Die was smoorverliefd op Tom, de beste maat van Colin, en wilde per se naar dit feest. Karen durfde er echter niet in haar eentje heen te gaan.
Gaya keek opzij. ‘Gaat het nog?’ vroeg ze bezorgd, want Karen liep nogal te hijgen. Ze was al een week verkouden en haar neus zat potdicht. Waarschijnlijk zou ze door ademnood flauwvallen als ze Tom echt zo gek kreeg om haar te zoenen.
‘Ja ja, loop nou maar door,’ zei Karen ongeduldig. ‘Ik keer echt niet meer om.’ In haar ene hand had ze een flesje berenspray geklemd (geen overbodige luxe in de bossen rond Fernie) en in haar andere een zakdoek, waarmee ze nu en dan langs haar neus veegde. ‘Ik wil dit jaar echt bij dat feest zijn,’ herhaalde ze op stellige toon.
Gaya rolde met haar ogen, maar zei niets. Ze steunde Karen door dik en dun. Ze waren al vriendinnen sinds de kleuterschool.
In de verte konden ze het gedreun van muziek uit een paar speakers horen. De kerstmuziek was duidelijk te horen in het stille, witte woud. ‘Kom, we zijn er bijna,’ zei Gaya, en ze probeerde een glimlach tevoorschijn te persen.
Nadat ze nog een bocht in het pad hadden genomen, kregen ze de open plek in het oog waar het feest plaatsvond. Het was elk jaar op een andere plek, maar het was nooit ver van het meer vandaan, waar vaak geschaatst werd door half dronken lui, die dan ook vaak weer iets kneusden of zelfs braken omdat hun fijne motoriek ver te zoeken was. Zó kansloos.
Opnieuw vroeg Gaya zich af wat ze hier in vredesnaam deed, maar ze hobbelde braaf achter Karen aan naar de provisorisch opgebouwde bar naast een rij sparrenbomen. Luke stond er glühwein in te schenken met een verveelde blik op zijn gezicht. Luke viel nog wel mee, vond Gaya. Hij had op de basisschool bij haar in de klas gezeten en werkte tegenwoordig samen met zijn vriend bij de boekwinkel op Main Street.
‘Hoi Luke,’ zei Karen. Door haar extreme verkoudheid klonk het meer als ‘Hoi Nuke’ en Gaya moest op haar lip bijten om niet te grinniken. ‘Mogen we twee drankjes?’
‘Uw wens is mijn bevel,’ antwoordde Luke met een grijns.
Gaya en Karen pakten twee plastic bekertjes aan en liepen door naar de plek waar een aantal mensen uit hogere klassen stonden te dansen. In eerste instantie liep Karen enthousiast naar de dansvloer toe, maar toen bleef ze als bevroren staan.
