De Belofte - May McGoldrick - E-Book

De Belofte E-Book

May McGoldrick

0,0
5,49 €

-100%
Sammeln Sie Punkte in unserem Gutscheinprogramm und kaufen Sie E-Books und Hörbücher mit bis zu 100% Rabatt.
Mehr erfahren.
Beschreibung

 USA TODAY BESTSELLER!   VOORLOPER VAN DE PENNINGTON FAMILY-SERIE   BESCHERMEN   Tijdens een wanhopige reis naar Amerika belooft Rebecca Neville de stervende vrouw van de graaf van Stanmore dat ze haar pasgeboren zoon James zal opvoeden en verzorgen. Eenmaal in de Nieuwe Wereld begint Rebecca haar nieuwe leven als moeder...       KOESTEREN   Tien jaar later komt de graaf van Stanmore achter het lot van zijn familie. Hij stuurt iemand naar de koloniën om zijn jonge erfgenaam op te halen, zodat hij hem kan opvoeden als een edelman. Rebecca is niet van plan haar belofte te breken en keert met James terug naar Engeland, waar ze een toekomst zonder haar geliefde pupil tegemoet gaat. Maar ze moet ook haar tumultueuze verleden onder ogen zien...       LIEFDE   Op het eerste gezicht brengt de formidabele Stanmore Rebecca van haar stuk. Maar achter zijn koele, aantrekkelijke façade en schijnbare onverschilligheid voor het lot van zijn zoon gaan heftige emoties schuil. Er is meer aan Stanmore en zijn motieven dan op het eerste gezicht lijkt. De raadselachtige lord heeft zijn eigen belofte na te komen en een onmiskenbare passie voor Rebecca...   "McGoldricks talent voor karakterisering strekt zich uit van de moedige heldin en de gekwetste held tot een fascinerende cast van bijfiguren, waaronder een venijnige schurk en een wonderbaarlijk sluwe minnares. Deze levendige historische roman die zich afspeelt in het Georgische tijdperk is perfect voor lezers die houden van een mooie mix van geschiedenis en passie."   – Booklist Review (American Library Association) 

Das E-Book können Sie in Legimi-Apps oder einer beliebigen App lesen, die das folgende Format unterstützen:

EPUB
MOBI

Seitenzahl: 445

Veröffentlichungsjahr: 2025

Bewertungen
0,0
0
0
0
0
0
Mehr Informationen
Mehr Informationen
Legimi prüft nicht, ob Rezensionen von Nutzern stammen, die den betreffenden Titel tatsächlich gekauft oder gelesen/gehört haben. Wir entfernen aber gefälschte Rezensionen.



DE BELOFTE

The Promise

VOORLOPER VAN DE PENNINGTON FAMILY-SERIE

MAY MCGOLDRICK

withJAN COFFEY

Book Duo Creative

Auteursrecht

Hartelijk dank voor het lezen van dit boek. Als u het leuk vond, beveel het dan aan door een recensie achter te laten of contact op te nemen met de auteurs.

De Belofte (The Promise) Auteursrecht © 2010 van Nikoo K. en James A. McGoldrick

Vertaling in het Nederlands door © 2024 door Nikoo K. en James A. McGoldrick

Alle rechten voorbehouden. Behalve voor gebruik in een recensie, is het reproduceren of gebruiken van dit werk, geheel of gedeeltelijk, in welke vorm dan ook, door middel van elektronische, mechanische of andere middelen die nu bekend zijn of in de toekomst worden uitgevonden, met inbegrip van xerografie, fotokopieën en opnames, of in enig systeem voor opslag of opvraging van informatie, zonder schriftelijke toestemming van de uitgever, verboden: Book Duo Creative.

GEEN AI-TRAINING: Zonder op enigerlei wijze de exclusieve auteursrechten van de auteur [en uitgever] te beperken, is elk gebruik van deze publicatie om generatieve kunstmatige intelligentie (AI) te ‘trainen’ voor het genereren van tekst uitdrukkelijk verboden. De auteur behoudt zich alle rechten voor om licenties te verlenen voor het gebruik van dit werk voor generatieve AI-training en de ontwikkeling van machine learning-taalmodellen.

Voor het eerst gepubliceerd door NAL, een imprint van Dutton Signet, een divisie van Penguin Books, USA, Inc. September 2001.

Contents

Hoofdstuk 1

Hoofdstuk 2

Hoofdstuk 3

Hoofdstuk 4

Hoofdstuk 5

Hoofdstuk 6

Hoofdstuk 7

Hoofdstuk 8

Hoofdstuk 9

Hoofdstuk 10

Hoofdstuk 11

Hoofdstuk 12

Hoofdstuk 13

Hoofdstuk 14

Hoofdstuk 15

Hoofdstuk 16

Hoofdstuk 17

Hoofdstuk 18

Hoofdstuk 19

Hoofdstuk 20

Hoofdstuk 21

Hoofdstuk 22

Hoofdstuk 23

Hoofdstuk 24

Hoofdstuk 25

Hoofdstuk 26

Hoofdstuk 27

Hoofdstuk 28

Hoofdstuk 29

Hoofdstuk 30

Hoofdstuk 31

Hoofdstuk 32

Epiloog

Opmerking over de Uitgave

Opmerking van de Auteur

Auteur Biografie

Also by May McGoldrick, Jan Coffey & Nik James

Hoofdstuk 1

Londen, Engeland

Juli 1760

De nerveus bewegende hand stootte de inktpot om. De vloeistof verspreidde zich over het tafelblad en kwam op de japon van de jonge vrouw toen ze naar voren reikte om de inktpot rechtop te zetten.

“Lieve help,” fluisterde Rebecca terwijl ze snel de inkt opdepte met stukken papier. De plotselinge verschijning van het dienstmeisje maakte haar nog zenuwachtiger. “O, Lizzy. Je bent... je bent terug.”

“Sir Charles wil u spreken, juffrouw ... en hij laat niet graag op zich wachten.” Het dienstmeisje zag de ravage op het bureau. “U kunt maar beter gaan voordat meneer boos wordt. Laat mij die rommel maar opruimen.” Rebecca werd zachtjes opzij geduwd toen het dienstmeisje de gemorste inkt begon op te ruimen. Ze staarde even naar de doek die het dienstmeisje haar in de handen had geduwd.

“Is ... is Lady Hartington al terug?”

Lizzy schudde haar hoofd. “Mevrouw is pas een uur geleden naar de opera vertrokken. Ze komt voorlopig niet terug.”

Het lukte Rebecca niet om de inkt van haar hand te boenen. “Ik ... ik denk dat ik beter even bij de kinderen kan gaan kijken. Volgens mij voelde de kleine Sara zich niet lekker tijdens de leesles.”

“Maggie is bij de kinderen, juffrouw. Dat is haar werk.” Lizzy was klaar met het schoonmaken van de tafel en keek Rebecca aan. “Luister, u kunt het niet uitstellen. U kunt maar beter gaan en hem zijn zin geven. Hij krijgt vroeg of laat toch altijd wat hij wil.”

Hem zijn zin geven! Het zweet brak Rebecca uit.

Ze had opdracht gekregen om naar Sir Charles in de bibliotheek te gaan. Alleen. Terwijl zijn vrouw weg was. Terwijl zijn kinderen een verdieping hoger lagen te slapen.

Rebecca huiverde. Ze verborg haar trillende handen tussen de plooien van haar rok en liep naar de deur.

“Ik ... ik moet eerst een andere jurk aantrekken.”

“Dat hoeft niet. Het kan hem niet schelen wat u draagt.” Lizzy’s stem klonk bitter; ze wist het uit ervaring.

Met tranen in haar ogen vluchtte Rebecca de kamer uit. Maar ze kon niet meer vluchten toen ze in de gang naar het centrale deel van het huis oog in oog kwam te staan met de butler. Rebecca staarde naar de knopen op het butleruniform en probeerde wanhopig haar emoties onder controle te houden.

“Sir Charles wacht op u, juffrouw.”

Ze durfde de oudere man niet aan te kijken. Lizzy had de waarheid had gesproken; dat had ze zelf ook al aangevoeld. Vanaf het moment dat Sir Charles Hartington van het vasteland van Europa was teruggekomen, zo’n twee weken eerder, had ze gemerkt dat hij constant naar haar keek. Een paar keer was hij naar de kamer gekomen waar ze de kinderen lesgaf. Hij was achter haar stoel gaan staan en had zich tegen haar aan gedrukt. Zijn bedoelingen waren duidelijk.

Hoe had ze kunnen denken dat hij ermee op zou houden?

Omdat er constant mensen aanwezig waren in het huis, had Rebecca gehoopt dat ze veilig zou zijn. Althans, totdat haar verzoek aan mevrouw Stockdale was ingewilligd. Ze had de directrice van haar oude school in een brief gesmeekt om een nieuwe aanstelling voor haar te vinden. Maar haar brief had Oxford waarschijnlijk nog niet bereikt.

“U kunt maar beter naar hem toe gaan.”

De jonge vrouw keek de butler aan. “Ik kan niet... Ik denk dat ik op mijn kamer blijf tot Lady Hartington terug is.”

De man fronste. “Sir Charles zal dat niet leuk vinden. Hij is de baas. Als u verstandig bent, doet u wat hij vraagt.”

“Ik ben door Lady Hartington aangenomen om haar kinderen les te geven. De kinderen slapen, dus mijn werk is klaar.”

“Als u niet naar de bibliotheek gaat, zal Sir Charles naar u op zoek gaan. Hij duldt geen ongehoorzaamheid en als hij zijn zelfbeheersing verliest...” Hij hoefde zijn zin niet af te maken. De waarschuwing was duidelijk.

Rebecca voelde zich misselijk en zocht steun aan de muur. Het duurde even voordat ze zich had hersteld. Toen ze begon te spreken, klonk haar stem veel zelfverzekerder dan ze had verwacht, veel zelfverzekerde dan ze zich voelde.

“Ik ga niet naar de bibliotheek. Ik ga naar mijn kamer om mijn spullen te pakken. Ik neem ontslag. Per direct.”

Even staarde de butler haar ongelovig aan, maar toen verscheen een blik van respect in zijn ogen. Hij maakte een buiging en ging opzij zodat ze kon passeren.

Maar Rebecca’s opluchting duurde niet lang. Waar moest ze heen? Opeens raakte ze in paniek. Waar moest ze heen? Het zou haar niet veel tijd kosten om te pakken. Als gouvernante had ze geen grote garderobe en ze had weinig bezittingen uit Oxford meegenomen. Maar het idee om midden in de nacht alleen en zonder rijtuig te vertrekken, was angstaanjagend.

Maar één ding was duidelijk. Ze kon geen minuut langer dan nodig was in het huis blijven.

Zolang als Rebecca zich kon herinneren, was haar thuis de meisjesschool van mevrouw Stockdale geweest. De school was naast de pastorie van de St.-Georgekerk in Oxford. Totdat ze de school op achttienjarige leeftijd had verlaten, had ze nooit ergens anders gewoond. Totdat ze naar het Londense huis van Sir Charles Hartington was vertrokken, had ze nooit een ander thuis gekend dan haar kamer op de eerste verdieping van de school.

Voorzover ze wist, had ze geen familie. Rebecca had alleen een anonieme weldoener over wie ze niets wist. Het enige wat mevrouw Stockdale over de onbekende kwijt had gewild, was dat er twee keer per jaar door een Londens advocatenkantoor geld voor haar opleiding werd overgemaakt.

Rebecca pakte haar mantel van een haak aan de muur. Hoewel het een warme zomernacht was, sloeg ze de mantel om. Ze deed haar beurs open en telde haar geld.

Drie pond, vijf shilling en wat kopergeld. Het was geen fortuin, had mevrouw Stockdale gezegd vlak voordat Rebecca naar haar nieuwe werkgever was vertrokken. Maar het geld voor de reis per koets, vier pond en acht shilling, werd betaald door haar nieuwe werkgeefster, Lady Hartington. En Rebecca had gedacht dat ze met een salaris van tien pond per jaar plus kost en inwoning, niets tekort zou komen. Maar mevrouw Stockdale was Rebecca vergeten te waarschuwen voor mannen zoals Sir Charles Hartington.

Het kleine raampje in haar kamer stond open en er kwam een zoel briesje naar binnen. Maar Rebecca voelde het niet; ze was door en door verkild.

Ze stopte haar beurs onder in haar reistas en keek om zich heen in de kleine, maar nette kamer waar ze een maand eerder zo hoopvol haar intrek had genomen.

De meeste meisjes van Rebecca’s leeftijd die naar de school van mevrouw Stockdale gingen, waren de afgelopen zomer naar hun rijke families teruggekeerd. Toen ze hun rijtuigen had zien wegrijden, was het weer pijnlijk duidelijk geweest dat zij geen familie had om naar toe te gaan. Haar stond geen toekomst te wachten buiten de deuren van de school. Mevrouw Stockdale had er nooit op aangedrongen dat Rebecca een baan als gouvernante zou zoeken, maar Rebecca was zelf tot de conclusie gekomen dat ze aan de toekomst moest gaan denken. Ze kon niet eeuwig op haar weldoener blijven teren.

Toen Rebecca voetstappen in de gang hoorde, kwam ze in actie. Ze pakte haar reistas op en liep naar de deur. De gang was verlaten, op twee dienstmeisjes na. De twee meisjes keken Rebecca verbaasd na toen ze voorbij snelde.

Haar hart klopte in haar keel toen ze de trap afliep. Een taveerne op Butchers Row. Een kledingwinkel op Monmouth Street. Het huishouden van Sir Roger de Coverley, waar ze altijd bedienden nodig hadden. Er waren genoeg mogelijkheden om aan werk te komen, dacht ze terwijl ze naar beneden liep.

Ze zou een nieuwe betrekking vinden. Misschien niet als gouvernante, maar als bediende. Ze was bereid om alles aan te pakken. Het enige probleem was dat ze een slaapplaats moest zien te vinden. De volgende ochtend zou ze op zoek gaan naar werk. Ze zou zich wel redden.

“Ik geloofde mijn oren niet toen Robert me over je brutale plan vertelde.”

Ze was nog maar een paar stappen van de trap naar de begane grond verwijderd. Ze kon de voordeur al zien.

“Blijf staan.”

Ze gehoorzaamde. Een verlammende paniek nam bezit van haar lichaam toen Sir Charles naderbij kwam. Ze drukte haar tas tegen zich aan en probeerde haar angst te verbergen.

“Het is niet mijn bedoeling om brutaal te zijn, meneer. Ik heb alleen tegen Robert gezegd dat ik vanavond vertrek.”

“Zo laat op de avond? Met al dat gespuis op straat? U zou binnen de kortste keren beroofd worden, of erger.”

Rebecca onderdrukte een huivering toen hij dichterbij kwam. Zijn stem klonk zacht en zijn bedoelingen waren duidelijk. Hij rook naar cognac en sigaren.

“Wat denkt u dat ik voor een man ben, juffrouw Neville? Denkt u dat ik een aantrekkelijke vrouw zoals u alleen zou laten vertrekken?”

“Ik heb geen bescherming nodig, meneer.” Ze wilde weglopen, maar hij hield haar tegen. “Sir Charles, wilt u me alstublieft loslaten?”

“Niet voordat u me vertelt waarom u zo plotseling vertrekt, juffrouw Neville.”

Sir Charles trok haar mee naar zijn bibliotheek.

Met een schreeuw trok Rebecca haar arm terug. “Nee, meneer! Ik wil dat u me loslaat!”

De baronet keek haar woedend aan. Zijn gezicht liep rood aan. Rebecca deed een stap achteruit en klemde haar tas tegen haar borst.

“Wat heeft u in die tas?”

Zijn vraag bracht haar van haar stuk en ze keek fronsend naar haar tas. “Mijn ... bezittingen.”

“Ik geloof er niets van.” Hij pakte Rebecca vast en sleurde haar met geweld mee naar de bibliotheek.

Een dienstmeisje was op het lawaai afgekomen en Sir Charles wenkte haar. “Jij daar! Haal Robert en de anderen. Laat ze controleren of er niets is gestolen. Het zilver en de juwelen van mijn vrouw!”

Rebecca werd ruw de bibliotheek binnen geduwd. Terwijl ze zich omdraaide, sloeg de deur met een klap achter haar dicht. Ze trokken allebei aan de tas, maar Rebecca liet als eerste los. Ze deinsde terug. Met een voldane grijns draaide Sir Charles de sleutel om.

Rebecca liep achteruit totdat ze met haar rug tegen de boekenkast stond. De wellustige grijns op zijn gezicht beangstigde haar. Ze keek om zich heen of er een mogelijkheid was om te ontkomen, maar die was er niet.

“Sir Charles, ik heb de juwelen van uw vrouw niet gepakt.”

“Mijn beste juffrouw Neville. U bent niet alleen jong en knap, maar ook een uilskuiken.”

“Als u zo over me denkt, waarom laat u me dan niet gaan?”

Hij gooide haar reistas aan de kant en trok zijn jas uit. “Ik ben absoluut niet van plan om u te laten gaan. Jonge meisjes zoals u moeten nog een hoop leren. En u heeft geluk dat ik degene ben die u gaat onderwijzen.”

Rebecca probeerde haar angst te beheersen en glipte achter het bureau. Ze slikte toen ze zag dat hij de knopen van zijn vest losmaakte. “Waarom ik? U kunt iedereen krijgen. En uw vrouw ... Alstublieft, laat me toch met rust.”

Hij grijnsde en liep langzaam naar haar toe. “Ik wil jou graag hebben. Wantje komt... hoe zal ik het zeggen ... van zeer goede huize.”

Ze duwde de stoel naar hem toe en deinsde verder terug toen hij om het bureau heen liep. “U vergist zich! Ik ben niemand. Alstublieft, Sir Charles. Ik ben onbetekenend.”

“Onbetekenend?” herhaalde hij. Hij maakte de knopen van zijn broek los. “U heeft geen titel en geen geld. Maar wat uw afkomst betreft bent u verre van onbetekenend.”

Rebecca beefde van angst toen hij zijn broek liet zakken en zijn gezwollen mannelijkheid zichtbaar werd. Met een wellustige grijns kwam hij op haar af.

“Ik smeek u, Sir Charles. U vergist zich over wie ik ben.”

Hij stond stil en bestudeerde haar even. “Vergis ik me?” Hij schudde zijn hoofd. “Uw afkomst is geen geheim meer, juffrouw Neville. Het was trouwens niet moeilijk om erachter te komen wie u werkelijk bent. Ongelooflijk! De dochter van de bekende actrice Jenny Green werkt voor mij. Het was knap van haar dat ze het bestaan van haar dochter zo lang geheim heeft weten te houden. En nog wel zo vlak bij Londen.”

Rebecca kon zijn woorden nauwelijks bevatten. Ze was bang en dacht alleen aan ontsnappen. Ze deinsde terug totdat ze met haar rug tegen de marmeren schouw stond.

“Maar zodra ik u zag, kreeg ik een vermoeden. Dezelfde blauwe ogen. Hetzelfde roodblonde haar ...” Hij nam haar goedkeurend op. “Ik wist het meteen.”

Met haar hand tastte ze achter zich. Hij was veel groter dan zij. En veel sterker. Hij stond in het midden van de kamer. Vluchten was onmogelijk.

“Als jongen zat ik in het theater verlangend naar je moeder te kijken. Met afgunst zag ik de rijke mannen na de show naar haar kleedkamer gaan. Ik verlangde naar haar.”

Hij kwam dichterbij. Zijn gezwollen mannelijkheid was in tegenspraak met de luchtige manier waarop hij sprak. Ze hield haar adem in toen hij aan de linten van haar hoed trok. Haar hoed viel op de grond en Charles streelde haar haar terwijl hij haar aankeek.

“Haar lippen waren gemaakt om te kussen,” zei hij hees.

“En haar borsten waren gemaakt om te strelen.” Rebecca slaakte een kreet toen hij haar ruw tegen zich aan trok. Ze staarde naar hem op en ondertussen voelde ze zijn mannelijkheid tegen haar lichaam drukken.

“Ik heb eindelijk mijn zin gekregen. Vorige week heb ik je moeder genomen na haar show in Covent Garden. Na een paar glazen gin werd ze spraakzaam. Het was niet moeilijk om haar over jou te laten vertellen. Ik wilde haar hebben vanwege vroeger. Maar ook om haar met jou te kunnen vergelijken.”

Toen hij haar wilde kussen, wendde ze haar hoofd af. Hij begon te lachen toen ze zich probeerde los te rukken.

“Ze was erg gewillig. Lang niet zo opwindend als jij nu bent. Maar natuurlijk is ze ook niet meer de vrouw die ze vroeger was.” Hij kneep in haar borsten. “Ik wist dat het met jou beter zou zijn. Veel beter.”

Ze voelde dat hij haar mantel lostrok. Toen ze hem aankeek, zag ze een dierlijke blik in zijn ogen. Hij rukte aan de halslijn van haar jurk.

“Hoeveel?” Haar stem was nauwelijks hoorbaar. Ze dwong zichzelf de woorden te zeggen. “U heeft mijn moeder betaald. Hoeveel krijg ik?”

Hij keek haar aan en zijn gezicht verstrakte even. “Een slet... net zoals de moeder.”

“Hoeveel?” vroeg ze kortaf. Inwendig beefde ze. “Dan blijf ik hier en blijf ik mijn gewone werk doen. Ik hou mijn baan en u kunt met me doen wat u wilt.”

Hij trok zijn hand terug van de halslijn van haar jurk. “Wat is je prijs?”

Ze deed een stap opzij en hij liet haar gaan. Maar hij bleef haar arm vasthouden. “Uw vrouw betaalt me tien pond per jaar. Waarom maakt u er geen twintig van?”

Hij nam haar achterdochtig op. “En dan doe je wat ik wil?”

Ze slikte. “Wat u maar wilt.”

“Ben je nog maagd?”

Ze knikte. “Ja.”

Het was even stil. Ze haalde opgelucht adem toen hij een stap terug deed en haar arm losliet. “Dat zou interessant kunnen worden.”

Hij bestudeerde haar even. “Goed dan, ik leg er tien pond bij. En mijn vrouw hoeft er niets van te weten.” Ze knikte.

“Goed. Dan wil ik dat je je kleren uitdoet. Heel langzaam. En dan moet je op het bureau gaan liggen.”

Rebecca staarde naar het mahoniehouten bureau en vervolgens naar het gezwollen lid van Sir Charles. Snel wendde ze haar blik af.

“Zoals u wilt,” zei ze. Ze bukte zich om haar hoed die voor de haard op de grond lag, op te pakken.

Tersluiks keek ze opzij; naast de haard hing een pook. Ze aarzelde geen moment. Haar hand ging naar de pook en haar ijskoude vingers sloten zich om het handvat. Ze draaide zich razendsnel om en sloeg Sir Charles met de pook op zijn hoofd.

Hoofdstuk 2

Ze had Sir Charles gedood.

Rebecca liet de pook vallen en sloeg een hand voor haar mond om een kreet van afschuw te onderdrukken. Rond het hoofd van de man verscheen een grote, rode plas. Hij lag op de grond met zijn hoofd van haar afgewend.

In haar haast om te vluchten, struikelde ze over zijn voet en ze viel op de grond. Ze stond meteen weer op en slaakte een kreet toen ze zag dat haar handen bebloed waren. Geschokt keek ze naar het bewegingloze lichaam. Had ze hem echt gedood?

“O, nee!” Snikkend veegde ze haar handen aan haar rok af.

Met trillende vingers maakte ze de deur open. Angstig keek ze over haar schouder, maar het enige wat ze zag was zijn blonde hoofd dat bevlekt was met bloed. Eindelijk ging de deur open en ze strompelde de gang in. Toen ze bij de trap was gekomen, zakte ze ineen. Ze gaf over op het tapijt.

“Juffrouw Neville ... Rebecca.”

Ze keek op en zag de butler de trap af komen.

“O, hemel! Wat heb je gedaan?”

Voordat ze iets kon zeggen, begon een dienstmeisje bij de deur van de bibliotheek te gillen.

Rebecca drukte haar handen tegen haar oren en stond moeizaam op. Er werden vragen op haar afgevuurd, maar ze kon geen antwoord geven. En toen begon ze te rennen. Iemand riep haar, maar ze stopte niet. Ze rende naar de voordeur en ging naar buiten voordat iemand haar kon tegenhouden.

* * *

Op de straat zag ze gezichten voorbij flitsen. Ze rende zo snel als haar voeten haar dragen konden. Toen ze een paar huizen verder was, hoorde ze mensen roepen dat er een moord was gepleegd. Het geluid van snelle voetstappen. Geschreeuw.

Bij de kruising sloeg Rebecca de hoek om. Ze schoot van de stoep af en belandde op de straat. Terwijl ze probeerde haar evenwicht te bewaren, zag ze een rijtuig aankomen. De koets kwam met volle vaart op haar af. Verdwaasd keek ze naar het aanstormende rijtuig. Dus zo zou ze sterven; ze zou vertrappeld worden voor de moord die ze had gepleegd.

“Ga opzij! Aan de kant!”

Rebecca zag dat de koetsier de paarden probeerde af te wenden. Het rijtuig zwenkte naar links. De paarden denderden voorbij en ze voelde dat iemand haar net op tijd voor de wielen van de koets wegtrok.

Het volgende moment zat ze op straat. De mensen keken haar bezorgd en verbaasd aan. Maar niemand keek beschuldigend.

Ze keek op toen het rijtuig tot stilstand kwam. De koetsier probeerde zijn paarden te kalmeren. Achter het raampje van de koets verscheen het bleke gezicht van een jonge vrouw.

Toen hun blikken zich kruisten, zag Rebecca het meteen. Uit het gezicht sprak dezelfde wanhoop die ze zelf ook voelde. Ze krabbelde overeind en rende naar het rijtuig toe.

“Help me!” riep ze. “Neemt u me alstublieft mee.” Vanuit haar ooghoek zag ze mensen de hoek om komen. “Moordenares! Hou die vrouw tegen!”

Het rijtuig begon al weer te rijden toen het deurtje openging. Rebecca hoorde nauwelijks wat de vrouw in het rijtuig zei, maar ze zag dat de koetsier naar haar omkeek. Rebecca klom met haar laatste krachten in het rijtuig terwijl de koetsier de zweep liet knallen. Even later reden ze met hoge snelheid door de straten van de stad.

De bleke vrouw in het rijtuig trok de gordijntjes dicht. Het duurde even voordat Rebecca op adem was gekomen. Langzaam begonnen haar ogen aan het donker te wennen.

De vrouw, die tegenover Rebecca zat, keek haar onderzoekend aan. Op haar schoot, onder een dure mantel, lag een bundel.

“Ik ben onschuldig,” flapte Rebecca eruit. “Mijn naam is Rebecca Neville. Ik woonde tot voor kort op de meisjesschool van mevrouw Stockdale in Oxford.”

Haar weldoenster bleef haar zwijgend opnemen. De vrouw was jong, niet veel ouder dan Rebecca. Het was duidelijk dat ze van rijke komaf was, maar uit haar gezicht sprak wanhoop.

“Ik was aangenomen als gouvernante ... bij Lady Hartington, voor haar drie kinderen. En toen haar man thuiskwam ...” Ze slikte. Met haar bebloede mouw veegde ze haar tranen weg. “Hij probeerde me te ... Ik sloeg hem met de pook. Ik heb hem gedood. En nu zitten ze me achterna. Hij wilde me ...”

* * *

Ze kon niet verder spreken. Rebecca sloeg haar handen voor haar gezicht en barstte in snikken uit terwijl het rijtuig in hoog tempo door de straten reed. Een tel later kreeg ze een kanten zakdoek in haar handen gestopt. Ze nam de zakdoek dankbaar aan en droogde haar tranen. “Het spijt me. Ik had u er niet bij mogen betrekken.”

“Heeft u familie?” De vrouw klonk zwak, alsof ze pijn had.

“Nee.” Ze schudde gelaten haar hoofd. “Ik heb niemand om naar toe te gaan. Ik ben wees.”

“Ze zullen u ophangen, ongeacht wat hij van plan was.”

Rebecca staarde naar haar jurk, die bevlekt was met bloed en inkt. “Ik zou hetzelfde weer doen.” Ze depte haar gezicht met de zakdoek.

Opeens klonk er een geluidje vanaf de schoot van de jonge vrouw. Gehuil. Rebecca’s ogen werden groot van verbazing toen ze zag dat de vrouw onder haar mantel een kindje verborgen hield.

“Hij is wakker,” zei de vrouw teder.

“Zo klein!” fluisterde Rebecca. Ze boog zich over de baby.

“Hij is vanmorgen geboren.”

Rebecca keek de vrouw onderzoekend aan. “Bent u de moeder?”

De vrouw glimlachte. “Ja, mijn naam is Elizabeth Wakefield.”

De koets schokte en Elizabeth slaakte een kreet van pijn.

“U ziet er verzwakt uit. U hoort in bed te liggen.”

“Ik ben sterk genoeg om voor mijn zoon te zorgen.” Ze raakte het gezichtje van de baby aan. “Ik heb hem James genoemd.”

Er gingen allerlei vragen door Rebecca’s hoofd. Waar was de man van Elizabeth? En waar ging ze midden in de nacht met haar baby heen? Maar het verdriet dat uit de ogen van de vrouw sprak, weerhield Rebecca ervan om vragen te stellen.

Rebecca leunde achterover en dacht aan haar eigen situatie. Als ze gepakt werd, zou ze opgehangen worden voor de moord op Sir Charles. Haar hand ging onbewust naar haar keel.

Ze keek weer naar de vrouw met haar baby tegenover haar. Even vroeg ze zich af of haar eigen moeder haar ook ooit zo teder had vastgehouden. Maar nee, zelfs al was Jenny Greene haar moeder, dan was het te laat voor zulke gedachten.

Het rijtuig kwam opeens tot stilstand. Rebecca’s hart klopte in haar keel en ze staarde angstig naar de gesloten deur van de koets. Aan de stank van vis te oordelen waren ze bij de Theems. “Ik neem aan dat we hier afscheid nemen?”

“Er ligt hier een boot op me te wachten,” zei de jonge vrouw. “Ik ga naar Dartmouth, waar ik aan boord zal gaan van een schip dat naar Amerika afvaart.” Rebecca hield haar adem in.

“Ik ben zwak en reis alleen. Waarom gaat u niet met me mee?”

Hoofdstuk 3

Philadelphia, Pennsylvania, april 1770

“We kunnen een doof jongetje niet in onze school lesgeven, mevrouw Ford. Dat kan gewoonweg niet.”

Het kostte Rebecca moeite om rustig op de bank te blijven zitten. Ze keek het schoolhoofd van de Friend’s School geërgerd aan. “Jamey is niet doof, meneer Morgan. Hij hoort niet zo goed met zijn slechte oor. Maar hij is niet doof.

De oudere man schoof zijn bril hoger op zijn neus en staarde naar de papieren op zijn bureau. “Mijn twee onderwijzers hebben met uw zoon gesproken. Ze zeiden dat hij geen woord kon verstaan. De jongen kan zelfs nauwelijks praten.”

“Hij is pas negen. Hij was zenuwachtig toen hij hier was.”

De man schudde zijn hoofd. “De heer Hopkins vertelde me dat hij James samen met vrienden in de haven zag rondhangen en dat de jongen zijn groet niet beantwoordde.”

“Het is ook niet zo gek dat jongens van negen die kattenkwaad uithalen een volwassene niet teruggroeten.”

“Dus uw zoon haalt ook nog kattenkwaad uit?” Rebecca zuchtte geërgerd en rolde de papieren uit die ze op haar schoot hield. “Ik had het over spelende kinderen. James haalt geen kattenkwaad uit, meneer Morgan. Hij is een slimme, levendige jongen die snel leert. Kijkt u maar naar deze papieren, meneer.” Ze legde de documenten op het bureau. “Dit heeft hij geschreven. En hij kan lezen en rekenen. Hij is al net zo ver als veel van uw studenten.”

De onderwijzer pakte de papieren en bladerde er doorheen.

“Vertelt u me eens, meneer. Hoe zou ik hem al die dingen kunnen leren als hij doof was?”

“Mevrouw Ford.” Hij aarzelde en gaf haar de papieren terug. “U bent een goede lerares. De ouders van onze studenten die u lesgeeft, zijn lovend over u. Maar uw zoon ...”

Rebecca pakte de rol papieren van de man aan.

“Misschien kunt u hem vanwege zijn handicap beter zelf blijven lesgeven. Het lijkt alsof hij alleen op u reageert.”

“Maar ik kan hem niet alles leren. Er zijn veel meer dingen die hij moet leren als hij wat wil bereiken in het leven.”

“Ik krijg de indruk dat de jongen al veel meer weet dan de meeste ambachtslieden. U heeft hem al veel geleerd.”

“Nee, meneer Morgan! Ik wil niet dat mijn zoon denkt dat hij niet meer kan bereiken dan dat.” Rebecca probeerde haar woede te beheersen. “Ondanks zijn dove oor en zijn misvormde hand, zal ik mijn zoon de kans geven om te bereiken wat hij wil. Als hij advocaat of priester wil worden, dan zal ik hem daarin steunen.”

“U streven is bewonderenswaardig, mevrouw Ford.” Ze keek de man met fonkelende ogen aan. “Ik ben hier niet voor uw bewondering, meneer Morgan. Ik ben hier voor begrip, openheid, gelijkheid; dingen waar uw school voor staat. Ik ben hier omdat ik wil dat James een goede opleiding krijgt.”

Het gezicht van het schoolhoofd liep rood aan en hij staarde naar zijn handen. “Het spijt me, mevrouw Ford. We hebben lang over uw verzoek nagedacht. Maar we hebben maar twee onderwijzers en meer dan honderd leerlingen. Het is gewoon onmogelijk om een dove jongen op deze school les te geven.”

Rebecca keek de man doordringend aan en toen stond ze op.

“Goedemiddag, meneer.”

De namiddagzon leek de kerktoren in een prachtige gouden gloed te zetten toen Rebecca weer buiten op de hoofdstraat stond, maar het drong nauwelijks tot haar door.

Met Jameys papieren in haar ene hand en haar tas in haar andere, haastte ze zich door de drukke hoofdstraat. “Goedemiddag, mevrouw Ford.”

Ze keek opzij en knikte zonder te zien wie haar had gegroet en liep snel verder over de stoep. Er waren andere scholen. Misschien de school in Germantown ... “Goedemiddag, mevrouw Ford.”

“Goedemiddag, mevrouw Bradford.” Rebecca glimlachte beleefd naar de gezette vrouw en liep haastig door.

Ze zouden moeten verhuizen. Als dat de enige manier was om Jamey op een school te krijgen, dan zat er niets anders op. Ze was bereid om te doen wat nodig was. New York. Boston. En ze zou overal werk kunnen vinden.

Rebecca negeerde het geschreeuw van de kooplui die hun waren aanprezen en sloeg de hoek om naar Strawberry Alley.

Ze woonde al tien jaar in Philadelphia met Jamey en ze had in die tijd een nieuw leven opgebouwd. De mensen kenden haar en respecteerden haar. Ze had altijd voldoende werk als lerares, naaister of hulp in de bakkerij van mevrouw Parker.

Ja, dacht ze terwijl ze verder liep, ze had werk in Philadelphia, maar ze zou elders ook werk kunnen vinden. Het belangrijkste was dat ze een school vond die Jamey als een gewone jongen wilde behandelen.

Rebecca stak voorzichtig de steeg over naar het rode huis waarin de bakkerij van mevrouw Parker gevestigd was. Rebecca huurde twee kleine kamers boven de bakkerij, waar ook de kinderrijke familie Butler woonde.

Ze knikte naar de serveerster van de herberg, Annie Howe, die net naar buiten kwam met een paar broden onder haar arm.

“O, mevrouw Fox, er was net een heer in de herberg en die vroeg naar u.”

Ze bleef stilstaan op de stoep. “Bedankt, Annie.” Rebecca deed de voordeur open.

“Hij zei dat hij advocaat was. Uit Engeland.”

Rebecca verstijfde. Ze draaide zich langzaam om en keek de vrouw aan. “Naar wie ... naar wie vroeg hij precies?”

Annie fronste. “Naar u. De moeder van de jongen met de misvormde hand. Ik dacht eerst dat Jamey iets had uitgehaald bij de haven. Ik had al eerder iets tegen u willen zeggen. Het is geen slechte jongen, maar soms halen hij en zijn vrienden kattenkwaad uit in de haven. Die jongens van Butler brengen hem op het slechte pad.” Ze keek fronsend omhoog naar het appartement van de familie Butler.

Rebecca ontspande zich iets. “Bedankt, Annie. Ik zal een hartig woordje met Jamey wisselen.”

“Hij heeft een harde hand nodig, mevrouw Ford. Als uw man nog leefde ...”

“Ja ... Nogmaals bedankt.” Rebecca knikte naar Annie. Ze ging naar binnen en liep snel de trap op naar boven. Wat Annie haar had verteld, was geen nieuws voor Rebecca. Jamey was de laatste tijd meer kattenkwaad gaan uithalen. Maar ze was zo druk geweest met al haar baantjes dat ze geen tijd had gehad om Jamey les te geven of te berispen. Toch kon ze niet boos op hem zijn; hij moest zijn energie kwijt.

Maar het was één van de redenen dat ze een school voor hem moest vinden. Hij had behoefte aan een plek waar zijn energie in goede banen werd geleid.

Zoals gewoonlijk stond de deur van Molly Butlers appartement open toen ze er langs liep. De buurvrouw, die alweer zwanger was, wenkte dat ze binnen moest komen. Nadat ze haar schort had afgedaan, ging ze op een bank bij de haard zitten. 1\vee peuters lagen naast elkaar in een bed in de hoek te slapen.

“Je hoeft niets te zeggen. Ik zie het aan je gezicht.” Rebecca legde haar spullen op tafel en liep naar het raam. “Het is niet de enige school. Er zijn er nog meer.”

“Je weet dat ik van Jamey hou, maar ik denk dat het moeilijk wordt om een school voor hem te vinden.” Rebecca gaf geen antwoord.

“Ik zie aan je dat je al nieuwe plannen zit te bedenken.” Rebecca draaide zich om en glimlachte. “Je kent me, Molly. Ik zit altijd plannetjes te bedenken.”

Ze ging naast haar vriendin zitten. De zwangere vrouw reikte naar voren en pakte een bord van de tafel. Op het bord lag een boterham met appelstroop. “Je hebt tussen de middag niets gegeten en je ziet zo bleek. Heb je wel ontbeten?”

Rebecca knikte. “Is Jamey al terug?”

“Maak je maar geen zorgen over hem. Ik heb Tommy met George en Jamey mee gestuurd. Als mijn oudste erbij is, zullen die twee jongens geen kattenkwaad durven uithalen.”

Thomas, de oudste van de vier kinderen van de familie Butler, was twaalf en erg volwassen voor zijn leeftijd. Maar George was net zo oud als Jamey en net zo ondeugend.

“Rebecca, ik vind dat je de raad van mijn man moet op volgen en Jamey een paar dagen per week in de smidse moet laten werken, of -”

“Nee.” Rebecca schudde haar hoofd en staarde naar de boterham op het bord. “Ik ga een brief schrijven naar de school in Germantown. Daar zal hij wel worden toegelaten.”

“Mijn man vertelde me dat ze daar al meer dan tweehonderd leerlingen hebben. En zelfs al hebben ze begrip voor Jameys lichamelijke problemen...”

“Ik moet het blijven proberen, Molly.”

Molly schudde haar hoofd. “Je maakt je al druk als je zoon een halve dag weg is. Hoe moet dat als hij op kostschool gaat? En hoe wil je dat allemaal gaan betalen?” Rebecca nam een hap van de boterham. Ze kon zichzelf er niet toe brengen om Molly te vertellen dat ze plannen had om te gaan verhuizen. De twee vrouwen waren al vriendinnen sinds de dag dat Rebecca in Philadelphia was aangekomen. De twee families woonden al tien jaar boven elkaar.

Maar ze waren meer dan gewoon vriendinnen. Rebecca was een geregelde gast aan tafel bij de Butlers en ze had vaak de kerstdagen bij hen doorgebracht. Vanaf het begin hadden de Butlers altijd kerstcadeaus aan Rebecca en Jamey gegeven, alsof ze familie waren. En als Jamey koortsig was, had Molly altijd naast Rebecca aan Jameys bed gezeten. En toen Molly moest bevallen van de tweeling, had Rebecca twee weken lang voor Tommy en George gezorgd.

Molly’s echtgenoot, John, was vaak weg omdat hij koetsier was op de postkoets naar New York, en dat was een van de redenen dat de vrouwen goede vriendinnen waren geworden. De Butlers waren de enige familie die Rebecca had.

Maar ondanks dat ze goede vriendinnen waren, voelde Rebecca er weinig voor om Molly over haar plannen om te verhuizen te vertellen.

“Laat die boterham maar liggen. Ik denk dat je beter naar bed kunt gaan. Je ziet er bleek en moe uit. Ik breng straks wel wat te eten naar boven.”

Rebecca schudde haar hoofd. “Nee, dat hoeft niet.”

Ze stond snel op toen ze de stemmen van Tommy en George op straat hoorde. Ze liep naar het raam en zag dat de twee jongens omhoog stonden te kijken.

“Is Jamey al terug?” riep Tommy toen ze het raam open had gedaan.

Rebecca leunde naar buiten. “Ik dacht dat hij bij jullie was?”

“Eerst wel,” zei Tommy. “Maar een man in een mooi pak sprak ons aan in de hoofdstraat. Hij zei dat hij even alleen met Jamey wilde praten.”

Ook Molly stak haar hoofd naar buiten. “Je hebt Jamey toch niet alleen gelaten met een onbekende,” riep ze. “Nee, mama,” antwoordde Tommy. “Maar we konden niet horen wat de man zei, omdat ze net iets te ver weg stonden. En toen kwam er een veegwagen voorbij. En tegen de tijd dat de wagen voorbij was, zagen we dat Jamey de man een duw gaf en vervolgens rende hij hard weg.”

Rebecca liep weg van het raam. Er was iets niet in de haak. Wat had Annie ook al weer gezegd over de advocaat die naar haar had gevraagd? In feite had hij naar Jamey gevraagd.

Ze moest haar zoon zo snel mogelijk vinden.

Zonder iets te zeggen snelde Rebecca het appartement uit. Maar toen ze bovenaan de trap stond, zag ze Jamey ineengedoken op de onderste trede zitten.

“Jamey!” riep ze. Ze snelde de trap af en sloeg haar armen om de jongen heen. “Wat is er, Jamey?”

Tranen glinsterden in zijn ogen. Hij wreef in zijn ogen en sloeg toen zijn armen om Rebecca heen.

“Ik wil niet dat ze me bij je weghalen,” zei hij snikkend. “Dat zal ik nooit laten gebeuren.” Ze keek hem aan. “Hoor je me? Ik beloof je dat ik dat nooit zal laten gebeuren.”

Ze drukte hem tegen zich aan en wiegde hem heen en weer terwijl de tranen over haar wangen liepen.

Molly verscheen bovenaan de trap. “Gelukkig! Hij is terecht. Wat is er aan de hand?”

Rebecca schudde haar hoofd. “Niets. Zeg maar tegen de jongens dat Jamey hier is.”

Ze pakte Jameys hand en leidde hem mee naar boven naar hun appartement. Molly kwam achter hen aan met een pot appelstroop en een half brood.

Jamey schudde zijn hoofd toen Molly hem een boterham aanbood. Hij verdween in de kleine slaapkamer van Rebecca.

“Er is iets mis met hem,” mompelde Rebecca tegen Molly voordat ze achter haar zoon aan ging.

Rebecca trof Jamey ineengedoken op het bed aan.

“Kun je me vertellen wat je dwarszit?”

Hij zei niets. Ze ging naast hem zitten en omvatte zijn gezicht met haar handen zodat hij haar moest aankijken. “Wat is er gebeurd, Jamey? Wie was die man die je op straat heeft aangesproken?”

Er sprak angst uit de ogen van de jongen.

“Wat wilde hij?” vroeg ze teder. “Wat heeft hij tegen je gezegd?”

Ze pakte een zakdoek en begon zijn tranen te deppen. “Hij wist mijn naam, mama. Maar hij noemde me ... James.”

“En toen?”

“Hij pakte mijn arm en staarde naar mijn hand.”

“Stil maar,” zei ze troostend. Het kwam vaker voor dat mensen naar zijn misvormde hand staarden. Maar Jamey had zich daar nooit zo veel van aangetrokken.

“Ik hou van je, mama. Ik beloof je dat ik beter mijn best zal doen. En ik zal nooit meer doen alsof ik niet kan horen. Als je me terugbrengt naar de Friend’s School, zal ik alle vragen beantwoorden. Maar stuur me alsjeblieft niet weg.”

“Ik hou ook van jou. En je blijft altijd bij mij. Maar je moet me wel vertellen wat die man heeft gezegd.” Maar voordat hij antwoord kon geven, verscheen Molly in de deuropening. Rebecca keek verbaasd op.

“Er is hier iemand die je wil spreken.”

“Wie dan?”

Molly schudde haar hoofd en gebaarde dat Rebecca mee moest komen.

Een angst die net zo groot was als de angst die ze al die jaren terug in de bibliotheek had gevoeld, nam bezit van haar lichaam. Ze streelde Jameys haar en stond op. Langzaam liep ze naar de andere kamer.

Molly wees naar de deur die naar het trappenhuis leidde.

Rebecca haalde diep adem en deed de deur open.

“Mevrouw Ford?”

Ze knikte naar de chic geklede man die op de overloop stond.

“Mijn naam is Sir Oliver Birch, mevrouw. Ik ben advocaat in Londen. Ik vertegenwoordig de graaf van Stanmore.”

“Waarmee kan ik u van dienst zijn, meneer Birch?”

“Ik ben hier voor James Samuel Wakefield, de toekomstige graaf van Stanmore. Ik heb opdracht gekregen om hem terug te brengen naar Engeland.”

Rebecca staarde hem een paar tellen aan voordat ze de deur met een klap in het gezicht van de man dichtsloeg.

Hoofdstuk 4

Londen

Het witte, zijden hemd bedekte de gespierde rug van haar minnaar. Terwijl hij de knopen dichtmaakte, trok Louisa een pruilgezicht. Ze rekte zich uit tussen de gekreukte lakens van het bed en bestudeerde hem terwijl hij zich aankleedde.

Ze was lichamelijk bevredigd, maar het feit dat Stanmore altijd meteen na het vrijen haar bed en haar huis verliet, stemde haar niet met vreugde. Ze probeerde haar teleurstelling te verbergen achter een glimlach. Ze zou hem kunnen smeken om te blijven, maar dat deed ze niet. Daar was ze te slim voor. Louisa Nisdale was niet van plan om zich bij de vele afgewezen minnaressen van Stanmore te scharen. Ze had de drie jaar dat ze getrouwd was en de twee jaar daarna dat ze weduwe was, besteed aan het bestuderen van de wispelturige man. Samuel Wakefield, graaf van Stanmore deed openlijk minachtend tegen de vrouwen die aan zijn voeten lagen. Hij gedroeg zich arrogant tegenover de andere edelen; vooral degenen die zich te buiten gingen aan gokken, drank en prostituees.

Nee, de graaf van Stanmore hield zich met de politiek bezig. Na zijn terugkeer uit Amerika, waar hij tegen de Fransen had gevochten, was hij lid geworden van het Hogerhuis. Hij was trots op zijn afkomst en had voorouders die nog aan de zijde van Willem de Veroveraar hadden gevochten.

Maar het belangrijkst was dat Lord Stanmore ongelooflijk gul was tegen zijn vrienden. Dat was een eigenschap die Louisa zeer waardeerde - vooral omdat ze veel van gokken hield.

Het was een heerlijk spel, dacht ze. Ze had bijna een volle maand hartstocht en plezier achter de rug en het eind was nog niet in zicht. Opgevrolijkt door haar eigen gedachten sloeg Louisa de deken opzij. Ze bestudeerde Stanmore’s knappe gezicht in de spiegel terwijl hij zijn das strikte.

“Wat de uitnodiging van Lady Mornington voor vrijdagavond betreft ...” Ze schudde haar lange blonde haar naar achteren. “Zou je me om half zeven kunnen ophalen? Ik arriveer liever samen met jou op het feest, en dan -”

“Ik heb Lady Morningtons uitnodiging al afgeslagen.”

“Maar ze is een goede vriendin van me. Ze zal vreselijk teleurgesteld zijn als we niet komen.”

Hij liep weg van de spiegel en pakte zijn vest. “Ik had het alleen over mijn eigen plannen voor die avond. Jij kunt natuurlijk gewoon gaan.”

“Ik begrijp niet wat je tegen haar hebt. Het is al de vijfde uitnodiging van Lady Mornington die je afslaat.”

“Al was het de vijftiende, dan zou ik nog niet gaan. Ik ben niet geïnteresseerd in gokken.”

“Maar dat is niet het enige vertier dat ze haar gasten aanbiedt. Ze is een gerespecteerde -”

“Ik heb geen belangstelling.”

Louisa hoorde dat de toon waarop hij sprak veranderde. Het was bijna onwaarneembaar, maar ze hoorde het toch. Stanmore verhief zijn stem niet, maar toch klonk hij dreigend.

“Nou ja,” zei ze. Ze stapte gracieus uit bed en liep naar hem toe terwijl hij zijn jas aantrok. Misschien kon ze zijn geïrriteerdheid laten verdwijnen door hem te verleiden met haar lichaam. Maar de graaf leek niet geïnteresseerd, en dat verontrustte haar.

Louisa Nisdale was iemand die graag een gokje waagde. Ze trok haar zijden kimono aan en bond de ceintuur losjes vast.

“Eigenlijk heb ik een beter idee, Stanmore.” Ze streelde zijn wang met haar vingertoppen en drukte haar lichaam verleidelijk tegen hem aan. “Jij en ik ... zaterdagavond ... wandelend door de tuinen van Ranelagh. En als we langs de terrasjes komen waar de gasten zitten te eten, dan mag je ondeugende dingen in m’n oor fluisteren ...”

“Nee, helaas.” Vriendelijk maar vastbesloten duwde hij haar van zich af. Hij liep naar de deur.

Ze stak snel haar hand uit en greep zijn mouw vast. “We hoeven nergens heen te gaan,” zei ze. Het kostte haar moeite om niet paniekerig te klinken. “Misschien kunnen we -”

“Ik ga een paar dagen naar Hertfordshire. Misschien zie ik je volgende week weer, Louisa.” Hij gaf haar een kus. Ze keek hem even aan. Bijna vroeg ze of ze mee mocht, maar ze kon zich nog net beheersen. Ze omhelsde hem en beantwoordde zijn kus.

Stanmore maakte zich los uit haar omhelzing en liep naar de deur. Louisa’s gezicht liep rood aan.

“Ik begrijp het. Je bent rusteloos omdat je niet langer wilt wachten. Het is nu toch al een paar maanden geleden?”

Hij stond stil bij de deur en keek om. Zijn gezicht stond dreigend en ze huiverde. Ze wist dat ze te ver was gegaan.

“Wat is nu al een paar maanden geleden, Louisa?”

Zijn stem klonk zacht en ze trok de kimono om zich heen.

“Ik ... ik heb dingen gehoord.” Ze sloeg haar ogen neer en frunnikte aan de ceintuur van haar kimono. “Ik wilde je alleen laten weten dat ik het begrijp, en dat ik voor je klaarsta als je me nodig hebt.” Ze schonk hem een glimlach.

“Wat heb je gehoord?”

Ze wreef over haar armen en slikte. “Ik heb alleen gehoord dat je iemand naar de koloniën had gestuurd om ... om je zoon op te halen. Iedereen praat erover. Je weet hoe mensen zijn. Het moet heel moeilijk voor je zijn om na tien jaar ... En als Elizabeth besluit om ook terug te keren, dan ...”

Louisa zweeg toen ze het dreigende gezicht van Stanmore zag. Onwillekeurig deed ze een stap achteruit.

“Ik maakte me zorgen om je. Meer niet...”

“Zorgen?” Zijn stem klonk beheerst. “We hebben genoten van elkaars gezelschap, Louisa, maar meer is er niet tussen ons. Laat dat duidelijk zijn.” Hij draaide zich om en deed de deur open. “Bemoei je niet met mijn zaken. Nooit.”

* * *

Louisa Nisdale keek hem na en ging toen op de rand van het bed zitten. Ze staarde lange tijd naar de deur en stond toen op. Ze had een vergissing gemaakt, maar daar liet ze zich niet door uit het veld slaan.

Nee, dacht ze. Ze weigerde haar plannen na alle zorgvuldige voorbereidingen zomaar op te geven. Het zou niet gemakkelijk worden om Lord Stanmore te veroveren, maar ze was niet van plan de strijd op te geven. Nooit.

* * *

Philadelphia

Rebecca was woedend en bang tegelijk. Ze draaide zich om en keek de verbaasde Molly paniekerig aan. Weer werd er op de deur geklopt.

“Stuur hem weg, Molly! Zeg dat hij ons met rust laat. Zeg hem ...” Tranen rolden over haar wangen en ze kreeg een brok in haar keel toen ze Jameys bange gezicht in de deuropening van de slaapkamer zag. “Zeg hem dat hij zich heeft vergist.”

Het geklop bleef aanhouden.

“Wat is er aan de hand?” vroeg Molly.

Rebecca schudde haar hoofd en liep naar de jongen in de deuropening.

“Alsjeblieft, Molly,” smeekte ze. “Stuur hem weg.”

“Goed dan, meisje. Ik zal het proberen.”

Jamey sloeg zijn armen om haar heen. Rebecca trok hem snel mee de slaapkamer in en deed de deur dicht. “Het was dezelfde man, mama,” zei Jamey. Hij klampte zich aan haar vast. “Dat was de man die me al die vragen stelde. Hij wil me meenemen; dat zei hij. Maar dat laatje toch niet gebeuren, mama?”

“Nee, liefje. Niemand kan je bij me weghalen.”

Ze trok hem mee naar het midden van de kamer en maakte zich los uit zijn omhelzing. Ze knielde en keek hem aan. “Niemand kan je bij me weghalen. We horen bij elkaar.”

Hij keek haar met betraande ogen aan en kneep in haar schouders. “Beloof het! Beloof me dat je me bij je houdt!”

Haar hart brak, maar ze onderdrukte haar angst en knikte. “Dat beloof ik, liefje.”

Hij drukte zich tegen haar aan, getroost door het vertrouwen dat hij ten onrechte in haar had. Nee, dacht ze, niet ten onrechte. Het was niet verkeerd dat een zoon zijn moeder vertrouwde. Jamey was haar zoon, omdat Elizabeth hem in Rebecca’s armen had gelegd en haar had laten beloven dat ze van Jamey zou houden als van haar eigen zoon. Hij was haar zoon omdat ze hem al vanaf dat hij een baby was verzorgde en liefhad. Hij was van haar geweest sinds de dag waarop zijn echte moeder, Elizabeth, een zeemansgraf had gekregen op de Atlantische Oceaan.

Ze streelde zijn haar en troostte hem zoals ze dat de afgelopen tien jaar had gedaan. Hij was haar zoon en ze hield van niemand meer dan van hem. Maar toch was ze bang om hem kwijt te raken.

Rebecca bleef bij hem en fluisterde troostende woordjes tegen hem totdat hij in slaap was gevallen.

Molly kwam een keer de kamer binnen om Rebecca te vertellen dat ze de studenten die voor bijles kwamen, had weggestuurd. Na een tijdje kwam ze weer binnen om te vragen of Rebecca iets wilde eten. Maar Rebecca schudde haar hoofd.

Rebecca was opgelucht toen de avond viel. En ze was opgelucht dat de jongen alleen vragen had gesteld die ze bereid was te beantwoorden.

Enige tijd later, toen James diep in slaap was, stopte Rebecca hem voorzichtig onder de dekens. Ze bleef even naar hem staan kijken. Het was buiten donker geworden en opeens werd ze overvallen door een gevoel van wanhoop, van angst.

Ze wist dat Molly op haar wachtte. Ze had haar de trap op horen komen.

“Je ziet eruit als een geest, meisje,” zei Molly toen Rebecca de slaapkamer uit kwam.

Rebecca betastte haar gezwollen ogen. Het licht van de kaarsen creëerde bizarre schaduwen in de kamer. Rebecca huiverde en liep naar het raam om het te sluiten.

Ze leunde met haar voorhoofd tegen het glas en probeerde een nieuwe golf van wanhoop te onderdrukken. “Ik heb wat te eten voor jou en Jamey meegebracht. Jullie moeten tenslotte toch iets -”

“O, Molly!” verzuchtte Rebecca. Ze draaide zich om. “Wat moet ik beginnen?” Ze begon zacht te snikken.

Voor zover haar dikke buik dat toestond, drukte Molly haar huilende vriendin tegen zich aan om haar te troosten. Nadat Rebecca was uitgehuild gingen ze op de bank zitten.

Rebecca had veel uit te leggen. Tien jaar lang had ze gelogen tegen de vrouw die haar als een familielid had beschouwd. Rebecca wist niet hoe ze moest beginnen. “Ik weet dat Jamey niet van jou is, liefje.” Rebecca keek verbaasd op.

“Ik vermoedde dat al vanaf het moment dat je met de koets uit New York aankwam. Je hield je kindje vast alsof het van porselein was. En je wist niet hoe je ervoor moest zorgen. Ik wist meteen dat je niet de echte moeder was.”

“Maar waarom heb je nooit iets gezegd? Je hebt me al die tijd tegen jullie laten liegen ...”

“Je zorgde goed voor het kind en dat was voor mij genoeg.” Molly streek glimlachend een lok uit Rebecca’s gezicht. “Ik zag meteen hoeveel je van dat arme misvormde kindje hield.” Ze schudde haar hoofd. “Je hebt net zo goed voor hem gezorgd als zijn echte moeder zou hebben gedaan.”

Molly kneep geruststellend in Rebecca’s hand. “Je bent een hardwerkende vrouw, Rebecca Ford, of wat je echte naam ook is. Je bent de beste vriendin die iemand zich kan wensen.” Molly veegde een traan van Rebecca’s wang. “Je vertelde verhalen over je overleden echtgenoot, maar toch had ik het gevoel dat je onschuldig was. Toch hoopte ik altijd dat je een aardige man zou ontmoeten.”

Rebecca bloosde. “Nee, een man is wel het laatste waar ik behoefte aan heb. Bovendien heb ik op het moment andere dingen aan mijn hoofd dan het zoeken naar een man.” Ze wierp een angstige blik op de slaapkamerdeur. “Die man ... die advocaat... wat zei hij?”

“Hij gedroeg zich als een echte heer en ik geloof dat hij oprecht spijt had van de manier waarop hij je heeft benaderd.” Molly fronste. “Maar ik denk wel dat hij meende wat hij zei.”

Rebecca keek Molly smekend aan. “Wat is hij van plan?”

Molly aarzelde. “Hij wil Jamey meenemen. Hij zei dat hij dat op een manier wilde doen die voor alle partijen aanvaardbaar is. Hij logeert in de Fox en wil je graag spreken als je je weer beter voelt.”

Rebecca slikte en wendde haar gezicht af.

“Is het echt waar dat Jamey de zoon van een graaf is?”

“Ik weet het niet. Ik heb alleen zijn moeder ontmoet,” mompelde Rebecca. Ze liep naar het gesloten raam. “Haar naam was Elizabeth Wakefield. Ze is overleden tijdens de reis naar Amerika. Ze was een jonge, mooie vrouw.”

“Wat deed ze op dat schip? En waar was haar echtgenoot?”

Rebecca schudde haar hoofd. “Dat heeft ze me nooit verteld. Ik had echter het gevoel dat ze voor haar man op de vlucht was. Jamey was nog maar een dag oud toen we aan boord van het schip gingen. Elizabeth was verzwakt, maar ik mocht pas een dokter roepen toen we op volle zee waren. Maar toen was het al te laat; de dokter kon niets meer doen. Elizabeth legde Jamey in mijn armen en toen ging ze dood.”

Rebecca zag weer voor zich hoe twee zeelieden het in een laken gehulde lichaam van Elizabeth van een plank in de golven hadden laten glijden. Alle ellende was haar toen even te veel geworden en voor een tel even was ze in de verleiding gekomen om ook in het donkere water te springen.

Maar op dat moment was de baby even opgehouden met huilen en het kind had haar met grote ogen aangekeken. Nog nooit had iemand Rebecca Neville nodig gehad; niemand was ooit van haar afhankelijk geweest - tot op dat moment.

“Als we kinderen grootbrengen, geven we ze een stukje van ons hart mee,” zei Molly teder. “En het doet pijn om ze te laten gaan als ze groter zijn.”