De Hoovenier - Rabindranath Tagore - E-Book

De Hoovenier E-Book

Rabindranath Tagore

0,0
1,99 €

oder
-100%
Sammeln Sie Punkte in unserem Gutscheinprogramm und kaufen Sie E-Books und Hörbücher mit bis zu 100% Rabatt.
Mehr erfahren.
Beschreibung

In 'De Hoovenier' van Rabindranath Tagore, wordt de lezer meegenomen in een prachtig verhaal over liefde, spiritualiteit en menselijke relaties. Het boek, geschreven in een poëtische en diepgaande stijl, weerspiegelt de literaire context van de Indiase literatuur aan het begin van de 20e eeuw. Tagore's gebruik van symboliek en metaforen draagt bij aan de diepte van het verhaal en daagt de lezer uit om na te denken over de diepere betekenis achter de gebeurtenissen. Rabindranath Tagore, een Indiase auteur, dichter en filosoof, schreef 'De Hoovenier' als onderdeel van zijn verkenning van menselijke emoties en spirituele verlichting. Zijn eigen ervaringen met liefde en verlies hebben waarschijnlijk bijgedragen aan de diepe thema's die in het boek worden behandeld. Tagore's onderscheidende schrijfstijl en culturele achtergrond spelen een belangrijke rol in het vormgeven van het verhaal en de personages. Ik beveel 'De Hoovenier' ten zeerste aan aan lezers die geïnteresseerd zijn in spirituele literatuur en poëtische verhalen. Dit boek zal niet alleen vermaak bieden, maar ook een diepgaande reflectie op menselijke relaties en de zoektocht naar betekenis in het leven.

Das E-Book können Sie in Legimi-Apps oder einer beliebigen App lesen, die das folgende Format unterstützen:

EPUB
Bewertungen
0,0
0
0
0
0
0
Mehr Informationen
Mehr Informationen
Legimi prüft nicht, ob Rezensionen von Nutzern stammen, die den betreffenden Titel tatsächlich gekauft oder gelesen/gehört haben. Wir entfernen aber gefälschte Rezensionen.



Rabindranath Tagore

De Hoovenier

 
EAN 8596547477464
DigiCat, 2023 Contact: [email protected]

Inhoudsopgave

I.
II.
III.
IV.
V.
VI.
VII.
VIII.
IX.
X.
XI.
XII.
XIII.
XIV.
XV.
XVI.
XVII.
XVIII.
XIX.
XX.
XXI.
XXII.
XXIII.
XXIV.
XXV.
XXVI.
XXVII.
XXVIII.
XXIX.
XXX.
XXXI.
XXXII.
XXXIII.
XXXIV.
XXXV.
XXXVI.
XXXVII.
XXXVIII.
XXXIX.
XL.
XLI.
XLII.
XLIII.
XLIV.
XLV.
XLVI.
XLVII.
XLVIII.
XLIX.
L.
LI.
LII.
LIII.
LIV.
LV.
LVI.
LVII.
LVIII.
LIX.
LX.
LXI.
LXII.
LXIII.
LXIV.
LXV.
LXVI.
LXVII.
LXVIII.
LXIX.
LXX.
LXXI.
LXXII.
LXXIII.
LXXIV.
LXXV.
LXXVI.
LXXVII.
LXXVIII.
LXXIX.
LXXX.
LXXXI.
LXXXII.
LXXXIII.
LXXXIV.
LXXXV.

I.

Inhoudsopgave

DIENAAR.

Ontferm u oover uw dienstknecht, mijn kooningin!

KOONINGIN.

De raad is uiteengegaan en mijn bedienden zijn allen vertrokken. Waarom komt gij zoo laat?

DIENAAR.

Als gij gedaan hebt met de anderen dan is het mijn tijd.

Ik kom vragen wat er voor uwen laatsten dienstknecht te doen is.

KOONINGIN.

Wat kunt gij verwachten, als het te laat is?

DIENAAR.

Maak mij hoovenier in uwen bloemhof.

KOONINGIN.

Wat beteekent die dwaasheid?

DIENAAR.

Ik zal mijn ander werk opgeeven. Ik zal mijn zwaarden en lansen in het stof werpen. Zend mij niet naar verre hooven; vraag mij niet op nieuwe verooveringen uit te gaan. Maar maak mij hoovenier in uwen bloemhof.

KOONINGIN.

En wat zal dan uw werk zijn?

DIENAAR.

De dienst van uwen leedigen tijd.

Ik zal het grazige pad frisch houden waar gij des morgens wandelt, waar uw voeten loovend gegroet zullen worden bij iederen tred, door de bloemen, die verlangen te sterven.

Ik zal u wiegen in een schommel tusschen de takken van den saptaparna-boom, waar de vroege avondmaan uw kleed zal trachten te kussen door het loover.

Ik zal de lamp, die brandt naast uw bed, met geurige olie vullen, en uw voetbank versieren met sandel- en safraandeeg in wonderbare teekening.

KOONINGIN.

En wat verlangt ge voor uw loon?

DIENAAR.

Verlof om uw kleine vuisten te omvatten als teere lotos-knoppen en bloemenkeetenen om uw polsen te slaan; om de zoolen van uw voetjes met het roode sap van asjoka bloembladen te kleuren, en het plekje stof dat daar nog mocht gebleeven zijn, weg te moogen kussen.

KOONINGIN.

Uw beede is verhoord, mijn dienaar, gij zult de hoovenier zijn in mijn bloemhof.

II.

Inhoudsopgave

O, dichter, de avond valt, uw haar vergraauwt.

Hoort gij, in uw eenzaam gepeins, bericht van het génerzijds?

„Het is avond” zei de dichter „en ik luister of iemand mocht roepen uit het dorp, al is het ook laat.

Ik geef acht, of jonge zwervende harten elkander soms ontmoeten, of twee paar greetige oogen soms muziek verlangen om hun zwijgen te breeken, en om voor hen te spreeken.

Wie zou hun hartstochtelijke zangen vlechten, als ik aan den rand des leevens zat, in beschouwing van den dood en het génerzijds?

De vroege avondster verdwijnt.

De gloed van een dooden-brandstapel sterft langsaam weg bij de stille rivier.

Het koor van jakhalzen schreeuwt van uit den hof van het verlaten huis, in het licht der kwijnende maan.

Als nu een zwerver, na ’t verlaten van zijn huis, hier kwam om acht te geeven op den nacht, en met geboogen hoofd te luisteren naar het murmelen der duisternis, wie zou hem dan de geheimen van het Leeven in ’t oor fluisteren, als ik mijn deuren sloot en mijzelven trachtte te bevrijden uit sterfelijke banden?

Dat mijn haar vergraauwt is een kleinigheid.

Ik ben altijd eeven jong of eeven oud als de jongste en de oudste van dit dorp.

Sommigen hebben lachjes, lief en eenvoudig, sommigen een schalke tinteling in hun oogen.

Sommigen hebben tranen die in het daglicht opwellen, anderen hebben tranen die in ’t duister verborgen blijven.

Zij hebben mij allen noodig, en ik heb geen tijd om oover het hiernamaals te peinzen.

Ik ben van elk een tijdgenoot. Wat maakt het uit dat mijn haar vergraauwt?”

III.

Inhoudsopgave

Des morgens wierp ik mijn net uit in de zee.

Uit de donkere diepte haalde ik dingen op van wonderlijk aanzien en vreemde schoonheid. Sommigen glansden als een glimlach, sommigen blonken als tranen, en anderen bloosden als de wangen eener bruid.

Toen ik huiswaarts keerde met mijn dagelijksche vracht, zat mijn lief in den hof en trok ijdelijk de bladen uit een bloem.

Ik weifelde een oogenblik, legde toen aan haar voeten alles wat ik opgehaald had, en wachtte zwijgend.

Zij oogde er naar, en zeide:

„Wat voor zonderlinge dingen zijn dat? Ik weet niet waarvoor zij dienen.”

Ik boog beschaamd mijn hoofd en dacht: „ik heb er niet voor gevochten, ik kocht ze niet op de markt, dat zijn geen waardige geschenken voor haar.”

En den heelen nacht dóór wierp ik hen één voor één op straat.

Des morgens kwamen reizigers; zij raapten hen op en droegen hen naar verre landen.

IV.

Inhoudsopgave

Helaas, waarom bouwden ze mijn huis aan den weg die naar de marktplaats voert?

Zij meeren hun volle booten digt bij mijn boomen.

Zij koomen en gaan en dwalen naar ’t hun lust.

Ik zijt en let op hen; mijn tijd verstrijkt.

Ik kan hen niet wegjagen. En zoo gaan mijn dagen om.

Nacht en dag klinken hun schreeden bij mijn deur.

Te vergeefs roep ik: „Ik ken u niet.”

Mijn vingers kennen enkelen hunner, mijn neusgaten kennen anderen, het bloed in mijn aderen schijnt hen te kennen, en mijn droomen kennen sommigen.

Hen wegjagen kan ik niet. Ik roep hen en zeg: „Kom in mijn huis wie lust heeft. Komt vrij!”

Des morgens luidt de klok in den tempel.

Zij koomen met hun manden in de hand.

Hun voeten zijn roozerood. Het vroege licht van de dageraad is op hun gelaat.