Sagen van den Rijn - Wilhelm Ruland - E-Book

Sagen van den Rijn E-Book

Wilhelm Ruland

0,0
0,00 €

oder
Beschreibung

DigiCat Uitgeverij presenteert u deze speciale editie van "Sagen van den Rijn" van Wilhelm Ruland. DigiCat Uitgeverij is ervan overtuigd dat elk geschreven woord een erfenis van de mensheid is. Elk DigiCat boek is zorgvuldig gereproduceerd voor heruitgave in een nieuw, modern formaat. De boeken zijn zowel in gedrukte als e-boek formaten verkrijgbaar. DigiCat hoopt dat u dit werk zult behandelen met de erkenning en de passie die het verdient als klassieker van de wereldliteratuur.

Das E-Book können Sie in Legimi-Apps oder einer beliebigen App lesen, die das folgende Format unterstützen:

EPUB
Bewertungen
0,0
0
0
0
0
0



Wilhelm Ruland

Sagen van den Rijn

 
EAN 8596547477570
DigiCat, 2023 Contact: [email protected]

Inhoudsopgave

Burcht Hiedeck
Het reuzenspeelgoed
Straatsburg
De Munsterklok
Frankfort
De negen in den windwijzer
Wiesbaden
De duivelskuur aan de warme bron
Worms.
De Nibelungen.
Mainz
Heinrich Frauenlob
Bisschop Willigis
Johannisberg
De Johannisberger
Ingelheim
Eginhard en Emma.
Rüdesheim
De Brömserburg
Bingen
De Muizentoren
Aszmannshausen
De Klemenskapel
Rheinstein
Het huwelijksaanzoek
Falkenburg
De Waldburg
Sooneck
De blinde schutter
Lorch
De vrouw van den Wispermolenaar
Ruine Fürstenberg
De geest der moeder
Bacharach
Burcht Stahleck
Burcht Gutenfels
De Palts
Oberwesel
De zeven jonkvrouwen
Rheinfels
De Georgslinde
St. Goar
De Lorelei
Liebenstein en Sterrenberg
De vijandige broeders
Boppard
Klooster Marienburg
Rhense
Keizer Wenzel
Burcht Lahneck
De tempelier van Lahneck
Stolzenfels
Het dochtertje van den kamerheer
Koblenz
Riza
Andernach
Genoveva
Hammerstein
De met dochters gezegende ridder
Rheineck
De wijnkeuring
Rolandseck
Ridder Roland
Zevengebergte
Het Nachtegaalboschje bij Honnef
De Drachenfels
De monnik van Heisterbach
Godesberg
Het “Hochkreuz”
Bonn
De Jonker van Klochterhof
Keulen
Richmodis von Aducht
De bouwmeester van den Keulschen Dom
Aken
De bouw der Munsterkerk

Burcht Hiedeck

Inhoudsopgave

Het reuzenspeelgoed

Inhoudsopgave

In den ouden tijd was er eens een reuzengeslacht in den Elsasz. Burcht Niedeck in ’t Breuschtal welks puinhoopen reeds lang vergaan zijn, was de woonplaats van deze Hunnen, waarvan heden in den Elsasz nog bij overlevering verteld wordt, dat ze zeer vrede- en menschlievend waren.

Eens wandelde de dochter van den burchtheer door het naburige woud. Toen zij aan de velden en weiden in het dal kwam, zag ze een boer, die ploegde. De jonge reuzin keek met vroolijke verbazing naar het kereltje, dat bedrijvig achter het spannetje liep en met den kleinen ploeg den grond omwoelde. Nooit had zij tevoren zoo iets aanschouwd. Dat leek haar aardig speelgoed en zij klapte met kinderlijke vreugde in de handen, zoodat het ver door de bergen weerklonk, toen pakte zij den boer, ’t paard en den ploeg in haar schort en ijlde juichend naar den vaderlijken burcht. Lachend toonde zij haren vader het aardige levende speelgoed. Bladzijde 8

Deze echter schudde ernstig zijn reusachtig hoofd en sprak eenigszins misnoegd:

“Weet je wel, mijn kind, wie dit schreeuwende menschenkind is met dat aardige trappelende dier, dat je uitgezocht hebt om mede te spelen? Van alle dwergen is hij het meest nuttig. Hij tobt zich af bij zonneschijn, wind en regen, opdat de velden ons een goeden oogst zullen opleveren. Wie den spot met hem drijft of hem onderdrukt, zal door den hemel bestraft worden. Neem daarom het boertje op en breng hem weder naar zijn erf terug!”

Beschaamd en blozend keek de jonge reuzin voor zich, en droeg het aardige speelgoed gehoorzaam in haar schort naar het dal terug. Bladzijde 9

Straatsburg

Inhoudsopgave

De Munsterklok

Inhoudsopgave

De dom was voltooid en de overheid besloot op den hoogen toren een kunstige klok te doen plaatsen. Na lang zoeken werd een kunstenaar gevonden, die aanbood een kunststuk te maken, zooals er nergens een gevonden werd. De wijze raadsheeren waren daarover zeer voldaan en de kunstenaar begon met het werk.

Maanden verstreken daarmede, maar toen het voltooid was, was iedereen vol bewondering, die dan ook wel verdiend was, want de klok was een kunststuk, zooals men er nog nooit een in het land gezien had. Behalve de uren wees zij niet alleen de dagen en maanden aan, naar zij bezat ook nog een aardbol, waaraan men den op en ondergang van de zon kon zien en waarop de zons en maansverduisteringen zichtbaar werden op het oogenblik, dat ze in de natuur plaats vonden. Elke verandering wees Mercurius met zijn staf aan, en elk sterrenbeeld trad, zoodra zijn loopbaan begon, te voorschijn. Even, voordat de klok sloeg, verscheen de dood, en sloeg de Bladzijde 10volle uren aan, terwijl bij de kwartieren en halve uren de gestalte van den verlosser te voorschijn trad, die hem terug wees. Ten overvloede bevatte het kunstwerk nog een prachtig klokkenspel, dat stichtelijke koraalliederen deed hooren.

Aldus was de heerlijke klok in de Munsterkerk te Straatsburg vervaardigd. Nu echter wordt de overheid van Straatsburg, volgens de overlevering van de volgende schandelijke vermetelheid aangeklaagd: waren zij er aan den eenen kant trotsch op, de eenige stad te zijn, die zulk een kunstwerk bezat, aan den anderen kant vreesden zij, dat de kunstenaar ook een dergelijk werk in een andere stad kon uitvoeren. De hardvochtige raadsheeren maakten daarom met vreugde gebruik van de praatjes, die onder het volk in omloop waren, als zou zulk een werk alleen door duivelsche kunsten gewrocht kunnen worden. Zij betichtten den klokkenmaker, dat hij met den duivel in verbinding stond, lieten hem gevangennemen en veroordeelden hem met onmenschelijke wreedheid tot de berooving van het licht zijner oogen. Zonder klagen verdroeg de ongelukkige kunstenaar zijn vreeselijk lot.

Voordat zij echter het vonnis voltrokken verzocht hij nog eenmaal bij de klok toegelaten te worden, opdat hij haar nog regelen kon, hetgeen Bladzijde 11later geen andere hand zou kunnen volbrengen. De wijze overheid, die veel ophad met de onovertreffelijke klok, liet den kunstenaar boven komen. Deze vijlde, zaagde, verstelde en regelde het een en ander en werd toen weer in den toren gebracht, waar hij terstond van het licht zijner oogen beroofd werd.

Nauwelijks echter was het vonnis voltrokken, of men bemerkte, dat het werk van de Munsterklok stil stond. De kunstenaar had zelf het werk vernietigd en zijn voorspelling, die hij in woede gedaan had, dat het klokkenspel voor eeuwig stil zou staan, is tot nu toe uitgekomen. Tot op heden vermocht niemand leven in het doode raderwerk te brengen, en al versiert heden een even prachtig uurwerk de Domkerk, zoo toch is het geen kunstenaar gelukt het raderwerk van de eerste Munsterklok, dat nog steeds bewaard wordt, weer in werking te brengen. Bladzijde 12

Frankfort

Inhoudsopgave

De negen in den windwijzer

Inhoudsopgave

De inwoners van Frankfort hadden al lang jacht op een slimmen vogel gemaakt. Eindelijk werd hij gearresteerd en zou nu opgehangen worden. Hij heette Hans Winkelmann en was een strooper, die in het jachtgebied der stad erger huishield, dan tien van zijns gelijken. De overheid had hem medegedeeld, dat hij aan de galg zou sterven, omdat hij een van de gerechtsdienaren, die hem vervolgden, doodgeschoten had, en de beul wachtte reeds naast de cel van den armen zondaar, die in den toren zijn laatste uurtje mismoedig tegemoet zag. Bij het aanbreken van den dag trad een vrome pater bij den gevangene binnen en hield een gemoedelijke toespraak. Hans, die volstrekt geen berouw had, ontving hem zeer norsch, daar hij zich als vrijschutter van geen kwaad bewust was, en er toch niets aan doen kon, dat zijn kogels het hart getroffen hadden, waar hij alleen van plan was, zijn vervolger door een Bladzijde 13onschuldig schot in het been, onschadelijk te maken.

De Capucijner pater wees hem op zijn onchristelijke verstoktheid en bracht hem onder het oog, dat iedereen, tot zelfs het kleinste kind in Frankfort wist, dat Hans Winkelmann een goddelooze strooper was, dat is iemand, die zijn ziel aan den duivel beloofd heeft, die hem in ruil daarvoor verzekerd heeft, dat al zijn kogels doodelijk treffen zouden. Heftig kwam de eerlijke strooper tegen zulk een veronderstelling op, hij had het aan zich zelf te danken, dat hij steeds trof, maar volstrekt niet aan den Satan. Ook voor de rechters bood hij aan, elke gewenschte proef van zijn schutterskunst af te leggen.

Eerst hoorde de pater hem met twijfel, maar later met overtuiging, aan.

“Welnu, geef mij als laatste gunstbewijs, mijn geweer en vergun mij, drie maal drie keer op den knarsenden windwijzer boven op dezen toren te schieten, en indien gij dan de negen daarin niet even kunstig gemaakt ziet, alsof dit door de hand van den smid gebeurd was, dan laat ik mij gewillig hangen.”

Zoo sprak de strooper, en de Capucijner pater berichtte den waardigen raadslieden hetgeen hij gehoord had. Daar werd het minzaam aangehoord Bladzijde 14en besloten, teneinde den burgers een grap te bezorgen: dat als Hans Winkelmann volbracht, hetgeen hij zich vermat te kunnen doen, het vonnis niet voltrokken zou worden.

Door de menigte aangegaapt, die gekomen was om het laatste kwartiertje van den beruchten strooper bij te wonen, stond Hans Winkelmann terzijde van het schavot en legde aan op den windwijzer van den toren, die in den herfstwind knarsend draaide.

Het eerste schot knalde en werd onder doodsche stilte des volks door de andere gevolgd.

Als uit één mond weerklonk de zegenroep na de drukkende stilte, boven in den windwijzer zag men de negen even kunstig gemaakt, alsof dit door de hand van een smid had plaats gehad.

Gelaten overhandigde de strooper den scherprechter de geliefde buks, en plechtig verkondigde de raad het opgewonden volk, dat de veroordeelde in vrijheid gesteld zou worden. Hem zelf werd, tegelijkertijd met zijn bevrijding de betrekking van schutterhoofdman over de vrije stad Frankfort aangeboden.

Toen schudde Hans Winkelmann zijn verwilderd hoofd en dankte voor zooveel eer. Zooals het zich betaamt, heeft hij zijn erkentelijkkeid betuigd voor den ontvangen bijval, en is toen, door de menigte heen het bosch in gegaan, dat Bladzijde 15hem tot zijn liefste verblijfplaats geworden was. Bij zich zelf legde hij de belofte af, dat de inwoners van Frankfort hem nooit weer betrappen zouden. En dat was ook zoo. De negen in den windwijzer kunt gij heden nog in den toren van de stadsvesting te Frankfort zien. Bladzijde 16

Wiesbaden

Inhoudsopgave

De duivelskuur aan de warme bron

Inhoudsopgave

Dat de oude Romeinen reeds de heilzame bronnen van Wiesbaden kenden, en hun geschiedschrijver Plinius ze reeds geroemd heeft, is door de geschiedenis bekend. In een vroolijk sprookje wordt verteld, dat de duivel in eigen persoon de kracht der bronnen bij zich zelf geprobeerd heeft. Nadat meester Urian, zoekende naar zielen, door de Papensteeg in het heilige Romeinsche rijk geslenterd had, rustte hij vermoeid van het loopen, in een herberg voor de poorten van Mainz uit. Hij voelde volstrekt geen genegenheid voor deze vrome stad, omdat in het register van de onderwereld geschreven stond, dat uit Mainz sedert jaar en dag geen ziel meer beneden aangekomen was. Het verdroot hem nog meer, dat eenigen van de drinkebroers zoo vermetel waren in overmoedige scherts den dommen duivel te bespotten, wiens zaken in de buurt van Mainz volstrekt niet bloeiden.

Terloops vroeg hij den waard, terwijl hij zijn puntbaardje opstreek, hoe het toch kwam, dat Bladzijde 17de menschen in en bij Mainz volstrekt niet aan sterven dachten. Een fijn glimlachje kwam op het gelaat van den waard, die den reiziger in den sjofelen tabberd mededeelde, dat de drinkebroers om de vurige kracht van het druivensap tegen te gaan en velerlei ziekten af te wenden een bijzonderen witten gloeiwijn dronken, die hen allemaal weer gezond en frisch maakte, zoodat magere Hein met de zeis, de neef van den duivel, op de vlucht gejaagd werd.

Toen spitste de gast de helsche ooren en wist tegelijkertijd, dat deze genezende wonderdrank uit den grond te Wiesbaden ontsprong en in groote hoeveelheid aan de warme bron verkrijgbaar was. Daar vervoegde zich den anderen morgen een vreemdeling in een sjofelen tabberd, die op klagenden toon vertelde, dat alle ziekten der menschheid zich in zijn ellendige beenderen genesteld hadden, slechts de bron te Wiesbaden zou hem kunnen behoeden voor dood en duivel, aldus had zijn gastheer in Mainz hem verzekerd. “God geve, dat dit wonderwater zegen voor u aan zal brengen, arme stakker,” zeide de waard aan de warme bron medelijdend, en bemerkte tot zijn groote ontsteltenis, dat het gezicht met de puntbaard zich bij zijne woorden tot een duivelschen grijnslach vertrok.

Van oudsher bezaten de waarden heldere Bladzijde 18hoofden en waren op hun welzijn bedacht. De kastelein aan de warme bron te Wiesbaden maakte hierop geen uitzondering. Hij zag den wonderlijken kurgast lang zwijgend aan, klopte hem toen rustig op den schouder en zeide slechts: “Beste vriend, gij zijt de werkelijke duivel in eigen persoon.”

En terwijl deze hem verbaasd aanstaarde, vervolgde hij meesmuilend: “Komaan, waar zoo velen zich gezond drinken, kan ook de duivel zijn portie krijgen. Als gij u verplicht zeven dagen achter elkaar tusschen twaalf en een uur vijftig glazen uit de Wiesbadensche bron te drinken, dan verzeker ik u, dat gij daarna van al uwe kwalen genezen zult worden. Onderbreekt gij echter de kuur, dan mag mijn ziel eens in het hemelrijk komen, terwijl gij dan alle rechten daarop verloren hebt.”

Deze overeenkomst behaagde den duivel zeer, die dadelijk daarop inging en onmiddellijk den wonderbaarlijken witten wijn, die borrelend uit de aarde opsteeg, begon te proeven. Hij vond, dat de vijftig glazen wel wat te veel van het goede waren, maar hij overwon zijn tegenzin bij de gedachte aan de arme ziel, die de waard aan de warme bron hem zoo lichtvaardig beloofd had.

De duivel bracht geen rustigen nacht door Bladzijde 19en dronk den tweeden middag met nog meer tegenzin de bepaalde hoeveelheid Wiesbadener water, dat de waard van de bron hem met welbehagen aanbood. Nog onrustiger bracht hij den volgenden nacht door, verwenschte herhaaldelijk dezen boosaardigen drank en verzocht den waard den derden dag dringend om een rustdag. Deze echter wees hem droog op de afgeslotene overeenkomst en bood hem dienstvaardig met vele vrome wenschen het derde halve honderd glazen van den kristalhelderen wijn aan. De duivel sloop geknakt weg en dacht met een rilling aan den volgenden nacht. Toen hij den vierden middag gelijk een schaduw aan de bron kwam, scheen hij werkelijk door alle ziekten der menschheid aangetast te zijn. Maar de waard bleef onverbiddelijk en wilde van een overeenkomst niets weten. Boetende voor alle begane zonden dronk Belsebub de overeengekomene hoeveelheid op.

Den volgenden nacht gebeurde het, dat de verschillende mannetjes en vrouwtjes, die in Wiesbaden de drinkkuur deden, door een helsch lawaai in hun rustigen slaap gestoord werden. Met een zondigen vloek vloog iemand op en nam dan, met een gruwelijke verwensching over den vervloekten helschen Wiesbadener drank, de vlucht. Bladzijde 20

“In Wiesbaden kom ik nooit weer terug!” waren zijn laatste hoorbare woorden.

Den volgenden morgen mompelden de badgasten onder elkaar, dat de nachtelijke rustverstoorder niemand anders dan de duivel in eigen persoon geweest was, en zij vroegen den waard aan de warme bron, die van alles op de hoogte was, naar dezen wonderlijken gast. Deze echter haalde slechts de schouders op over de groote domheid van den duivel. Bladzijde 21

Worms.

Inhoudsopgave

De Nibelungen.

Inhoudsopgave

De oudste der steden aan den Rijn in Voorromeinschen tijd gebouwd, mag met rechttrotsch zijn op haar Domkerk, die een der merkwaardigste Romeinsche bouwwerken van Duitschland is en dikwijls door Frankische en Duitsche vorsten tot residentie verkozen werd. Daar Worms, gedurende de groote volksverhuizing de verblijfplaats van den oppersten krijgsheer der Bourgondiërs was, hebben de schoonste heldensagen, welke er bestaan, al daar het licht gezien.

Roemrijk hebben de koningen van dezen Oost-Germaanschen volksstam, komende van de Weichsel, aan de oevers van den midden-Rijn geregeerd, totdat de oorlogzucht der Hunnen en de begeerigheid der Romeinen het op “komende rijk weder te gronde gericht hebben”

Koning Gundikar was met een groot deel van zijn strijders op het slagveld gevallen. De rest van de overwonnenen werd door de Romeinen een woonplaats aangewezen in Zuid-Gallië. terwijl de Franken zich op de thans door de Bourgondiërs verlaten plaatsen aan den Rijn verstigden. Hoewel de Bourgondische koningen Bladzijde 22nauwelijks anderhalve eeuw aan de Main en midden-Rijn geregeerd hebben, zoo toch heeft de herinnering aan hen in de harten der Rijnfrankische volkeren zoo voortgeleefd, dat hun tragisch uiteinde in de wereldliteratuur als de meest merkwaardige sagen-poëzie is blijven bestaan.

In dien tusschentijd zijn andere, ook op de bodem van Worms ontsproten, sagen in de herinnering van het volk levendig gebleven, die edele deugden van mannen en vrouwen met onomkoopbare trouw schilderden. Een dergelijk verhaal is het duizendjaar oude Waltharilied, bezingende den onverschrokken Heer Walter van Aquitanie, die met Hildegonde van koning Attila’s hof terugkeert en onderweg in’t Wasgenwald door den koning der Franken Gunthari en zijn strijders overvallen wordt, die hij na een heeten strijd terugslaat, waarna hij met roem overladen, als held in zijn geboorteland terugkeert. Tot de meest populaire sagen behooren die, waarin die heldenfiguur van Siegfried gevlochten is. Was deze Siegfried, de Sigurd van de oude bewoners van het Noorden (van wiens jeugdige heldendaden dit sagenboek reeds op een andere plaats spreekt) een mythische figuur—een lichtende held aller wereldgodsdiensten, die door de machten der duisternis overwonnen Bladzijde 23werd—of slechts een blonde sprookjesheid of wel een geschiedkundige persoonlijkheid? Laten wij deze vraag den geleerden ter beantwoording. Voor ons is en blijft hij de lievelingsfiguur van de Duitsche heldensage.

Bij elke gelegenheid, dat de ridders van den Rijn genoodzaakt waren naar de wapens te grijpen en zich te verdedigen tegen de mannen van het Oosten, was Siegfried hun aanvoerder Zoo zien we zijn roem vermeld in het oude verhaal van den ridder Dietleib, waarvan de sage zegt, dat hij heenging om zijn vader Biterolf te zoeken. Eveneens wordt hij verheerlijkt in het lied van den Wormser Rozentuin, ofschoon de Opperduitsche auteur door ijverzucht gedreven, den strijders van den Rijn in hun twaalf gevechten van man tegen man met de Gotisch-Hunsche helden, den overwinnaars roem wilde betwisten.

In verschillende overleveringen en vervormingen heeft de geschiedenis van de Bourgondische koningen Gunther, Gernod en Giselher, die tevens de laatste lotgevallen van Siegfried in zich sluit, door rondtrekkende zangers den weg gevonden tot de Neder- en Opperduitsche stammen, zelfs tot in ’t Donaudal, waarbij hun oorspronkelijk heidensch karakter geleidelijk verdwenen is. Bladzijde 24

Doordat een onbekende liederzanger, wiens naam men wel nooit zal te weten komen, aan het einde van het 12e jaarhonderd de sage uitvoerig in een lied omzette, is zij als een kostbaar overblijfsel van Germaansche epiek bewaard gebleven. Een rilling gaat ons thans nog, evenals vroeger onze voorvaderen door de leden, als zij ons vertelt van de hevige teugellooze hartstocht van haar mannen en vrouwen en de schokkende aaneenschakeling van zonde en berouw.

Een vreeselijk lied van schuld en straf! Geheel overeenstemmend met de toenmalige geest van het volk, beginnende als een liefelijke idylle en eindigende als een gruwelijk treurspel. Aan het hof van koning Gunther van Bourgondië te Worms verschijnt, aangetrokken door de lieftalligheid van Kriemhilde, zuster des konings, een jonge held, Siegfried genaamd. Hij is ook een koningszoon. Zijn vader Siegmund regeert in Xanten “nieden by dem Rine”

Koning Gunther neemt den blonden held als leenman in zijn dienst. Als getrouw vazal verovert hij in den strijd, zonder medeweten des konings de trotsche koningin van het eiland Ysland als gemalin voor den vorst. Ter belooning daarvoor ontvangt hij Kriemhilde’s hand. Grootmoedig Bladzijde 25schenkt hij Kriemhilde als bruidsgeschenk den Nibelungenschat, dien hij in jonge jaren in een overwinning op de zonen van den koning der Nibelungen en den bewaker van den schat Alberich als prijs behaald had. Louter vreugde heerscht aan het hof te Worms; echter niet bij allen. Behalve door Kriemhilde wordt Siegfried nog door een ander in ’t geheim bemind. Dit is Brünhilde. Het geluk der bruid Kriemhilde doet de afgunst in haar binnenste ontwaken en zij heeft voor deze geen vriendelijk woord meer over. Aldus vervreemden de beide vrouwen van elkaar. Op zekeren dag uit zich Brünhildes jaloezie in scherpe bewoordingen. Toen weet Kriemhilde haar tong niet meer in bedwang te houden. In een heftige rede werpt zij haar schoonzuster voor de voeten, dat niet Brünhilde’s echtgenoot Gunther, maar Siegfried destijds met haar den eersten huwelijksnacht doorgebracht heeft. Tot bewijs toont zij haar ring en gordel, die Siegfried in dien nacht de sterke Brünhilde ontnomen en Kriemhilde geschonken heeft. Opvliegend werpt zij Brünhilde een leelijken scheldnaam naar het hoofd en betwist haar het recht het eerst de kerk binnen te treden.

Weenend deelt Brünhilde den koning den haar aangedanen smaad mede. De beleedigde Bladzijde 26koning wordt vertoornd en diens vazal Hagen peinst er over hoe hij Siegfried in ’t verderf kan storten. Voor ’t oog doet hij of hij zijn meesteres wil wreken, doch de ware reden is het verkrijgen van den Nibelungenschat.

Bij een jachtpartij in het Odenwald werd Siegfried, toen hij zich bukte, om uit een bron te drinken door Hagen verraderlijk doorstoken. Men besloot, dat er rondgestrooid zou worden dat Siegfried alleen was gaan jagen en roovers hem overvallen hadden. Den volgenden dag reden de koningen met hun gevolg over den Rijn naar Worms terug.

Voor Kriemhilde’s kamer liet Hagen ’s nachts den doode neerleggen, ’s Morgens vroeg, toen Kriemhilde zich gereedmaakte met haar vrouwen naar de mis te gaan, ontwaarde zij den dierbaren afgestorvene. Van veler lippen klonken jammerklachten. Kriemhilde wierp zich weenend op haar vermoorden echtgenoot “Wee mij”, riep ze, “Je schild is niet door zwaarden doorstoken, gij werd door sluipmoordenaars gedood. Wist ik wie de dader was, ik bracht hem om.”

Vol praal liet zij den koninklijken held op een baar leggen en beval, dat men een Gods gericht bij het lijk zou houden. Want er bestaat een groot wonder, dat ook thans nog geschiedt, Bladzijde 27n.l. dat de wonden van het slachtoffer opnieuw beginnen te bloeden, als de moordenaar het nadert. Alle vorsten en Bourgondische edelen passeerden dus Siegfrieds lijk, dat door de beeltenis van den gekruisigden Verlosser beschaduwd werd en zie: als de sombere Hagen zijn slachtoffer nadert, beginnen diens wonden opnieuw te bloeden. Ten aanschouwe der onthutste mannen en vrouwen beschuldigt Kriemhilde nu Hagen den sluipmoord op haar gemaal gepleegd te hebben.

Treurig was de boete, die op deze groote schuld volgde: de Nibelungenschat, die de voornaamste aanleiding tot de schandelijke daad geweest was, moest in den Rijn geworpen worden, ten einde in ’t vervolg hebzucht en twist uit de harten der krijgers te verbannen. Maar Kriemhilde’s oneindig groot verdriet was hiermede niet verdwenen, evenmin als haar drang naar wraak.

Na de begrafenis van den held noodigde koning Siegmund Kriemhilde uit naar den koningsburcht te Xanten te komen, doch te vergeefs. Gedurende dertien jaren bleef zij te Worms in de nabijheid van den innig geliefden doode, toen vertrok zij naar de abdij Lorch, die door haar moeder, de hertogin Ute gesticht was. Daarheen nam ze Siegfrieds lijk mede. Bladzijde 28

Toen daarop Etzel, het opperhoofd der Hunnen haar een huwelijksaanzoek deed, gaf zij den heiden haar jawoord. Niet uit liefde, doch door andere beweegredenen geleid. Zij trok met hem naar Hongarije. Daar liet zij Siegfrieds moordenaar door vele harer dienaren op listige wijze bij zich noodigen, ten einde hem in ’t verderf te storten op een manier, die ons met afschuw vervult. Ook de medeplichtige koningen van Bourgondië, sedert de schat tot hen gekomen was, Nibelungen genaamd, hebben in de Etzelburg onder de aanvallen der Hunnen hun ontrouw met den dood bekocht.

Zonder mededoogen liet Etzels gemalin haar geheele familie onthoofden. Den boosaardigen Hagen sloeg ze eigenhandig met Siegfrieds zwaard het hoofd af. Daarop werd de razende vrouw door den vertoornden Hildebrand gedood.

Hier eindigt de sage. De treurmare van de Nibelungen is in den volksmond het meest populaire heldenlied geworden.