De onverbiddelijke jager - Sarah Noffke - E-Book

De onverbiddelijke jager E-Book

Sarah Noffke

0,0
5,99 €

-100%
Sammeln Sie Punkte in unserem Gutscheinprogramm und kaufen Sie E-Books und Hörbücher mit bis zu 100% Rabatt.
Mehr erfahren.
Beschreibung

De ontembare Liv Beaufont Book # 7

Sie lesen das E-Book in den Legimi-Apps auf:

Android
iOS
von Legimi
zertifizierten E-Readern

Seitenzahl: 272

Bewertungen
0,0
0
0
0
0
0
Mehr Informationen
Mehr Informationen
Legimi prüft nicht, ob Rezensionen von Nutzern stammen, die den betreffenden Titel tatsächlich gekauft oder gelesen/gehört haben. Wir entfernen aber gefälschte Rezensionen.


Ähnliche


Sarah Noffke

Michael T. Anderle

De onverbiddelijke jager

De ontembare Liv Beaufont Serie Boek # 7

Inhoudsopgave

Impressum

Hoofdstuk 1

Hoofdstuk 2

Hoofdstuk 3

Hoofdstuk 4

Hoofdstuk 5

Hoofdstuk 6

Hoofdstuk 7

Hoofdstuk 8

Hoofdstuk 9

Hoofdstuk 10

Hoofdstuk 11

Hoofdstuk 12

Hoofdstuk 13

Hoofdstuk 14

Hoofdstuk 15

Hoofdstuk 16

Hoofdstuk 17

Hoofdstuk 18

Hoofdstuk 19

Hoofdstuk 20

Hoofdstuk 21

Hoofdstuk 22

Hoofdstuk 23

Hoofdstuk 24

Hoofdstuk 25

Hoofdstuk 26

Hoofdstuk 27

Hoofdstuk 28

Hoofdstuk 29

Hoofdstuk 30

Hoofdstuk 31

Hoofdstuk 32

Hoofdstuk 33

Hoofdstuk 34

Hoofdstuk 35

Hoofdstuk 36

Hoofdstuk 37

De woeste kracht

Sarah’s auteursnotities (8 juni 2019)

Michael’s Auteursnotities (13 juni 2019)

Dankwoord Sarah Noffke

Voor Trudy. De eerste dag dat we elkaar ontmoetten, noemde je me een tijger. Nog steeds mijn favoriete college klas ooit. En de klas waar mijn vuur om te schrijven werd aangewakkerd.

— SarahAan familie, vrienden en iedereen die graag leest. Dat we allemaal de kans mogen krijgen om het leven te leiden dat voor ons is bestemd. — Michael

Impressum

Oorspronkelijke titel

The unrelenting fighter

Copyright © 2019 LMBPN® Publishing

Cover copyright © LMBPN® Publishing, www.lmbpn.com

Eerste editie (USA), april 2019.

De onverbiddelijke jager

Nederlandse vertaling:

Femke Meinema, juni 2022, www.transfiction.nl

© LMBPN® International FZC

Dit boek is een werk van fictie.

Alle personages, organisaties en gebeurtenissen die in deze roman worden beschreven, zijn bedacht door de auteurs of zijn fictief gebruikt. Soms allebei.

De Liv Beaufont serie (en wat er binnen personages / situaties / werelden gebeurt) zijn copyright © 2019-2020, Sarah Noffke & Michael T. Anderle.

Alle rechten voorbehouden. Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Verspreiding van dit boek zonder voorafgaande toestemming is diefstal van het intellectueel eigendom (Intellectual Property) van de auteur. Voor toestemming om materiaal uit dit boek te gebruiken (uitgezonderd boekbeschrijvingen / reviews), kunt u contact opnemen met [email protected]. Bedankt voor uw steun aan de auteursrechten.

LMBPN® International FZC

Business Center, Sharjah,

Publishing City Free Zone,

Sharjah, United Emirates

www.lmbpn.com/nl

ISBN:

978-1-68500-728-7 print

978-1-68500-729-4 ebook

NUR 333

NL22-0010-00027 – Versie 1.01

Hoofdstuk 1

Het prachtige, blauwe water was kalm. Het leek wel van glas. Het lag tussen de groene oevers vol planten. Achter het mooie meer waren de bergtoppen nog bedekt met sneeuw in Glacier National Park, ondanks dat het lente was. 

Liv Beaufont ademde rustig en genoot van het prachtige landschap. Ze liet haar blik op het water vallen en zag haar spiegelbeeld: capuchon over haar hoofd en een elfenbijl in haar handen. 

Plots voelde ze de aanwezigheid van een monster; nog voordat ze hem rook. Haar timing was van essentieel belang, want die beesten waren zo vlug als water. Liv kneep in de bijl, zwiepte hem achter haar hoofd langs en smeet het richting de demon. Het wapen vloog door de lucht, en landde recht in het hoofd van het monster. Zijn hoofd spleet bijna in tweeën. Het zwarte bloed spatte op de mooie, witte bloemetjes in het gras. 

Het monster leefde nog. Hij strompelde naar voren en reikte met zijn armen naar Liv. De bijl hing nog steeds in zijn hoofd.  

Liv pakte Bellator erbij en zwiepte ermee heen en weer. Ze sneed dwars door de demon heen. Zijn gegil echode door de stille vallei. Liv kneep haar ogen dicht vanwege het harde gekrijs. 

De demon stortte neer in haar richting. Net op tijd dook ze opzij en bleef veilig langs de oever staan. Het water spatte op toen de demon in het water viel en maakte haar laarzen en mantel nat. Zijn zwarte bloed maakte het heldere water troebel. Het water bewoog zich verder en verspreidde zich rond het zinkende lichaam.

Liv schudde haar hoofd en klakte teleurgesteld met haar tong. ‘Die verdomde demonen moeten alles verpesten.’

Liv schrok niet toen Stefan Ludwig doodstil naast haar kwam staan. Hij bewoog zich nog sneller dan de demon die ze zojuist had vermoord. 

‘Kijk eens naar de bloemen,’ merkte hij op.

Liv wierp een blik over haar schouder en zag hoe het zwarte bloed alle zoete, witte bloemetjes had besmeurd. ‘Misschien moet je het even schoonmaken. Die toeristen die we daarnet tegenkwamen kunnen ieder moment hier zijn.’  

Stefan gaapte en rekte zich uit. ‘Het waren stervelingen. Ze zullen het niet zien.’ 

Liv stemde in met een knikje. ‘Hm, ja. Misschien zullen ze denken dat er een waterbuffel of eland in het water is gevallen.’ 

‘Leven hier eigenlijk wel waterbuffels?’ vroeg Stefan. Hij wreef met zijn handen over zijn stoppelbaardje. 

Liv haalde haar schouders op. ‘Eigenlijk ben ik nog nooit eerder in Montana geweest. Ik denk dat er misschien nog een paar minotaurussen zijn in Glacier National Park, maar die vormen geen probleem. Daarom hoeft de Raad geen Krijger op ze af te sturen.’ 

Stefan zuchtte en nam de prachtige omgeving in hem op. ‘Misschien krijg ik die zaak wel, mocht het toch nodig zijn.’ 

Liv trok een wenkbrauw naar hem op en schudde haar hoofd. ‘Jij bent de demonenjager. Dat weet de Raad. Ze weten hoe goed je bent.’ 

‘Ik weet het niet,’ antwoordde Stefan. ‘Ik denk het niet. Daarom hebben ze jou met me mee gestuurd. Misschien willen ze erachter komen of je me afremt.’ 

‘Waarom zou ik dat doen?’ vroeg Liv. ‘We hebben een geweldig systeem. Jij spoort de demonen op, en ik dood ze.’ Ze tilde Bellator op en toverde een zakdoek tevoorschijn om het bloed van de demon te verwijderen. ‘Ik bedoel, ik heb tenslotte een wapen dat het werk gemakkelijker maakt.’

‘Ja, dat is waar,’ zuchtte Stefan. ‘Maar dat weten ze niet. Misschien hopen ze dat onze verslagen niet overeenkomen, of dat ze aan ons magiegebruik kunnen zien hoe het kan dat ik zoveel demonen vermoord. Misschien hopen ze wel dat je mij verraadt, dat je mijn geheimen onthuld.’ 

Liv keek naar de arm van Stefan, waar de meester demon Sabatore hem had gebeten. ‘Je bent gek. Dat zou ik nooit doen. De rest van je theorieën zijn wel aannemelijk.’ 

‘Volgens mij weten ze op dit moment niet wat ze met je aan moeten,’ gaf Stefan toe. ‘Je hebt ze een beetje uit het veld geslagen met het verhaal over Vadertje Tijd. Ik denk niet dat er ooit een Krijger is geweest die hetzelfde deed als jij. Er was namelijk niemand hoger dan de Raad, voordat Vadertje Tijd opdook.’ 

‘Niet in de verzonnen wereld van de Raad, nee,’ corrigeerde Liv. Ze hield Bellator nog steeds vast. 

‘Nou, zij zijn de heersende macht in de magische wereld,’ zuchtte Stefan opnieuw. 

‘Omdat ze het zeggen.’ Liv toverde de bijl naar haar toe en hield hem van haar af. Het bloed van de demon druppelde er nog steeds vanaf. Het was een geschenk van Renswick Shoshawnawalla, de elf die Stefan had helpen genezen. Blijkbaar had hij het spookhuis waar hij had gewoond in Ashland, Oregon, verlaten. Hij was op wereldreis, en had tegen Liv gezegd dat hij niet meer als kluizenaar wilde leven. Hij verstopte zich namelijk jarenlang omdat hij bang was voor demonen. Hij was eindelijk vrijgelaten na het incident met Stefan, dat is wat er werkelijk was gebeurd. Hij wist dat het nu overal veiliger was dankzij Stefan die op de demonen joeg. Maar goed, ondanks dat was Stefan niet onoverwinnelijk, en dat wisten ze allemaal. 

‘Iemand moet zichzelf de heerser van magie noemen, toch?’ vroeg Stefan glimlachend. Hij speelde met vuur, omdat hij wist dat Liv daar niet zo over dacht.  

Ze rolde haar ogen naar hem, maakte de bijl schoon en stopte hem terug in de schede. ‘Tja, als alles wat het Huis van Zeven deed gerechtigheid zou brengen, was dat ook geen probleem.’ Liv wilde hem wederom vertellen over de Sterfelijke Zeven en het Huis van Veertien. Hoe meer informatie ze had, en hoe dichterbij ze kwam, hoe sterker die neiging werd. Ze wist dat ze hem kon vertrouwen. Maar Stefan had zijn eigen problemen, en op dit moment leek hij daar erg mee te zitten aan zijn gezichtsuitdrukking te zien. 

‘Dus die behoefte aan een nieuwe zaak,’ begon ze, in een poging van onderwerp te veranderen. ‘Waar komt dat vandaan? Ik dacht dat je zo graag op demonen joeg? Tenminste, als je daarnaast nog wel genoeg tijd hebt om te rusten en te slapen.’ 

Stefans gelach weergalmde over het water. Het water was weer net zo kalm als voorheen nadat de demon erin was gevallen. ‘Ik ben gaan mediteren.’ 

‘Helpt het? Ik bedoel, helpt het voor iemand zoals jij? Die de constante drang heeft het kwaad uit te roeien?’ 

Hij schudde zijn hoofd. ‘Nee, maar ik ben wel wat rustiger op straat. Ik scheld nu geen voorbijgangers meer uit, zelfs niet als ze onaardig zijn tegen mij.’ 

‘Misschien moet ik danmaar gaan mediteren.’

Hij trok één wenkbrauw naar haar op. ‘Ik denk dat we allebei wel weten dat er meer voor nodig is om jou in het gareel te houden.’  

‘Bijlwerpen helpt,’ zei Liv, terwijl ze op haar riem klopte waar de bijl hing. ‘Er is iets heel bevredigends aan. Zeker als je de bijl zo door de lucht ziet vliegen en het perfect blijft hangen in zijn doel.’ 

‘Laat me raden,’ zei Stefan grijnzend. ’Je speelde niet met poppen toen je opgroeide, hè?’

Liv wierp hem een beledigende blik toe. ’Natuurlijk deed ik dat wel. Wat had ik anders op moeten blazen?’

Hij lachte, en leek meer ontspannen. ‘En ja, ik jaag graag op demonen, maar ik begin ouder te worden. Ik wil iets doen dat me op verschillende manieren uitdaagt. Iets waar ik andere vaardigheden bij kan gebruiken.’

‘Andere vaardigheden?’ vroeg Liv.

‘Ja, iets waar ik mijn hersenen en persoonlijkheid bij kan gebruiken,’ antwoordde hij. Daarna zei hij: ‘Ja, ik heb hersenen. Ik ben niet alleen maar knap.’

Liv haalde haar schouders op. ‘Ik dacht gewoon dat je een of andere bruut was die op demonen joeg, en dat je lacht om mijn grappen ondanks dat je ze niet altijd begrijpt.’ 

Hij deed alsof het hem zeer deed. ‘Ik ben een echte persoon, Liv. Het wordt tijd dat je daarachter komt, ik heb ook gevoelens.’  

‘Zoals, hoeveel gevoelens?’ plaagde ze.

‘Minstens twee,’ antwoordde hij direct. ‘Honger en woede.’  

Ze knikte. ‘Dan kunnen we elkaar een handje geven, Krijger Ludwig.’ 

‘Oh, dat weet ik nog niet. Soms, als je denkt dat niemand het ziet, lijkt het wel alsof je ook blij kunt zijn,’ merkte Stefan op. 

Liv rukte haar bijl tevoorschijn en hield hem dreigend in haar hand. ‘Neem dat terug, of je zult boeten.’  

Koppig schudde hij zijn hoofd. ‘Doe je best. Ik verdien het, Krijger Beaufont. Als ik eerlijk ben, vind ik het fijn dat je bij me bent tijdens mijn zaken. Het lijkt te helpen. Alsof ik meer kan ontspannen.’ 

Even wist Liv niet wat ze moest zeggen. Het klonk zo eerlijk. Liv herpakte zichzelf en schraapte haar keel. ‘Heb ik dat goed gehoord? Bedoel je niet gewoon dat het je weinig kan schelen of ik er nu wel of niet bij ben? Ik bedoel, je zegt dat je je meer lijkt te kunnen ontspannen, maar misschien ben ik gewoon een welkome afleiding met mijn eigenzinnige gedrag en rebelse karakter.’ 

‘Dat is jouw zienswijze,’ wierp Stefan tegen. Even dacht Liv dat hij iets anders zou gaan zeggen. Het leek alsof zijn ogen even glinsterden. Ze wist niet zeker of ze wel wilde horen wat hij van plan was te gaan zeggen, maar toen stak hij zijn neus in de lucht en leek iets kwaads te ruiken. Stiekem was Liv dankbaar dat hij werd afgeleid. 

‘Waar is het?’ vroeg Liv. Ze keek om zich heen en voelde de adrenaline door haar lichaam stromen. Het was een oud en vertrouwd gevoel, het gevoel dat ze altijd kreeg als ze op jacht was. 

‘Ik weet het niet zeker,’ antwoordde hij, en draaide een rondje. ‘Er klopt iets niet.’ 

Liv verstijfde. Zijn stem klonk dringend. Demonen hadden Stefan nooit bang gemaakt. Althans, nu niet meer. Ze waren niet meer in het voordeel. Stefan was immuun voor hun beet en hij was sterker dan zij, omdat hij al hun krachten had geërfd zonder de nadelen. Maar nu leek zijn zelfvertrouwen verdwenen. Het was vervangen door een soort angst. ‘Hoe bedoel je?’ vroeg Liv bezorgd. Ze probeerde het te verbergen, maar dat lukte niet. 

‘Ik voel iets kwaads, maar ik kan het niet vinden. Dat is vreemd,’ zei Stefan. Hij keek haar recht aan. ‘Pak Bellator. We kunnen je bijl nu niet gebruiken.’ 

Liv wilde lachen. Het kwaad leek in de buurt te zijn, maar toch kon Stefan haar nog steeds vermaken met zijn nonchalante en amusante houding. Ze stopte de bijl weg en greep Bellator beet. Het werd warm in haar handen en trok naar de grond. Liv keek naar het gras, en zag plots twee rode handen tevoorschijn komen. Ze grepen de benen van Stefan beet en rukten hem onderuit. De aarde spleet open en Liv viel om. 

Ze krabbelde overeind en draaide zich meteen. Ze probeerde te begrijpen wat er aan de hand was. Vuil spat alle kanten op. Geschreeuw vulde de lucht, zowel die van Stefan als die van een demon. De aarde rommelde onder de voeten, waardoor het moeilijk was om dichterbij te komen. Toen Liv naderde, zakten haar voeten weg. Het leek wel drijfzand!  

Stefan werd de grond in gezogen. Als ze niet snel was, zou hij verdwijnen. Zijn handen zwaaiden in de lucht en zijn geschreeuw werd zachter. Liv wilde hem helpen, maar het enige wat ze vond waren witte bloemetjes en aarde. Ze had een wijnstok of iets anders langwerpigs nodig, maar dat was nergens te vinden. Liv stopte Bellator weg en toverde een touw tevoorschijn vanuit haar appartement. 

‘Let op!’ schreeuwde ze. Ze zwaaide het touw over haar hoofd en gooide het naar Stefan. Het vloog door de lucht, raakte de handen van Stefan lichtjes aan toen Liv het weer naar zich terugtrok. Ze probeerde het twee keer opnieuw. Zijn handen waren bijna verdwenen, er was geen tijd meer over. 

Terwijl haar hart bijna uit haar borstkas bonsde, probeerde ze het nog een keer. Het touw trok in haar handen toen Stefan het ving. Hij greep het touw stevig beet met zijn vingers. Liv trok, maar het hielp niet. Stefan werd onder de grond getrokken, zijn hoofd was bijna niet meer zichtbaar. Naast hem zag ze beweging, het was de demon. Of, demonen. Ze trokken hem naar beneden. Hij werd diep onder de grond begraven, waar hij niet tegen ze kon vechten of überhaupt kon overleven

Liv wist dat ze snel moest handelen. Ze bond het touw om haar middel en haalde Bellator tevoorschijn, terwijl ze de ondergrondse bewegingen aandachtig bekeek. Waar Stefan was bewoog de grond als een malle vanwege zijn paniek. Naast hem golfde de grond slechts een beetje, alsof de demon dieper de grond in zwom en om zich heen schopte om meer ruimte te maken. 

Liv haalde diep adem en deed een schietgebedje. Laat me hem alsjeblieft niet vermoorden.

Liv stak Bellator in de grond, en ze voelde dat ze beet had. Ze aarzelde. Er klonk een hoge schreeuw, zoals ze gewend was te horen wanneer ze een demon vermoordde. Dat was de bevestiging die ze zocht. Liv duwde het zwaard dieper de grond in, waarna het stil bleef. 

Het gebied rond Stefan bewoog wilder. Liv hield zich vast aan het touw om haar middel en trok. Toen Stefan zijn hoofd boven water kwam, voelde ze zich opgelucht.  Ze bleef trekken, zweet sijpelde langs haar gezicht. Ze was bang dat er nog meer demonen onder de grond zaten, die het werk van de eerste demon af wilden maken. 

Stefan spuugde aarde uit toen zijn gezicht helemaal boven de grond was. Hij zat onder het vuil. Hij klom woedend overeind, liet het touw los en kroop vliegensvlug weg van het gat. Toen hij bij Liv was, draaide hij zich op zijn rug en kroop nog iets verder weg. Hij keek bezorgd naar het gigantische gat dat zomaar uit het niets verschenen was.  

Toen er niets meer uit het gat tevoorschijn kwam, lachte Stefan hardop. Het verbaasde Liv. 

Liv was bang dat hij gek was geworden. Ze draaide zich naar hem om, zich ervan bewust dat ze het gat haar rug toekeerde. ‘Gaat het?’ 

Hij knikte en kwam overeind. Hij zat van top tot teen onder het vuil. ‘Ja, prima,’ zei hij nog steeds lachend. ‘Maar elke keer als ik denk die demonen door te hebben, veranderen ze hun werkwijze en komen ze mij weer achterna.’ 

Liv schudde haar hoofd naar hem en veegde Bellator af. ‘En jij zei dat je je verveelde tijdens de jacht.’  

‘Ik verveel me niet,’ verbeterde hij. ‘Ik wil gewoon op een andere manier uitgedaagd worden.’ 

‘Nou, je werd bijna levend begraven,’ zei Liv. ‘Ik denk dat ze weten dat je immuun bent voor hun beet, maar je begraven is wel effectief.’ 

Stefan veegde zijn mantel af. Het was onbegonnen werk. ‘Ja. Het doet me wel beseffen dat er ook andere manieren zijn waarop ze me te grazen kunnen nemen.’ 

Liv schudde haar hoofd bij het gat, Bellator nog steeds in de aanslag. ‘Zijn ze weg?’

Stefan dacht even na en knikte. Hij liep naar de plek waar de demon onder de grond lag. Hij veegde een beetje aarde opzij met zijn voet en het zwarte bloed kwam tevoorschijn. ‘Jouw snelle actie heeft me gered. Als je iets langer had gewacht, was ik dood.’ 

‘Ik heb niet blindelings gestoken,’ zei Liv. ’Bellator kan deze dingen voelen, en ik lette op hoe de grond bewoog. Waar jij onder de grond was bewoog de aarde als een gek, omdat je zo paniekerig was.’ 

‘Natuurlijk. Ik was doodsbang. Ik durf te wedden dat als jij daar had gelegen, je alsnog grappen had gemaakt en waarschijnlijk ook nog had gegeeuwd van verveling,’ grapte Stefan. 

‘Dat betwijfel ik,’ zei ze. ‘Ik heb net een dubbele espresso op, dus geeuwen? Nee. Maar grapjes maken? Zeker. Ik had die demon in elk geval beledigd.’ 

‘Ik ben blij dat je zo goed bent ingespeeld op Bellator.’ 

‘Omdat dat je leven heeft gered?’ vroeg ze. 

‘Nee, omdat dat ooit jouw leven kan redden,’ zei hij. ‘Bedankt dat je me weer hebt geholpen.’ 

‘Zeg maar niets,’ zei ze, en knipoogde. 

‘Oh, zeker wel,’ zei hij. ‘Als ik niet beter zou weten, zou ik denken dat je niet zonder me kunt.’ 

‘Ik kan ook niet zonder je. Je staat namelijk nog bij me in het krijt.’ 

Stefan stak een stoffige arm uit en bood die haar aan. ‘Zal ik beginnen met je iets te drinken aanbieden?’ 

Liv knikte. ‘Ja, lekker. Maar je arm aannemen, Moddermonster? Niks daarvan.’ 

Hij glimlachte. Zijn gezicht zat nog onder de aarde. ‘Noem me liever Krijger Moddermonster.’  

Hoofdstuk 2

De jongere broer liep met tegenzin door de duisternis van de Zwarte Leegte. Adler draaide zich om, zijn woede was voelbaar.

‘Zou je door willen lopen?’ wierp hij Decar toe. 

‘Ik probeer het,’ loog hij. Hij keek met zijn bleke ogen rond en leek bezorgd. Deze plek voelde niet veilig. Het stonk er enorm. In de grote ruimte waren de ritmische ademhalingen van de Opper-magiër hoorbaar. Er hing een onheilspellende sfeer die iedereen voelde, het was benauwend. Het was één van de tactieken van de Opper-magiër om zijn macht te tonen. Hij werd sterker, dat was duidelijk. 

Adler voelde zich niet alleen somber vanwege Decar. Zijn aarzeling was duidelijk voelbaar, hij wilde de Opper-magiër niet ontmoeten. Maar Adler wilde hier zelf ook liever niet zijn, hij wilde de Opper-magiër ook liever niet onder ogen komen. Hij werd alsmaar chagrijniger, maar er waren nu eenmaal dingen die moesten gebeuren. 

Adler was ook gestrest omdat zijn draak Indikos was verdwenen. Dit paste niet bij hem. Wat Adler ook probeerde, de miniatuurdraak kwam niet terug. Adler begreep het niet. Het idee dat hij het ei van Sophia had gestolen was een schrale troost. Misschien was dat het probleem wel, dacht Adler. Hij liep verder en stapte over de losliggende botten op de grond heen. Indikos was bang dat het ei uit zou komen en het hem zou vervangen. Misschien was hij gewoon jaloers. 

Adler glimlachte in zichzelf. Een beetje concurrentie was nooit verkeerd. Hij hield zijn staf omhoog, de gloeiende bol bovenop verlichtte de ruimte om hem heen, hij zag iets op de grond. Het bewoog als water, en leek over de stenen vloer te stromen. 

Na nog enkele stappen bleef hij staan. Hij voelde zijn maag omdraaien. Slangen. Het waren er honderden en ze bedekten de vloer. Ze waren allemaal op weg naar de man die op de grote troon voor hen zat. Het licht van Adlers staf bereikte hem niet, maar toch waren zijn gelaatstrekken duidelijk zichtbaar. Zijn ogen gaven zoveel licht, dat alles waar hij naar keek verlicht werd. 

Toen hij naar Adler en Decar keek, sloegen ze hun handen voor hun gezicht om zichzelf te beschermen tegen het enorm felle licht. Hun ogen prikten en traanden onmiddellijk.  

‘Je hebt je broer meegebracht,’ merkte Talon Sinclair op terwijl hij Decar bestudeerde.

Adler zakte op één knie en maakte een buiging voor zijn oudste familielid. Althans, de oudste magiër die ooit had geleefd. ‘Ja, mijn God. Zoals je vroeg.’ Hij draaide zijn hoofd in Decars richting en keek hem dringend aan. Zijn broer begreep de hint en nam het van Adler over.  

‘Meester, het is een eer om eindelijk in uw aanwezigheid te zijn,’ zei Decar met een ademloze stem. Hij hield zijn hand nog steeds bij zijn gezicht om zijn neus te beschermen tegen de vreselijke stank.  

‘Sta op en laat me je eens bekijken,’ beval de Opper-magiër. Zijn stem weergalmde in hun borst. Hij was nog sterker geworden, besefte Adler zich. Op die manier had hij die slangen opgeroepen. Nu Adler beter keek, zag hij dat de slangen allemaal kleine pootjes hadden. Adler huiverde toen hij zag hoe de slangen rond de voeten van de Opper-magiër glibberden. Ze kropen over de troon en bleven liggen achter Talon of ergens anders bij hem in de buurt. 

De blik van Talon scheen op Decar. Hij kneep zijn ogen dicht en probeerde zijn armen langs zijn lichaam te laten hangen. ‘Ja, je bent een albino, net zoals ik. Ze noemen het een afwijking, maar hetgeen wat ons anders maakt, maakt ons juist beter dan alle anderen.’ 

‘M-mijn God,’ sputterde Decar op een smekende toon.

‘Vertel me over je vorderingen, Decar,’ beval de Opper-magiër.

‘Ik heb de reus gevolgd die bekend staat als Bermuda Laurens, zoals je hebt bevolen,’ begon Decar. Hij had nog steeds zijn ogen dicht omdat Talon hem nog steeds aankeek. ‘Ze zoekt naar informatie over de verborgen geschiedenis.’ 

‘En, is ze ergens achter gekomen of heeft ze het er met iemand over gehad?’ vroeg Talon. 

Decar schudde zijn hoofd. ‘Nee, ik vermoed van niet.’ 

‘Ik vertrouw niet op vermoedens!’ schreeuwde Talon. Zijn stem deed de muren trillen. Stof kwam van het onzichtbare plafond naar beneden. ‘Je bent net zo nutteloos als Adler. Dit is niet genoeg.’ 

Decar boog zijn hoofd, zijn handen trillend langs zijn lichaam. ‘Mijn excuses. Ik vermoed het niet, ik weet het zeker.’ 

Talon slaakte een lange, tevreden zucht toen meer slangen over zijn armen en benen kropen. ‘En waarom leeft die reus nog?’ 

‘Ik heb het geprobeerd, mijn heer,’ legde Decar uit. ‘Ze is me ontgaan, maar ik weet dat ik haar kan uitschakelen, zoals je van me vroeg. Ik heb alleen iets meer tijd nodig.’ 

‘Als het haar lukt,’ begon Talon met korte woorden, ‘als ze erin slaagt en de waarheid ontdekt, moet jij boeten. Ik heb te lang gewerkt om één reus alles te laten verzieken.’ 

‘Ik begrijp het, vader,’ zei Decar op nog steeds een smekende toon. ‘Dat laat ik niet gebeuren.’

‘We zullen wel zien.’ Talons blik wendde zich tot Adler, die hem onmiddellijk verblindde. Decar kon eindelijk zijn ogen even openen. ‘En jij, wanneer ga jij naar de Matterhorn?’  

‘Heel snel, vader,’ zei Adler. Zijn ogen traanden opnieuw door het felle licht. ‘Ik moet nog een paar dingetjes regelen.’ 

‘Als je het veel langer uitstelt en dat meisje weer bij de Matterhorn komt, brengt dat alles in gevaar,’ siste Talon.

Adler knikte. ‘Ik begrijp het, mijn God. Ik zal opschieten.’

‘Wat moet je nog regelen?’ vroeg de Opper-magiër. 

Adler kon hem niet vertellen dat hij op zoek was naar Indikos, of dat hij bang was om Talon alleen achter te laten in het Huis van Zeven. Al snel zou de Opper-magiër sterk genoeg zijn om in zijn gedachten te kunnen kijken. ‘Nou, je vroeg me Vadertje Tijd op te sporen.’ 

‘En, heb je hem gevonden?’ vroeg Talon.

‘Nee, maar Olivia Beaufont weet waar hij is,’ legde hij uit. ‘Ik hoop dat ze me naar hem toe zal leiden.’

Er klonk een lach die meer als een kreet klonk. ‘Mijn oude vijand Vadertje Tijd zal snel voelen dat ik nog leef, maar dan is het al te laat. Dan ben ik sterk genoeg en kan ik de wereld van hem verlossen.’ 

Adler huiverde weer. Het zou niet lang duren voordat Talon op volle kracht zou zijn. Dat zou alles veranderen. Ze hadden zich erop voorbereid, maar nu het gebeurde, voelde het toch heel overweldigend. Hoe dan ook, hij was al zo ver, hij mocht niet opgeven. Hij wilde hebben wat de Opper-magiër hem had beloofd: onsterfelijkheid. Hij wilde net als Talon voor eeuwig leven. Ze konden samen regeren, nadat ze alle andere families in het Huis hadden uitgeroeid. 

Talon had de andere families alleen in leven gehouden omdat hij ze nodig had om zelf terug te keren. Zodra hij op volle krachten zou zijn, zouden ze weggevaagd worden en al hun macht zou aan Adler toebehoren, waardoor hij voor altijd in leven zou blijven. Eigenlijk verliep alles volgens plan tot nu toe.  

De Opper-magiër maakte Adler misschien bang, maar hij was verreweg de slimste man die ooit had geleefd, hij had een oorlog gewonnen, stervelingen uit het Huis verdreven, de geschiedenis veranderd en had zich bedacht hoe hij voor altijd kon leven met behulp van de kracht van de families in het Huis van Zeven. 

‘Ga Vadertje Tijd voor me zoeken,’ beval Talon. ‘Pas als hij dood is, kan ik volledig uit mijn grafkelder tevoorschijn komen.’

Adler boog, hij was Olivia Beaufont dankbaar dat ze Vadertje Tijd uit zijn schuilplaats had gehaald. Als ze dat niet had gedaan, zouden de dingen nooit afgemaakt kunnen worden, en konden ze nooit kunnen regeren over de magische wereld. Vadertje Tijd zou ze proberen tegen te houden, maar alles was nu veranderd. Alles was veranderd op het moment dat Olivia Beaufont vertelde dat Vadertje Tijd terug was. Ze voelde zich zo trots dat ze voor hem werkte, maar ze besefte zich niet dat dat precies was wat Adler nodig had. 

Eeuwen geleden, toen Talon klaar was om op volle kracht te komen en het Huis over te nemen, was Vadertje Tijd verdwenen. Dat had alles een halt toegeroepen, en daarom was het Huis van Zeven intact gebleven. Het bloed van de Royals hield het in stand. Maar al snel zouden die andere gezinnen niet meer nodig zijn. Zodra Vadertje Tijd dood was, zouden de Sinclairs niet meer te stoppen zijn, en zouden ze regeren over de complete magische wereld. 

Hoofdstuk 3

Dit ding is zo onwijs koppig,’ mopperde John. Hij veegde het zweet van zijn gezicht en schudde zijn hoofd naar de flipperkast. 

‘Zo denken de meeste mensen ook over mij,’ grapte Liv, terwijl ze Pickles een hondensnoepje gaf. De kleine terriër draaide een rondje en toonde zijn blijdschap. Plato, die het dansje niet zo schattig vond, rolde zijn ogen vanaf de toonbank. 

‘Degenen die dat zeggen, begrijpen jou gewoon niet. Je bent beter af zonder die mensen,’ zei John. 

‘Helaas kan ik de Raad niet uit mijn leven schoppen, evenals alle andere eikels die ik tegenkom,’ zei Liv. ‘Maar goed, ze zorgen ervoor dat ik niet naast mijn schoenen ga lopen. Althans, dat is wat ik mezelf graag vertel.’ 

Ze haalde nog een hondensnoepje uit de zak en gaf er eentje aan Plato. Hij kneep zijn oogjes dicht en keek de andere kant op. ‘Ik begrijp hieruit dat je geen snoepje wilt,’ zei Liv. 

‘Die kat van jou is net zo lastig in de omgang als deze machine,’ zei John. 

‘En hij praat,’ zei Liv meteen.

‘Ik geloof het pas als ik het hoor,’ vuurde hij terug.

Liv zuchtte. Ze wist dat Plato nooit in het bijzijn van John zou gaan praten. Het was een soort trots geworden. ‘Dus, je weet nog steeds niet wat er mis is met die flipperkast?’ 

John schudde zijn hoofd naar de Wonder Wizard Demolition Derby-flipperkast. ‘Nee, en het ergste van alles is dat ik een zeer geïnteresseerde koper heb gevonden. De deal is al rond, maar die verdomde machine moet eerst werken.’  

‘Nou, we komen er wel achter. Ik repareer het met mijn hocuspocus, en jij gaat naar Barbados, Hawaï, of welke vakantiebestemming je dan ook hebt uitgekozen.’   

John aaide over zijn korte, grijze haren en leek te twijfelen. ‘Ik ga liever naar het noorden, ergens in een hutje in het bos. Misschien Washington, Utah of Montana.’ 

Liv huiverde toen ze terugdacht aan haar laatste reisje met Stefan in Glacier National Park. ‘Ik ben net terug uit Montana. Blijf daar maar weg.’

‘Oh? Veel toeristen in deze tijd van het jaar?’ vroeg John. ‘Die zie ik al genoeg hier in West Hollywood. Nee, daar zit ik niet op te wachten.’ 

‘Er waren een flink aantal toeristen in het Glacier National Park, maar ook behoorlijk wat demonen.’ 

‘Oh, dan ga ik zeker niet,’ zei John. ‘Ik denk trouwens dat ik er eentje heb gezien tijdens mijn verblijf in het buitenland.’ 

‘Dat komt doordat je magie kunt zien,’ legde Liv uit. ‘De meeste stervelingen zien demonen niet voor wat ze zijn. Ze hangen er een eigen kaartje aan of voelen zich gewoon plotseling heel slecht. Het Founders-bloed in jou maakt je anders. Het maakt je beter.’ 

‘Daar ben ik niet zo zeker van,’ zei John met een zucht.

Liv wist dat hij er niet helemaal van overtuigd was dat hij één van de Sterfelijke Zeven was. Zij ook niet, maar het was wel het meest logisch. En misschien wilde ze diep van binnen gewoon dathij één van de Zeven was, zodat ze op een dag samen aan het werk konden. Ze lachte in zichzelf en dacht eraan dat ze hier ‘s avonds de winkel zouden sluiten, en dan samen naar het Huis van Zeven zouden gaan… of beter: het Huis van Veertien. 

De Raad had mensen als John nodig. Hij was rationeel, zorgzaam en dacht niet alleen aan het grotere goed. John Carraway keek ook naar elk individu. Hij streefde naar een duurzame toekomst, daarom had hij een reparatiewinkel. Hij had evengoed een winkel vol gloednieuwe spullen kunnen hebben, maar dat was niet wat hij wilde. Gloednieuwe producten gingen vaak toch na een jaar kapot, en zouden allemaal op de vuilstort belanden. 

‘Weet je, demonen zijn net toeristen,’ zei Liv, die voelde dat ze van onderwerp moest veranderen.

Zoals ze vermoedde, deed dat de truc, waardoor Johns gezicht opklaarde. ‘Oh ja? Hoezo?’ 

‘Nou, ze stinken, maken herrie en denken alleen aan zichzelf,’ legde ze uit. 

John grinnikte. ‘Ik denk dat we een beetje murw geslagen zijn doordat we hier al zo lang wonen. Maar je hebt gelijk, toeristen geven alleen om zichzelf, alsof de rest van ons er niet toe doet.’ 

‘En toch maken ze deel uit van deze stad.’ Liv slaakte een diepe zucht.

John kwam overeind van de vloer en kreunde. Liv stak haar hand naar hem uit, maar hij weigerde. 

‘Wees niet zo koppig als Plato en die flipperkast,’ waarschuwde Liv. ‘Pak mijn hand, oudje.’ 

Hij lachte, pakte haar hand en stond haar toe hem overeind te helpen. ‘Bedankt. Ik denk dat ik wel een vakantie kan gebruiken. Deze botten van mij zijn niet meer zo goed als dat ze ooit waren.’  

Liv schudde haar hoofd naar hem. ‘Dat is gewoon wat je jezelf vertelt.’

‘Nee, dat zegt de dokter ook,’ antwoordde John. ‘Hij zegt dat ik de eerste symptomen van artritis heb.’ Hij spande zijn vingers en keek toe hoe ze weer langzaam op hun plaats kwamen te staan. ‘Ik ben geen magiër, ik ben niet gemaakt om meer dan honderd jaar te kunnen leven.’