Met mij ... - Mimi Giltaij - E-Book

Met mij ... E-Book

Mimi Giltaij

0,0
17,99 €

-100%
Sammeln Sie Punkte in unserem Gutscheinprogramm und kaufen Sie E-Books und Hörbücher mit bis zu 100% Rabatt.
Mehr erfahren.
Beschreibung

Met mij … gaat over het leven van Jaap, hoe zijn rijke geest werkte en hoe hij in 1983 aan depressies ten onder ging. Zijn vrouw Mimi vertelt over zijn vaak afgewezen vraag om hulp die aan zijn zelfgekozen dood voorafging; over zijn jeugd, over hun leven samen, de vele vrienden, de ups en downs, maar ook over al die keren dat ze samen blauw hebben gelegen van de lach, omdat Jaap het toch weer had weten te relativeren. Nu, vele jaren later, is het thema zelfdoding zeer actueel, en Mimi ziet dat hulpverlening nog altijd is gericht op het uit alle macht voorkomen ervan. De enkeling die de moed weet te vatten om openhartig te zijn, en niet langer te verbloemen dat zij iemand hebben bijgestaan die niet verder wilde leven, worden neergesabeld. Dat het enige alternatief een eenzame en misschien zelfs gruwelijke dood zou zijn geweest, doet voor hen niet ter zake. Maar voor patiënten en achterblijvers des te meer.

Das E-Book können Sie in Legimi-Apps oder einer beliebigen App lesen, die das folgende Format unterstützen:

EPUB
MOBI

Seitenzahl: 624

Bewertungen
0,0
0
0
0
0
0
Mehr Informationen
Mehr Informationen
Legimi prüft nicht, ob Rezensionen von Nutzern stammen, die den betreffenden Titel tatsächlich gekauft oder gelesen/gehört haben. Wir entfernen aber gefälschte Rezensionen.



Colofon

Alle rechten op verspreiding, met inbegrip van film, broadcast, fotomechanische weergave, geluidsopnames, electronische gegevensdragers, uittreksels & reproductie, zijn voorbehouden.

© 2023 novum publishing

ISBN drukuitgave:978-3-99146-290-3

ISBN e-book: 978-3-99146-291-0

Lectoraat:Ine van Gerwe

Vormgeving omslag:Mimi Giltaij

Omslagfoto, lay-out & zetting:novum publishing

Foto’s binnendeel:Mimi Giltaij

www.novumpublishing.nl

Citaat

Met mij …

“Ik heb een trieste mededeling:

mijn vrouw is de belofte die ik haar ontfutseld heb niet vergeten.”

Inleiding

Een belofte die ik maar al te graag eindelijk nakom. Alleen in een andere vorm dan Jaap toen voor ogen stond, maar net zo goed, zo niet beter aansluit bij wat hij ermee hoopte te bereiken: begrip en een steen in de vijver van de psychiatrie.

Zijn levensgeschiedenis is daar bij uitstek geschikt voor. Helaas voor u kan ik ten ene male niet tippen aan hoe Jaap het zelf kon verwoorden – door pater Van Kilsdonk zo treffend omschreven als: “Het was in de mond van Jaap een bezwaard levensverhaal. Maar toch, er waren ogenblikken dat ik, mede door de literaire vormkracht van zijn vertelling, eigenlijk begon te genieten van zijn biografie.”

U zult het helaas met mijn versie van zijn levensverhaal moeten doen.

Mimi

Toewijding

voor Jaap

voor zijn ouders

een poging

Voorwoord

Het verslag dat ik u voorleg, gaat over het leven van Jaap: wie Jaap was, hoe zijn geest werkte en hoe hij in 1983 aan depressies ten onder is gegaan. Het is een iets verkorte en chronologisch beter kloppende versie geworden van alles wat ik niet lang na zijn zelfgekozen dood min of meer lukraak op ben gaan schrijven: de verhalen van Jaap en van zijn ouders over zijn jeugd – hoe ons leven samen eruit heeft gezien, de vele vrienden, de ups en downs en al die keren dat we samen al balancerend op de rand van de afgrond blauw hebben gelegen van de lach, omdat Jaap het toch weer had weten te relativeren – onze rondgang door het hulpverlenerscircuit, waar wij slechts bij een enkeling gehoor kregen en niet met een smoes afgescheept werden – wat Jaap bezig heeft gehouden, waar hij mee geworsteld heeft – wat zijn overwegingen zijn geweest op zijn zware weg naar het einde, want ook op die weg hield hij mij daarvan op de hoogte en ben ik niet van zijn zijde geweken.

De aanleiding om dat toentertijd op te gaan schrijven, was dat Jaap, nadat ik mijn studie psychologie had afgerond, min of meer voor de grap het idee had geopperd dat, mocht hij het onverhoopt toch niet redden, ik op zijn casus maar moest gaan promoveren. De gedachte dat hij daarmee zelfs postuum nog steeds de luis in de pels van de psychiatrie zou zijn, sprak hem wel aan. Het verslag leverde genoeg gegevens op om op voort te bouwen, maar de volgende stap, terug naar de universiteit, werd mij van alle kanten sterk ontraden. Het verslag zelf borg ik veilig op. Geen haar op mijn hoofd dacht er toen aan om daarmee naar buiten te treden. Dat zou alle pogingen van Jaap om mij, onze honden en zijn ouders zo goed en zo veilig mogelijk achter te laten, op slag teniet hebben gedaan.

Vele jaren later kwam het onderwerp zelfdoding meer in de belangstelling te staan, maar het begrip ervoor bleef nog altijd ver achter bij het uit alle macht voorkomen ervan. Enkelen vatten de moed op om openhartig te zijn, niet meer te verbloemen dat zij iemand hadden bijgestaan die niet verder wilde leven. Zij werden neergesabeld. Dat als zij geen helpende hand hadden toegestoken het enige alternatief voor diegene dan een eenzame en misschien zelfs gruwelijke dood zou zijn geweest, deed niet ter zake. Voor hen niet. Maar het doet weldegelijk ter zake en niet alleen voor degene die uit het leven stapt; ook voor de achterblijvers kan het een groot verschil maken en ik voelde me aangesproken om op mijn beurt naar buiten te treden met hoe Jaap en ik dat hele proces samen hebben doorgemaakt.

Ook de noodkreten over het steeds verder afkalven van de geestelijke gezondheidszorg werden luider. Weer waren het de zwaardere, complexere gevallen die vrijwel overal afgewezen werden. De redenen waarom zijn nu wellicht anders, maar het effect is hetzelfde en sluit naadloos aan bij wat ik bijna veertig jaar geleden op papier had gezet over hoe het Jaap is vergaan. Een reden temeer om er nu echt werk van te gaan maken.

Ergens halverwege het in een betere vorm gieten van het originele manuscript, stuitte ik op een artikel over hoogbegaafdheid en bij een eerste vluchtige doorlezing ervan, herkende ik het een en ander, met name de typerende problemen waar mensen met een hoge intelligentie last van konden hebben. Jaap was ontegenzeggelijk behoorlijk intelligent geweest. Tot nu toe was dat door iedereen, mezelf incluis, hooguit als een gegeven gezien en nooit in verband gebracht met de problemen waar Jaap tegenaan liep. Hier moest ik meer van weten, maar niet tijdens het schrijfproces, dat moest zuiver blijven.

Toen de uiteindelijke versie van de levensgeschiedenis van Jaap zo goed als rond was, ben ik me daar verder in gaan verdiepen en kwam daarbij ook terecht in het aanpalende gebied, hoogsensitiviteit. Beide waren een eyeopener. Vrijwel alles viel op z’n plek. De op fobieën lijkende angsten van Jaap, zijn denken wat nooit stilstond, zijn vrijwel niet bij te houden tempo van leven, zijn kwetsbaarheid, zijn depressies die niet pasten in het gebruikelijke beeld.

Het werd het leeuwendeel van de kanttekeningen, naast wat ik in de loop der jaren al verzameld had over onder andere zelfdoding, wat mijn eerste invalshoek was geweest. Chronologisch gezien kwamen de kanttekeningen als laatste aan bod en mede vanwege de vele verwijzingen erin naar de levensgeschiedenis van Jaap, heb ik dat zo gelaten.

Misschien is het achteraf gezien maar goed dat het ‘er iets mee gaan doen’ voortijdig is gestrand. Het draait niet om theorieën of onderzoeken, het draait om mensen. Om de mensen voor wie het leven een ondraaglijke last is geworden en wie een waardig einde ontzegd wordt. Om hun naasten, die hen dat willen besparen, hen de helpende hand willen toesteken en daarvoor gemangeld worden. Om de intelligente en gevoelige, vaak nog heel jonge mensen, die men nog steeds in de kou laat staan.

Met deze inkijk in zowel de zware geestelijke strijd voorafgaand aan een zelfdoding, als in wat er omgaat in zo’n rijke geest als daar ergens een kink in de kabel komt, hoop ik een bijdrage te leveren tot meer begrip en meer bereidheid om waar nodig af te wijken van de gebaande wegen. Nieuwe inzichten en theorieën zijn er al. De paden die zij uitstippelen hoeven alleen nog maar geplaveid te worden. Door de levensgeschiedenis van Jaap te koppelen aan deze nieuwe inzichten en theorieën – en er zo alsnog een kleine case study van te maken – hoop ik ook daar een steentje aan bij te dragen.

– 1962: Het gezin en de kindertijd van Jaap

De vader van Jaap kwam uit een arbeidersgezin en was een nakomertje. Zijn vader werkte in een fabriek als stoker. Het was een heel hecht gezin en na het vroegtijdig overlijden van zijn moeder, hebben zijn twee broers hem grotendeels opgevoed. Z’n vader had alles voor z’n kinderen over, maar om het gezin te kunnen blijven onderhouden, moest hij zelf lange dagen maken. Door het zware werk is ook hij niet oud geworden.

Als enige van de kinderen kon Jaaps vader weinig met z’n handen, maar des te meer met z’n hoofd. Hij mocht naar de mulo en daarna door naar de kweekschool. Vanwege z’n onhandigheid bracht hij weinig terecht van de opdrachten voor handenarbeid en als het maar enigszins mogelijk was, ruilde hij die met vriendjes tegen hun huiswerk voor vakken waar zíj slecht in waren. Niet dat dat veel hielp, hij kreeg er alsnog steevast een 1 voor en daarbij, ook steevast, de opmerking: “Het is weer niks, Stam” – een later gevleugeld geworden opmerking in z’n eigen gezin. Zelfs dat ene, wel door hemzelf gemaakte, en perfect gelukte werkstuk – wat hij en na hem ik nog steeds koester – was aan diezelfde beoordeling niet ontkomen.

Al vanaf jongs af aan was Jaaps vader zoekende naar meer diepgang en hij trad al vroeg toe tot de Vrijmetselarij.

De moeder van Jaap kwam uit een traditioneel onderwijzersgezin. Haar vader was hoofd van een lagere school en haar moeder zorgde voor het huishouden. Van de zes kinderen was zij het enige meisje en ze werd dus geacht mee te helpen in de huishouding, terwijl haar broers hiervan waren vrijgesteld en zij zelf zich veel liever met een goed boek verschanste in een stil hoekje. Het feministische zaadje werd hierdoor al vroeg geplant.

Na de mulo mocht ze van haar ouders doorleren, op voorwaarde dat ze eerst naar de huishoudschool ging: in de ogen van haar ouders de noodzakelijke basis om later een goede echtgenote en moeder te worden. Ze haatte het daar, maar stak er genoeg van op om zo efficiënt mogelijk een huisgezin te kunnen bestieren en zoveel mogelijk tijd over te houden voor al die andere zaken waar ze zich veel liever mee bezighield. Daarna ging ze door naar de kweekschool. Daar leerden Jaaps ouders elkaar kennen en werden ze een stel.

Na de kweekschool vonden ze beiden een baan in het onderwijs. Zij vond haar draai in het lager onderwijs. Hem lag dat niet zo; hij begon aan een avondstudie Engels en stapte al gauw over naar het middelbaar onderwijs.

Vlak na de oorlog zijn ze getrouwd. Een hecht stel, dat sindsdien letterlijk en figuurlijk gearmd door het leven is gegaan. En een opmerkelijk stel, ofwel in Jaaps vader eigen woorden: “De zware jongen en de lichte vrouw.” Hij: groot, stevig, onhandig, kalm, heel trouw en consciëntieus, met een soms naar het vileine neigende humor en altijd met z’n neus in de boeken. Zij: klein, tenger, handig op velerlei gebied, een opstandje, boordevol humor, een groot verhalenvertelster en muzikaal; ze speelde piano en viool.

Zoals gebruikelijk in die tijd, verloor Jaaps moeder na hun huwelijk automatisch haar baan in het onderwijs. Haar inzet om het beste in haar leerlingen omhoog te halen, richtte ze vanaf dat moment op haar man, die ze volop stimuleerde om verder te studeren, en later op hun kinderen.

Zo’n anderhalf jaar later werden ze de trotse ouders van Corrie. Een dochter, Jaaps moeders grootste wens, eindelijk een medestander en haar man werd daar al gauw de dupe van, getuige het volgende, vaak vertelde verhaal:

Jenever was lange tijd niet verkrijgbaar geweest. Jaaps vader had ernaar gesnakt. De eerste flessen lagen weer in de winkel en met de benodigde bonnen mocht eenieder één fles komen kopen. Dat was een uitje waard en met Corrie in de kinderwagen gingen ze samen het goddelijke goedje halen. De kostbare fles werd naast Corrie in de kinderwagen gezet. Blijkbaar had Corrie genoeg opgevangen van de gesprekken tussen haar ouders om door te hebben wat er in die fles zat. Met een vies gezicht gooide ze hem op straat. Stuk natuurlijk. Jaaps vader kon wel huilen, maar niet boos op haar worden, Corrie had gelijk. Een helaas iets minder geslaagde consequentie van een goede opvoeding.

Vijf jaar later kwam Jaap ter wereld. Een zware bevalling, een bijna te grote baby – ruim 8 pond – voor zo’n kleine vrouw. Jaap kwam klem te zitten, maar de dokter vond dat de natuur z’n werk moest doen en had haar niet willen inknippen. Het enige waar ze toen nog aan kon denken was: als mijn kind dit maar overleeft. Dat angstige moment is haar altijd bijgebleven.

Jaap ontwikkelde zich voorspoedig en had al heel vroeg een goed voorstellingsvermogen en een goed gevoel voor taal. Een mooi voorbeeld hiervan: “Ommer aan dichter” in antwoord op de vraag waar z’n jas was.(nr.1)

Een ander voorbeeld hiervan en tevens één van Jaaps eerste herinneringen: zijn moeder zat achter de piano en speelde voor hem het liedje: “Jaapje kleen ging heel alleen door de wijde wereld heen.” Hij zag zichzelf daar lopen, het joeg hem de stuipen op het lijf en hij begon hard te huilen. Z’n moeder dacht dat de melodie hem zo raakte; het kwam niet bij haar op dat het om de tekst ging. Trots dat hij naar haar idee zo muzikaal was, speelde en zong ze het vaak voor hem en om te pronken met zijn muzikaliteit, natuurlijk ook als er bezoek was. En iedere keer weer begon hij te huilen. Haar onbegrip in dezen heeft hem lang achtervolgd.(nr.2)

In die tijd was leuke en modieuze kleding nog steeds een schaars en duur artikel en wilde je als vrouw een beetje goedgekleed voor de dag komen, dan moest je het zelf maken. Jaaps moeder was daar erg handig in. Helaas voor haar had ze een man die hier ziende blind voor was. Hij vond haar prachtig, punt. Vissen naar complimenten werkte niet. Al die moeite helemaal voor niets? Daar kreeg ze schoon genoeg van. Op een zondag – dan gingen ze met de kinderen altijd een stuk fietsen – stapte ze in haar ochtendjas en met de krulspelden in haar haar de deur uit en op de fiets. Hij zag het niet. Halverwege hun fietstochtje werd het haar te veel. Ze stapte af, woedend. En nog zag hij het niet. Pas na haar tirade begreep hij dat een vrouw, en de zijne in het bijzonder, af en toe een complimentje over haar uiterlijk op prijs stelde. Hij heeft het daarna altijd braaf gedaan, al viel hij wel eens door de mand met een compliment over een tot op de draad versleten jurk met een schort eroverheen, wat ze hem grootmoedig vergaf. Ze telde haar zegeningen.

Als de naaimachine tevoorschijn kwam, betekende dat voor Jaap verhaaltjestijd. Zittend op de kap van de naaimachine kon hij urenlang genietend zitten luisteren naar haar vertellingen, onderwijl kijkend naar haar nijvere handen.

Jaaps vader bleef in de avonduren verder studeren en kreeg een aanstelling als docent Engels aan de Gemeente Universiteit (de huidige UvA) in Amsterdam. Het eerste jaar ging hij daar op kamers en het gezin bleef nog in Den Briel wonen. Alleen in de weekenden was hij thuis. Jaaps vader herinnerde zich nog goed, dat in die periode elke keer als hij ook maar iets te luid sprak, Jaap van schrik onder de tafel dook. Na dat jaar, Jaap was toen drie, verhuisden ze naar Amsterdam, naar een bovenwoning in de Deurloostraat. Daar ging Jaap al gauw op onderzoek uit en vond op de bel-etage een ouder echtpaar; zij werden z’n eerste nieuwe vrienden.

Vlak na de verhuizing moesten Jaaps amandelen geknipt worden. Een draak van een verpleegster trok hem vrijwel letterlijk uit de armen van z’n moeder: geen ouders bij de behandeling, daar konden ze niet aan beginnen. Het gevolg was, dat Jaap daarna een week lang op het matje voor de slaapkamerdeur van z’n ouders heeft geslapen. Terug in bed leggen hielp niet, binnen de kortste keren lag hij weer op het matje.

Niet lang daarna was een buurmeisje komen spelen. Na een uurtje wilde ze weer naar huis en Jaap liep met haar mee naar de trap. Hij bleef zo lang weg, dat z’n moeder het niet meer vertrouwde en naar hem op zoek ging. Jaap had het meisje niet willen laten gaan en versperde de trap. Van beide voorvallen kon Jaap zich later niets meer herinneren.

Ook kon Jaap zich weinig tot niets meer herinneren van wat er gebeurd was in de week dat z’n ouders voor het eerst samen op vakantie waren gegaan. Ze hadden hem en Corrie onder de hoede van een verpleegster achtergelaten. Over die oppas hadden ze heel goede verhalen gehoord, onder andere dat ze zo goed uitkwam met haar geld. Dat interesseerde ze niet, wel dat ze blijkbaar goed was. Had het ze maar wel geïnteresseerd, want het bleek achteraf bepaald geen pre te zijn. Om het geld voor de tram uit te sparen, had zij Corrie en Jaap gedwongen eindeloze afstanden te lopen. Ze was zó gebrand geweest op het maken van een goede indruk, dat ze geen middel had geschuwd, zelfs een pak slaag niet, om bij terugkomst van de ouders modelkinderen af te leveren. Vooral Corrie had hiervan te lijden gehad en was ertegen in verzet gekomen. De oppas had de kinderen nadrukkelijk verboden hierover iets tegen hun ouders te zeggen. Maar Jaaps ouders hadden zelf al gauw door dat er wat mis was en kregen Corrie gelukkig aan de praat. Het enige wat Jaap zich er nog wel van kon herinneren was het eindeloze lopen, tegen bijna omvallen van vermoeidheid aan toe. Een mooi excuus dat Jaap wanneer het hem te pas kwam, later inzette om het niet meer dan strikt noodzakelijk te hoeven doen.

Waar Jaap wel een levendige herinnering aan had, was dat wanneer hij op straat speelde en z’n ouders hun dagelijkse ommetje gingen maken, ze hem altijd vroegen ze of hij mee wilde. Hij was dan al met iets anders bezig en wilde dat nooit, ondanks dat hij wist dat hij in tranen uit zou barsten op het moment dat ze de hoek omsloegen en dan zou blijven huilen tot ze weer in zicht kwamen. Hij wilde zich echter niet laten kennen en heeft het ze nooit laten merken.

En eveneens aan die keer dat hij over wilde steken en er een auto aankwam. Hij rende verder over de stoep, stak toen over en kwam alsnog bijna onder die auto. Hij had niet bedacht dat die auto sneller reed dan hij kon lopen. Zó stom vond hij dat van zichzelf, dat hij ook daar thuis met geen woord over had gerept.(nr.3)

De kinderen overleveren aan een oppas was eens en nooit meer. Een auto hadden Jaaps ouders al – Jaaps vader was namelijk gek op auto’s en één van de eerste auto’s in de straat was dan ook de zijne geweest – en om voortaan zonder veel gedoe met het hele gezin op vakantie te kunnen gaan, en ook om ’s zomers de drukte van de stad te kunnen ontvluchten, kochten ze er een caravan bij. Die kreeg in Zeeland een vast plekje, dicht bij de familie.

De schooltijd brak aan en zowel op de kleuterschool als op de lagere school – beide in de buurt van de Deurloostraat – voelde Jaap zich prima op z’n gemak.

Terugdenkend aan de tijd in Den Briel en in de Deurloostraat, typeerden z’n ouders Jaap als een erg gevoelig kind, goedlachs, maar ook gauw in tranen. Heel lief, volgzaam en begaan met anderen. Anders dan Corrie, die wat moeilijker en kwetsbaarder was. Jaap leek probleemloos.De enige kanttekening hierbij kwam van Jaaps vader die zich maar al te goed herinnerde dat Jaap als klein kind al, bij elke keuze die hij moest maken, hele redenaties opzette over de diverse mogelijkheden die het hem bood. Vaak met gevolg dat hij al doende, overal te veel bezwaren aan vond kleven, niet meer kon kiezen en ook niet meer bereid was om een andere redenatie te accepteren. En kiezen zonder er dieper op in te gaan, daar deed Jaap absoluut niet aan.

1962–1965

In Jaaps vierde schooljaar verhuisde het gezin naar een eengezinswoning in een nieuwbouwwijk in Buitenveldert. Ze woonden er nog maar amper, of Jaap had alweer nieuwe vriendjes gevonden en een volgend ouder echtpaar dat hem op handen droeg. Jaap werd zelfstandiger en een echte jongen. Vlotten en hutten bouwen, op de bouwplaatsen schooien, in en op in aanbouw zijnde woningen klimmen en eruit lazeren. Z’n grootvader en kennissen die zelf geen zoons hadden, vroegen altijd – bij voorbaat al genietend – naar nieuwe ontwikkelingen op het gebied van kattenkwaad. Jaaps moeder vond die ontwikkelingen minder leuk, maar kon er wel sappig over vertellen en al net zo sappig over de angsten die ze daardoor uitstond. En dan wist ze de helft nog niet van wat hij allemaal uithaalde. Maar goed ook, gezien de verhalen die Jaap me er later zelf over vertelde:

Dat hij, beducht voor instortingen, bij het bouwen van hutten altijd heel zorgvuldig te werk was gegaan. Zijn trots was dan ook dat op één van zijn hutten op een gegeven moment zelfs een dragline stond en de boel nog steeds niet inzakte.

Dat hij zomaar voor de grap een keer een ketting over de weg had gespannen. Er kwam een auto aan en de bestuurder dacht dat hij die ketting wel zou laten zakken. Dat had hij zelf ook gedacht, maar tot zijn eigen verbijstering deed hij dat niet en heeft dit nooit van zichzelf kunnen snappen.

Dat hij een keer aan een vriendje had laten zien hoe je een rolletje drop kon stelen. Het vriendje had daardoor de smaak te pakken gekregen en kwam daarna steeds trots z’n buit aan hem laten zien. Dat hij hier de aanzet toe had gegeven, had hij zich zo erg aangetrokken dat hij nooit meer iets gestolen heeft.Behalve dan hout en spijkers op de bouwplaatsen, waarvan hij zeker wist dat die bleven liggen om weggegooid te worden.

Dat hij op school een keer met een speels bedoelde tik per ongeluk de voortanden van een vriendje eruit geslagen had en dat waren nog diens blijvende tanden ook. Toen had hij pas beseft hoe sterk hij was en was daar zelf bang van geworden. Als hij met een speelse tik al zoveel schade aan kon richten, hoe hard zou het dan wel niet aankomen als hij voor menens zou gaan slaan. De eerste klap mag dan een daalder waard zijn, maar niet meer voor hem, daar heeft hij zich nooit meer toe laten verleiden.

Een groep schoolvriendjes had Jaap zo gek gekregen om samen met hen de avondvierdaagse voor kinderen te gaan lopen. Er was hem beloofd dat z’n moeder bij de finish zou staan. Daar ging iets mis. Corrie zat inmiddels op het gymnasium en uitgerekend op die dag had haar leraar Nederlands haar weer eens op de korrel genomen. Haar moeder had al eens bij hem aan de bel getrokken dat hij Corrie veel te lage cijfers gaf, maar nu was de maat vol en ze ontstak in woede. Ze stapte er direct op af, maar in haar boosheid vergat ze volledig de tijd en kwam veel te laat bij de finish aan, waar Jaap als één van de laatsten nog stond te wachten. Zij heeft het zichzelf altijd kwalijk genomen.

Omdat Corrie op vioolles ging, vonden z’n ouders dat Jaap niet overgeslagen mocht worden. Hun gedachten gingen uit naar een club. Hij mocht kiezen en omdat ze zo aandrongen, koos hij dan nog het liefst voor de knutselclub. Aangezien z’n ouders echter dachten dat hij net als z’n vader twee linkerhanden had, leek ze dat niets voor hem en het werd judo. (Pas veel later kregen ze in de gaten dat hij wel degelijk iets met zijn handen kon, maar ze zijn dat altijd wat verbazingwekkend blijven vinden.) Judo was geen goede keus. Na de eerste de beste zware val wilde hij er niet meer heen. Het waarom bleef voor z’n ouders een vraagteken: kleinzerigheid kon het niet zijn; dat was hij totaal niet gezien de vele verwondingen die hij al spelend in de nieuwbouw opliep en nooit over kikte.1

Samen met een vriendje, beiden ongeveer 10 jaar oud, had Jaap doktertje gespeeld en de ouders van dat vriendje waren daarachter gekomen. Zij gaven hun zoon straf en eisten dat ook Jaap gestraft zou worden. Jaaps vader nam die taak op zich. Hij nam hem op schoot – een zeldzaamheid, want z’n vader was een stuntel met kleine kinderen – legde hem uit dat hij het zelf heel normaal vond dat kinderen zoiets deden en helemaal niet boos op hem was. Maar hij moest hem helaas wel iets geven wat op een straf leek, omdat de ouders van z’n vriendje dat geëist hadden. Jaap had daar geen enkele moeite mee, zelfs een zwaardere straf had hij zonder meer geaccepteerd. Voor Jaap een dierbare herinnering.

Een eveneens dierbare herinnering had Jaap aan de elektrische trein, waar z’n vader de hele Sinterklaasavond vruchteloos mee bezig was geweest om die voor hem in elkaar te zetten. Hij probeerde het, dat was voor Jaap genoeg.

Jaap heeft z’n vader ook nooit iets kwalijk genomen. Hij was ervan overtuigd dat hij wel wilde, maar het gewoon niet kon.

Met hun nieuwe buren hadden ze het niet zo goed getroffen. Zij vonden vrijwel iedereen te min – een houding waar Jaap al vroeg een hartgrondige hekel aan had – en ze hadden twee dochters die Jaap er steeds van beschuldigden dat hij ze pestte. Hun eigen ouders geloofden hen op hun woord en waren al eens verhaal komen halen bij de ouders van Jaap. Die geloofden het al niet zo, maar om een fikse burenruzie te voorkomen, beloofden ze beter op te letten en Jaap er zo nodig zelf op aan te spreken. Dat beter opletten, betaalde zich uit, maar niet ten gunste van de klagende buren. In de tuin had Jaap een tentje opgezet en de meisjes stonden hem te roepen en te treiteren. Helaas voor hen, de tent was leeg en z’n moeder zag het gebeuren. Een grijnsje, een kort gesprek met hun ouders en het gevit op Jaap was over. Maar inmiddels was bij Jaap het kwaad al geschied en konden de zusjes en ook hun ouders geen goed meer bij hem doen.(nr.4)

Over ‘vrouwenzaken’ werd met Jaap niet gesproken. Hoefde ook niet, hij had het zelf onmiddellijk door toen Corrie voor de eerste keer ongesteld werd. Haar slechte humeur en de geur zeiden hem genoeg.

De tweede in huis die daar last van had, dat werd Jaap te veel en hij kwam in opstand. Midden in de winter liep hij in een kwade bui zonder jas naar buiten en weigerde naar binnen te komen. Uren bleef hij buiten, in het zicht, maar ver genoeg weg om niet gepakt te kunnen worden, ook niet door Corrie die haar moeder te hulp was geschoten. Toen Jaap uiteindelijk binnenkwam, lag z’n moeder – zij had in die tijd last van hartkloppingen, wat hij wist – zogenaamd gevloerd op bed, om hem duidelijk te laten voelen wat hij aangericht had.

Jaap kreeg een hekel aan vrouwen, zeker als ze ongesteld waren. Vond het maar onberekenbare krengen die hun sores op anderen botvierden. Daarbij opgeteld dat de verstandhouding tussen broer en zus toch al niet best was én dat z’n moeder Corrie – terecht of onterecht – altijd al tegenover hem in bescherming nam. Zij was ervan overtuigd dat vrouwen in een slechtere positie zaten en dat alles in het werk gesteld moest worden om een gelijkwaardiger positie voor haar dochter te veroveren. Wel begrijpelijk. Zij had zelf moeten opboksen tegen vijf broers die wel van een plagerijtje hielden en zelfs een ‘bond tot het pesten van de meid’ hadden opgericht. Daar had Jaap zich graag bij aangesloten, maar helaas voor hem hadden de ooms de bond inmiddels opgeheven.

Door de verhuizing naar Buitenveldert was Jaap op een andere lagere school terechtgekomen. Volgens z’n ouders was die overstap probleemloos verlopen, niet volgens Jaap zelf. Hij kwam vanuit het ouderwetse leersysteem – recht toe recht aan – in een modern systeem terecht. Bij de eerste de beste rekenles was de opdracht om blokjes in te kleuren. Hij begreep er niets van, alleen vakjes inkleuren? Als het echt zo stompzinnig was als het leek, waar was het dan goed voor? Hij vroeg het aan de jongen naast hem, maar die vond het stom dat hij het niet snapte. Jaap ging aan zichzelf twijfelen, waren de sommen zo dom, of was hijzelf nou zo dom om het niet te kunnen snappen.(nr.5)

Dat kwam niet meer goed. Met gevolg dat de onderwijzer geen hoge dunk van Jaaps kunnen had en hij voor Jaap de mulo het hoogst haalbare vond. Jaaps moeder was een andere mening toegedaan en bracht het leuk: “Tot mijn spijt is het gymnasium het enige wat hij kan.” Het werd het lyceum en niet het gymnasium waar zijn zusje op zat; dat was voor haar inmiddels meer op een rasecht tuchtcollege gaan lijken.

Op het lyceum voelde Jaap zich gelijk thuis en hij rolde gladjes door het eerste jaar heen. Aan het eind van dat jaar kwam de volgende keuze aan bod en z’n moeder vond dat hij de alfa-kant op moest. Jaap leek niet zo goed in de exacte vakken en ze vond hem veel te gevoelig om iets met handel te gaan doen. Een goede keus en ook het tweede jaar verliep probleemloos; Jaap genoot van de oude talen. Als het echter ging om huiswerk maken voor de andere vakken, dan las hij liever stiekem de boeken van Karl May. Z’n moeder vond hier een sluwe oplossing voor. Ze kocht alleen nog de originele Duitse uitgaven voor hem. Jaap kon die tactiek wel waarderen, al had hij moeite met het Duits.

Met Corrie ging het niet goed. Ze zat inmiddels in de vierde klas en kon het met moeite bijbenen. Haar moeder zat er bovenop. Eerst naar de schoolarts, die kon geen lichamelijke oorzaak vinden. Door naar het Medisch Opvoedkundig Bureau. Zij overwoog zelfs om Corrie over te laten stappen naar de mms, maar die weigerde dat. In de vijfde klas bleef Corrie zitten en is toen overgestapt naar 5 gym op het lyceum waar Jaap ook naartoe zou gaan.

Jaaps moeder was zo druk met Corrie dat zelfs Jaaps vader, die zijn vrouw anders nooit afviel, haar verweet nauwelijks nog oog voor Jaap te hebben. En hij was niet de enige, ook haar schoonzussen spraken haar hier wel eens op aan. Ze ging er toch mee door, want met Jaap leek alles goed te gaan en Corrie moest eindexamen doen. Ze was er ook echt van overtuigd dat Corrie meer hulp nodig had. Corrie was erg verlegen en vond weinig aansluiting bij anderen, terwijl Jaap overal vrienden had. Het was dan ook een hele opluchting voor haar toen Corrie in de zesde klas eindelijk een vriendje kreeg dat haar op sleeptouw nam. De relatie hield geen stand, de vriendschap wel.

Terugkijkend op deze periode dachten Jaaps ouders dat Jaap, meemakend hoe z’n moeder Corrie opjutte en de wrijving die daardoor tussen moeder en dochter ontstond, er toen vermoedelijk bang voor is geworden dat ook hém dit te wachten stond(nr.6). Tevens vermoedden ze dat Corrie in die periode aan eenzelfde soort aandoening heeft geleden die Jaap enkele jaren later velde. Niet in haar rug, zoals bij Jaap, maar in haar knieën. Die bleken na haar puberteit naar binnen gegroeid te zijn.

Dat beide kinderen een groeiziekte kregen, heeft Jaaps moeder later mede toegeschreven aan hun toenmalige voedingspatroon. Zoals zovelen vlak na de oorlog en de hongerwinter, had zij gedacht er goed aan te doen haar gezin veel vlees voor te schotelen. Vlees, wat in die tijd hoogstwaarschijnlijk bomvol hormonen zat.

Na jaren met de caravan in Zeeland te hebben gestaan, hebben ze er nog één zomer mee in Zandvoort gestaan, waar Jaap en Corrie vele dagen in het nabijgelegen openluchtzwembad op het strand doorbrachten. Het kan zomaar zijn dat zij en ik elkaar daar tegen zijn gekomen, want ik woonde in Zandvoort en in diezelfde tijd was ook ik daar vrijwel dagelijks te vinden.

Omdat het steeds lastiger was geworden om een goede stalling voor de caravan te vinden, gingen Jaaps ouders daarna op zoek naar andere mogelijkheden. Ze vonden een ideaal vakantiehuisje, een klein boerderijtje met een behoorlijke lap grond, in een piepklein gehucht vlakbij Drachten. Door zich meteen aan te passen aan de mores van het dorp, was de eerste scepsis over die nieuwkomers al gauw over en hoorden ze er helemaal bij. In ruil voor oppas van het huisje in de tijd dat zij er niet waren, kreeg de boer naast hen een groot deel van het land in bruikleen voor z’n koeien. Het boerderijtje werd een warm nest, waar ze zich alle vier helemaal thuis voelden.

Het werd grotendeels ingericht met eigen, overtollig geworden meubels. Het enige wat nog ontbrak was een goede kast. Laten z’n ouders in een rommelwinkel er nou eentje op de kop tikken van massief palissander. De kinderen lagen gelijk in een deuk en hun vader was de klos. Was de definitie van een snob niet dat de plank voor diens voorhoofd van palissander is?

Uit vrees hun kinderen tekort te doen, zijn ze één keer op vakantie naar Italië geweest. Dat was geen succes, de kinderen waren veel liever naar het boerderijtje gegaan. Daar konden ze spelen, zeilen en meehelpen op de boerderij. Buiten zicht van z’n moeder liet de boer Jaap zelfs op de tractor rijden.

Het boerderijtje had nog een groot voordeel, net zoals in de caravan was er geen telefoon. In Amsterdam rinkelde die voortdurend en het kwam maar zelden voor dat Jaaps vader de hele avondmaaltijd aan tafel door kon brengen. Studenten, collega’s, zijn werk, het stopte nooit en kende geen tijd. Dat nog buiten de vrienden gerekend, die hem eveneens met regelmaat, en lang, belden.

De ouders van Jaaps moeder begonnen hulpbehoevend te worden. Traditiegetrouw, mede volgens haar broers, was de dochter degene die voor ze moest zorgen en bij wie ze konden gaan wonen. Jaaps vader had er een zwaar hoofd in of het in huis halen van z’n schoonouders wel zo’n goed idee was. Echter, de druk op z’n vrouw vanuit haar familie werd zó groot, dat hij omwille van haar zwichtte. Hun huis in Buitenveldert was hiervoor niet geschikt. In Amsterdam Nieuw-West vonden ze een passender woning, met drie woonlagen. Het souterrain omvatte twee kamers, een terras aan het water en een eigen voordeur. Hier konden de grootouders, los van het gezin, min of meer hun eigen bedoeninkje houden.

Ondanks dat en ondanks goede afspraken vooraf was de inbreuk die de grootouders, en met name opa, op hun eigen gezinsleven maakten groot en kwam dat de sfeer zeker niet ten goede. Opa was behoorlijk autoritair. Hij stelde zich op als zijnde de baas in huis en bemoeide zich overal mee. Wederom omwille van z’n vrouw liet Jaaps vader het zoveel mogelijk over z’n kant gaan en als het hem te gortig werd, trok hij zich schielijk terug in z’n studeerkamer. Jaap kon het slecht aanzien hoe z’n vader zich gedwongen voelde zich dit allemaal te moeten laten welgevallen in z’n eigen huis.

Uit die tijd stamt ook de uitspraak: “De zonden van de vader zetten zich voort tot in het derde geslacht.”; vaak gebezigd door de naar hun opa vernoemde neefjes om elkaar de pin op de neus te zetten. En daar bedoelden ze bepaald niet alleen in naam mee.

In tegenstelling tot Jaap, die de judo vlot de rug had toegekeerd, was Corrie ijverig doorgegaan met de vioollessen. In het nieuwe huis had ze de gang ontdekt als de ideale klankkast en Jaap werd tureluurs van haar eindeloze oefeningen en valse noten. Zij en haar moeder speelden steeds vaker samen, Corrie op de viool en haar moeder achter de piano. Vanwege haar lengte ging de altviool beter bij Corrie passen en ze stapte daarop over. Vanaf die tijd speelden moeder en dochter vaker samen vioolduetten. Corrie speelde zó goed, dat ze op les mocht bij de eerste violist van het Concertgebouw Orkest.

Zelf wilde Jaap geen instrument leren bespelen en zeker geen viool, maar de druk werd groot en in arren moede koos hij voor het in zijn ogen minst erge, de gitaar. Hij begon met privélessen en ging daarna naar het muzieklyceum. De leraar daar vond dat hij er erg geschikt voor was met de juiste handen en een absoluut gehoor, maar Jaap oefende nauwelijks en de lessen stopten.

De belofte dat Jaap in het nieuwe huis een huisdier zou krijgen, werd ingelost. Het werden twee marmotten, vader en zoon. Als hij huiswerk aan het maken was, lagen ze gezellig bij hem op tafel te dutten en iedere vogel die het waagde om met z’n gezang hun rust te verstoren, kon op commentaar rekenen.

Met pa marmot liep het heel vervelend af. Hij had vergiftigd gras gegeten, gilde van pijn, maar bij de dierenarts wilde niemand ze voor laten gaan; Jaaps moeder kon daar nog steeds boos over worden. Jaap en z’n moeder, samen in tranen over z’n dood, samen lachen als er eentje begon over hoe stom pa marmot bezig was geweest. Hij had z’n zoon niets gegund, had hem op alle mogelijke en lachwekkende manieren de weg versperd en zelf het grootste deel van het vergiftigde gras naar binnen gewerkt.

Iedereen wilde ook graag een hond, het werd Pasja, een collie voor wie een ander huis werd gezocht. Vanaf de eerste de beste dag ging hij de hoofdrol spelen in vele anekdotes. Na eerst het gezin afgezet te hebben op het boerderijtje, ging Jaaps vader Pasja ophalen. Op de weg terug, de hond nog niet kennend, heeft hij met een hijgende hond in z’n nek verstijfd van angst achter het stuur gezeten. Aangekomen bij het boerderijtje rukte Pasja zich los en stoof recht op Jaaps moeder af. Jaaps vader vreesde voor een bloedbad, maar niets van dat alles. Pasja begroette haar zo uitbundig dat ze bijna van de sokken werd gegooid en hij begon haar onmiddellijk grondig te ‘wassen’. Enig gezag heeft zij nooit meer over Pascha gehad. Hij was stapelgek op haar, zou haar te vuur en te zwaard verdedigen, maar, tot grote hilariteit van iedereen, haarzelf incluis, nam hij alle loopjes met haar die hij maar kon verzinnen. Toen ze jaren later Pasja moesten laten inslapen, hebben Jaap en z’n vader hem samen weggebracht en samen om hem zitten huilen. Voor z’n vader een zeldzaamheid, Jaap had het hem nog nooit eerder zien doen. Jaap wilde daarna nooit meer een collie, de herinnering aan Pasja bleef te veel pijn doen.

1 Zou hij er misschien, net zoals na die onbedoeld te hard aangekomen klap, bang voor zijn geworden om een ander zo’n zware val te moeten laten maken?

1966–1969: De ziekte van Scheuermann

Het begon – eind tweede klas – met een ongelukkige val tegen het wandrek, waarbij Jaap een kneuzing in z’n rug opliep. Dat bleef een pijnlijke plek. Volgens de huisarts was het een beledigd bot, wat lang pijn kon blijven doen. Jaap bleef klagen, maar zijn ouders besteedden daar verder geen aandacht meer aan. Het stak Jaap dat ze hem blijkbaar kinderachtig en kleinzerig vonden. Dat was hij nog nooit geweest en hij vond dat z’n ouders beter hadden kunnen én moeten weten.

Uiteindelijk namen ze hem wel serieus en Jaap werd doorverwezen naar een orthopeed. Toen bleek dat hij al maanden, zo niet langer, leed aan de ziekte van Scheuermann: een groeistoornis in de wervelkolom. Gezien zijn behoorlijk stevige bouw, oordeelde de orthopeed dat heilgymnastiek in zijn geval voldoende moest zijn. Dat pakte niet goed uit. Jaap was constant zo moe dat hij na het fietstochtje naar de heilgymnastiek tijdens de oefeningen al bijna in slaap viel. Van thuis oefenen kwam daarna ook niet veel meer terecht. Hij groeide zó krom, dat hij uiteindelijk een hoek van 90 graden in zijn rug had.

Z’n ouders zochten en vonden een andere orthopeed. In Leiden. Een wachtkamer vol kreupele mensen, uren wachten op keiharde banken en dan veroordeeld worden tot een korset. Die orthopeed heeft nog iets gemompeld over afname van geestelijke vermogens door de ziekte en eventuele sterke achteruitgang van schoolprestaties(nr.7). Die informatie ging langs ze heen. Pas veel later bleek hoe belangrijk die terloopse opmerking was geweest.

Na thuiskomst ging Jaap direct de hort op, kocht z’n eerste pakje sigaretten en was vanaf dat moment kettingroker.

Het naar school gaan werd zwaar. Jaap kwam volledig uitgeput thuis en moest eerst een paar uur gaan liggen. Huiswerk maken schoot er daardoor meestal bij in. Z’n moeder ging hierover in gesprek met school. Er was haar alles aan gelegen dat Jaap in ieder geval de lessen nog kon bijwonen. Met een vrijstelling voor de sportlessen, die Jaap helemaal niet meer trok, en begrip van z’n leraren voor het niet af hebben van z’n huiswerk, zou dat mogelijk moeten zijn. De school ging hiermee akkoord en tevens kreeg Jaap toestemming om eventueel te laat te komen, als het fietsen naar school hem moeilijk afging. Vóór die tijd kwam hij nooit te laat, nu het mocht, altijd. Vrijstelling van sport betekende echter niet vrij van school. Die uren moest hij in de aula doorbrengen, waar de conrector hem keer op keer kwam vragen wat hij daar deed. De leraren waren op de hoogte gesteld. De wiskundeleraar was de enige die er geen rekening mee wenste te houden. Ten overstaan van de hele klas noemde hij Jaap zelfs een keer een luie aansteller. Ondanks dat z’n klasgenoten hem steunden en dit een rotstreek vonden, werd Jaap door dit soort akkefietjes steeds onzekerder.

Zijn pech was dat hij nog liep. Een andere leerlinge die dezelfde ziekte kreeg, moest maanden in een gipsbed liggen en werd wél heel erg zielig gevonden. Bijna jaloersmakend. Bijna, want zielig gevonden worden, hoefde van Jaap nou ook weer niet, slechts een beetje meer begrip, dat zou fijn geweest zijn.

Het eerste jaar in het korset kon Jaap het geestelijk op school nog bolwerken, al bleef hij wel zitten. Het tweede jaar in het korset en opnieuw in de derde klas ging het steeds slechter. Het fietsen werd een te grote opgave en z’n vader probeerde bij de politie een vrijstelling voor Jaap te krijgen, om onder de 16 toch op een brommer te mogen rijden. De politie weigerde. Dan maar zonder toestemming en Jaap kreeg een brommer. Een opmerkelijke actie van een anders zo gezagsgetrouwe man.

En de angst om te falen begon hard toe te slaan. Proefwerken werden een crime. Of Jaap werd van tevoren al ziek, soms met hoge koorts, óf hij begon vlak voor aanvang van het proefwerk over te geven en moest dan alsnog ziek naar huis. In alle vakanties werd hij ziek en was daarvan pas net een beetje opgeknapt tegen de tijd dat de school weer begon.(nr.8)

Zijn ouders wisten zich er geen raad meer mee. Via hun huisarts kwamen ze eind 1967 – Jaap was toen 15 – bij een psychiater terecht. Deze schreef Jaap Melleril en Largactil(beide een antipsychoticum)voor. De vervolgconsulten gingen meestal per telefoon en draaiden veelal uit op een verhoging van de doseringen. Verhogingen, die de psychiater net zo makkelijk aan Jaap doorgaf als hij hem per ongeluk zelf aan de lijn kreeg. Twijfels over de hoogte van de doseringen kwamen nog even niet bij z’n ouders op. Ondertussen deed z’n moeder alle mogelijke moeite Jaap nog zoveel mogelijk schoolopdrachten te laten doen. Eenmaal stijf onder de pillen, maakte hij als een robot braaf al z’n huiswerk met haar. Zij kon op die periode met een onnavolgbare mengeling van trots en verbazing terugkijken.

In die tijd raakte Jaap gek van brommers en van het sleutelen eraan. In het begin had hij niet veel meer dan een schroevendraaier en een hamer tot z’n beschikking en liep daarbij regelmatig forse wonden op, waar hij nooit over piepte, er zelfs prat op ging. Hij werd zó bedreven in het opvoeren van brommers, dat leeftijdsgenoten uit de buurt hem steeds vaker wisten te vinden. Deze nieuwe vrienden pasten qua achtergrond en opleiding niet echt bij hem, maar bij hen hoefde hij z’n stand niet op te houden en in hun gezelschap voelde hij zich beter op z’n gemak. Sommigen van hen waren er niet vies van om onderdelen te stelen. Daar heeft Jaap nooit aan meegedaan en hij nam ook geen spullen van ze over als hij er maar het geringste vermoeden van had, dat het om gestolen waar ging. Niet alle jongens die Jaap wisten te vinden, of Jaap hen, waren zo. Met één in het bijzonder kon Jaap het op muziekgebied, en later ook op vele andere gebieden heel goed vinden. Ze zijn altijd vrienden gebleven.

Ongelukken met die opgevoerde brommertjes konden niet uitblijven. Het werden er vele. Eén keer zo erg, dat een automobilist die het had zien gebeuren, dacht dat Jaap de klap niet overleefd kon hebben en ging eerst naar het meisje toe waar Jaap bovenop was geknald. Dankzij z’n beschermengeltje, dat volgens Jaap altijd op z’n schouder meereed, liep het ook voor hem, op een paar gekneusde ribben na, met een sisser af.

Misschien geen slecht idee om een helm te gaan dragen. De eerste de beste keer dat Jaap dat uit ging proberen viel er een steen van een flat af en op zijn hoofd. Jaap gaf de schuld aan de helm die had z’n beschermengeltje verjaagd en dit over hem afgeroepen. Hij heeft dat ding nooit meer opgezet.

Op een avond zei z’n moeder voor de grap tegen haar bezoek dat ze elk moment een telefoontje van het ziekenhuis kon verwachten, doelend op het op-brommertjes-scheuren van Jaap. Laat de telefoon nou gaan en laat dat inderdaad het ziekenhuis zijn. Niet de brommer, maar de medicijnen hadden Jaap geveld, een black-out, maar hij was wel weer bij kennis. Of ze hem op kon komen halen. De alarmbellen gingen nog steeds niet rinkelen. Dat gebeurde pas toen Jaap z’n hoofd helemaal scheef ging staan en hij het niet meer recht kon krijgen. Jaaps moeder belde meteen de psychiater. Pas na veel aandringen mochten ze na het spreekuur langskomen. Hij gaf Jaap een tegen-injectie en zette ze daarna meteen de deur uit, met de botte mededeling dat hij weigerde Jaap verder nog te behandelen.

Abrupt zonder medicatie kon eigenlijk niet en er werd een consult aangevraagd bij een psychiater in één van de nabijgelegen ziekenhuizen. Deze wilde Jaap alleen behandelen als hij zich liet opnemen op de gesloten afdeling, wat zowel Jaap als z’n ouders weigerden. Jaaps vader ondernam een poging bij de GGD, eveneens met nul op het rekest. Daar behandelden ze alleen ziekenfondspatiënten en geen particulier verzekerden.

Eén van de broers van Jaaps moeder, oom Geert, was psychiater en raadde hun aan om het hogerop te zoeken. Met het dreigement anders de veelschrijverij van één van zijn collega’s openbaar te maken, wist Jaaps moeder een consult bij een professor in de kinderpsychiatrie los te peuteren. Ze kon heel fel uit de hoek komen, zeker als het om haar kinderen ging.2Het bleef niet bij één consult. De professor twijfelde over oorzaak en gevolg. Dat er een verband was tussen de rugziekte en de psychische klachten was hem wel duidelijk. Hij dacht echter eerder dat de psychische klachten de oorzaak waren van de rugziekte en niet andersom.(nr.9)Het slotadvies van de professor was, dat tegen de tijd dat Jaap ging studeren hij het beste in analyse kon gaan. Toen leek het er nog op dat dat in de toekomst wel zou gaan gebeuren.

De professor had ook een EEG-onderzoek laten doen. Op grond daarvan leek het er in eerste instantie op dat Jaap epilepsie had. Hij kreeg daarvoor medicijnen mee. Een half jaar later, tijdens een controleonderzoek, was er in het EEG van Jaap geen spoor van epilepsie meer terug te vinden. Hoogstwaarschijnlijk was de eerder gevonden afwijking in het EEG een na-effect van de medicijnvergiftiging geweest. De professor gaf zijn verkeerde inschatting ruiterlijk toe, met excuses dat Jaap voor niets medicijnen had moeten slikken.

Op grond van deze uitkomst en de gegevens die de huisarts aan haar had doorgespeeld, heeft Jaaps moeder even overwogen om alsnog een aanklacht tegen die psychiater in te dienen. Ze heeft dit uiteindelijk niet gedaan. Ze vond het risico te groot dat Jaap daardoor op termijn misschien elders geweigerd zou worden.

Deze keer haalde Jaap het derde jaar wel en ging over naar de vierde. In de zomervakantie ging het verder bergafwaarts. Jaap voelde dat hij helemaal niet in de vierde klas thuishoorde, dat hij dat niet aankon. Het liefst was hij nog een keer blijven zitten. Hij had het gevoel intellectueel niets meer te kunnen, zelfs 1 + 1 bij elkaar optellen ging niet meer. Z’n slaapproblemen werden steeds erger. Als hij te lang wakker lag begon hij te hallucineren. Hij werd hier zó bang voor dat hij pas naar bed durfde als hij óf volkomen op was, óf dronken.

Om bij aanvang van het nieuwe schooljaar zijn rooster op te kunnen halen, had Jaap zich eerst behoorlijk moed ingedronken. Het was niet genoeg, eenmaal op school vlogen het gebouw en al die mensen om hem heen hem zo erg aan, dat hij ervandoor ging en weigerde daar nog één stap binnen te zetten.(nr.10)

Z’n ouders hadden van alles geprobeerd om hem op school te houden en nu hij dat pertinent weigerde, waren ze helemaal van de kaart. Het was voor hen onbegrijpelijk, gefocust als ze altijd waren geweest op het lichamelijk herstel van Jaap. Ze hadden nog steeds niet ten volle beseft hoe de ziekte van Scheuermann Jaap geestelijk volledig gesloopt had. Zij zelf leerden graag, Corrie leerde graag en Jaap ook. Tot hij ziek werd en zij het spoor bijster raakten.

Onderwijs was hun leven. Al hun vrienden waren hoger opgeleid en de meesten van hen waren, net als Jaaps vader, verbonden aan een universiteit of hogeschool. Onderwijs was dan ook meestal hét onderwerp van gesprek in huis. Achteraf waren ze het er roerend over eens dat deze voedingsbodem niet goed is geweest voor Jaap. Dat hij daardoor het gevoel had gekregen dat je zonder een voor hem nu onhaalbare, hoge opleiding niets voorstelde.

Tijdens een korte vakantie met zijn ouders op het boerderijtje, deed Jaap een poging om te stoppen met roken. Hij werd hierdoor zó ongenietbaar dat z’n vader hem bijna letterlijk de deur uit sloeg met de opdracht om als de donder sigaretten te gaan kopen.

Corrie studeerde al en was die keer niet meegegaan. Ze had inmiddels een nieuwe vriend en die had ze, buiten medeweten van haar ouders, uitgenodigd om haar gezelschap te komen houden. Corrie en haar vriend zaten in ochtendjas nog rustig in de keuken te ontbijten, toen haar ouders, door het gedoe met Jaap veel vroeger dan voorzien, binnenstapten. Zonder enig commentaar te geven, gingen ze gezamenlijk aan de thee. Haar vader begon echter steeds roder aan te lopen en spurtte opeens naar boven. Haar moeder snelde achter hem aan en kwam even later hikkend van de lach de trap weer af. Hij was geploft: “Dat die jongen met míjn dochter in míjn bed slaapt, tot daaraan toe; dat die jongen in míjn ochtendjas in míjn keuken zit, ook nog tot daaraantoe; maar dat die jongen thee uit míjn kopje drinkt, dát doet de deur dicht.” Een hilarisch einde van een rottige vakantie.

Naast faalangst, werd Jaaps angst voor openbare gebouwen, grote winkels, drukke plekken en het openbare vervoer steeds heviger. Gedragstherapie leek een goede optie om hiermee aan de slag te gaan en Jaap kwam terecht bij een gerenommeerde gedragstherapeut, verbonden aan de universiteit. De gedragstherapie sloeg niet aan, evenmin als de hypnosetherapie, waarmee de therapeut het vervolgens probeerde. Jammer, want Jaap kon goed met hem overweg. Op één van de laatste zittingen en ondanks dat de therapeut wist dat Jaap op de brommer was en daar als een gek mee door het verkeer schoot, vroeg hij aan Jaap of hij tijd en zin had om te wachten tot de volgende cliënt klaar was en die naar huis te brengen. Pas toen Jaap de jongen had afgezet en zag hoe hij eraan toe was, kwam hij erachter dat die jongen aan een ernstige vorm van straatvrees leed. Die had er onderweg zomaar af kunnen springen. Wat de therapeut wél goed had ingeschat was dat Jaap die jongen aankon en op kon vangen, alleen om Jaap daar blind op af te sturen, was geen slimme zet geweest en dat was het enige wat Jaap hem ooit kwalijk heeft genomen.3

In deze jaren was Jaap liefst zo min mogelijk thuis. Vooral op de vrije middagen, als z’n vader er niet was, konden de ruzies tussen hem en z’n moeder vaak hoog oplopen. Zodra haar man thuiskwam, verwachte zij van hem dat hij de straf uitdeelde. Het liep zelfs zo uit de hand, dat z’n moeder er soms bij voorbaat al van uitging dat ze ruzie zouden krijgen, ter verdediging alvast de stoffer erbij pakte en zei: “Nu kan je weer lekker gaan pesten.” Vaak genoeg had Jaap zich speciaal op die dagen voorgenomen het nu eens niet op ruzie te laten uitdraaien, maar zo’n opmerking sloeg dan alle goede voornemens weer de bodem in. Hij vond dat uitlokken en heel gemeen.

Een eerste zelfmoordpoging met een lading pillen volgde. Een poging, die z’n moeder altijd is blijven zien als pure pesterij, want Jaap slikte de hele handel in waar ze bij stond. Zij was er zó van overtuigd dat hij bewust niet genoeg genomen had om echt in de gevarenzone te komen, dat ze gewoon wegliep. Z’n vader onderkende het gevaar gelukkig wel en trapte de deur in die Jaap achter z’n moeder op slot had gedaan. De arts die erbij geroepen werd, kon alleen nog maar aanraden Jaap in beweging te houden en er veel koffie in te gieten. Voor het leegpompen van z’n maag was het toen al te laat. Jaap kwam erdoorheen en nam zich voor zoiets nooit meer te doen, behalve als hij er zeker van kon zijn dat het zou lukken. Wel bleef hij met zijn roekeloze rijgedrag bewust de dood uitdagen. Zijn idee erachter was dat als hij op die manier aan zijn einde kwam, niemand hem dat aan zou kunnen rekenen.

Z’n vader wist zich geen raad met de situatie. Hij wilde helpen, maar het lukte hem niet om contact met Jaap te krijgen. Jaap van zijn kant voelde zich onbegrepen, zat met gevoelens waar hij geen weg mee wist en hoopte dat door z’n muziek keihard aan te zetten, iemand hem zou vragen wat er met hem aan de hand was. Ze werden alleen maar boos, zó boos dat z’n vader hem uiteindelijk de radio naar z’n hoofd gooide. Dat ging zo niet langer en opa stelde voor dat Jaap hun kleine voorkamer in het souterrain kon krijgen, die gebruikten ze toch niet meer. Een goed idee. Jaap vond er een vluchtplaats waar hij niet voortdurend door z’n ouders op z’n lip werd gezeten en waar hij naar hartenlust en zonder commentaar popmuziek kon draaien en met het bouwen en testen van gitaarversterkers bezig kon zijn. Z’n grootouders zeiden er geen last van te hebben, wat Jaap zeer op prijs heeft gesteld.

Enerzijds was in die tijd, althans volgens z’n vader, z’n grootvader de enige die Jaap af en toe nog kon bepraten. Anderzijds hadden beide ouders het sterke gevoel, dat het in huis halen van de grootouders het stomste was wat ze ooit hadden kunnen doen. Z’n vader heeft het zichzelf eigenlijk nooit kunnen vergeven dat hij voor de druk is gezwicht en z’n kinderen hier niet voor heeft behoed. In Buitenveldert had iedereen zich op z’n plek gevoeld. Een fijn huis in een rustige buurt. Hoe anders in het drukkere Nieuw-West. Genoeg vriendjes voor Jaap, maar naar zijn idee met iets te veel verleidingen naar de verkeerde kant, en een gezinsleven wat behoorlijk onder druk was komen te staan.

Degene bij wie Jaap altijd terecht kon, was meneer Schoonenbeek, een goede vriend van z’n vader. Diens zoon Huub was een paar jaar jonger dan Jaap en hun wederzijdse ouders hadden van het begin af aan al het gevoel dat de jongens qua ontwikkeling sterk op elkaar leken. Vanaf de zijlijn had de familie Schoonenbeek meegemaakt hoe het Jaap verging. Toen Huub ook de ziekte van Scheuermann kreeg, waren ze er daardoor vlugger bij en beter voorbereid. Door van meet af aan geen enkele druk op Huub te leggen om z’n best te blijven doen op school, én te benadrukken dat zittenblijven vanwege z’n ziekte volkomen begrijpelijk zou zijn, lukte het Huub zelfs om zonder te doubleren z’n school af te maken. Meneer Schoonenbeek voelde zich hierdoor en mede om z’n vriend iets te ontlasten, geroepen zich meer met Jaap te gaan bemoeien. Het klikte heel goed tussen hen. Zo goed zelfs, dat Jaap weleens de indruk had dat z’n moeder hier wat jaloers op was. Meneer Schoonenbeek had een subtiel gevoel voor humor dat Jaap erg aansprak en waar hijzelf ook niet van gespeend was. De training thuis dienaangaande begon z’n vruchten af te werpen.

Jaap kon alles met hem bespreken, ook zijn problemen met z’n ouders, al was daar het geijkte antwoord van Meneer Schoonenbeek op: “Zij bedoelen het niet slecht, je moet het ze niet kwalijk nemen, ze deden het voor je bestwil.”

Als Jaap het gevoel had door iemand gepakt te zijn en daar zó agressief en wraakzuchtig door werd dat z’n ouders er geen weg meer mee wisten, vluchtte hij naar meneer Schoonenbeek. Die hield hem dan steeds weer voor dat hij dat anders moest bekijken. Die mensen waren in wezen zielig dat ze het nodig dachten te hebben om iemand te pakken. Zolang je je dat maar voor ogen hield, kon je niet boos op ze blijven. Al gaf hij daarbij meteen ook eerlijk toe, dat hij er zelf ook vaak genoeg moeite mee had en soms pas na dagen van woede in staat was het anders te bekijken.

Nadat Corrie in 1966 Nederlands was gaan studeren en een jaar later op kamers was gegaan, ging het steeds beter met haar. Ze werd lid van een studentenvereniging, werd aangenomen als altvioliste in het studentenorkest, kreeg een grote vriendenkring, vond de liefde en ging samenwonen. Op een vaste middag in de week nam ze een groepje orkestleden mee naar huis om daar te musiceren, waarbij haar moeder maar al te graag de pianopartij voor haar rekening nam.

Het loskomen van thuis en vooral van haar moeder, viel Corrie niet makkelijk. Ze dacht er zelfs over om hiervoor in analyse te gaan. Met haar vader lag dat anders, daar had ze een goed en volwassen contact mee. Iets wat Jaap tot zijn verdriet en frustratie, nooit is gelukt.

De verstandhouding tussen Jaap en zijn zus was altijd ronduit slecht geweest, met ondergronds heel wat wederzijds gepest en getreiter. De moeilijkheden waar Jaap thuis tegenaan liep, begon Corrie nu beter te begrijpen. Ze ging Jaap daarin steeds meer bijstaan en gaandeweg ontstond er een hechte vriendschapsband tussen hen beiden. Een leuke bijkomstigheid was dat ze op de rug gezien zoveel op elkaar leken – vrijwel even groot en vrijwel hetzelfde lange blonde haar –, dat zelfs vrienden ze dan weleens door elkaar haalden.

Corrie nam Jaap mee op haar eigen tocht door de moderne literatuur, de moderne klassieke muziek en de aan klassiek grenzende popmuziek, zoals bijvoorbeeld Jethro Tull. Ze introduceerde Jaap in haar steeds verder uitdijende vriendenkring en door de vele gesprekken met die vrienden, meest studenten, werd Jaap gepokt en gemazeld in het opzetten van redeneringen waar geen speld meer tussen te krijgen viel. Hij ging het een leuke sport vinden om discussies uit te lokken en te proberen iemand op z’n eigen woorden te vangen. Helemaal leuk met iemand die dacht slimmer te zijn en die hij toch al niet zo mocht. In dat soort gesprekken kon Jaap tot het uiterste gaan en hij was er trots op als hij zo’n discussie won, vooral als ze zo dom waren geweest de keurig bedekte gaten in z’n eigen redenering over het hoofd te zien.

Na drie jaar in het korset gelopen te hebben, mocht het begin 1969 eindelijk de kast in. Jaaps rug was weer helemaal recht gegroeid op een kleine knik in z’n nek na – achteraf gezien had hij er misschien toch beter tevens een kinband bij moeten hebben. Het kraakbeen tussen z’n ruggenwervels was echter zover ingedrukt dat hij z’n rug blijvend moest ontzien – vooral tillen was uit den boze – om niet uiteindelijk alsnog in een rolstoel terecht te komen. Forse pijn bij een vergissing hielp om dit advies zoveel mogelijk op te blijven volgen.

2