Dubbelmoord - Mark Billingham - E-Book

Dubbelmoord E-Book

Mark Billingham

0,0

Beschreibung

Een serial killer-thriller met een moordend tempo! Carol Garner, een achtentwintigjarige lerares, is voor het laatst gezien op Euston Station, Londen, na een bezoek aan haar ouders. Twee dagen later wordt ze dood gevonden. Ze is gewurgd, in het bijzijn van haar zoontje van drie. Er is mogelijk sprake van een seriemoordenaar, want aan de andere kant van de stad is ook een vrouw vermoord, vrijwel op hetzelfde tijdstip en op precies dezelfde manier. Maar inspecteur Tom Thorne van de afdeling Ernstige delicten heeft zo zijn twijfels. Hoe dieper hij en zijn team in de zaken duiken, hoe meer hij ervan overtuigd raakt dat het niet om één moordenaar gaat, maar om twee. De vraag is echter: wie van de twee is het brein? En wat is de rol van de mysterieuze Karen? Gedreven door de overtuiging dat er op korte termijn nieuwe slachtoffers zullen vallen kiest Tom Thorne voor een zeer riskante methode.

Sie lesen das E-Book in den Legimi-Apps auf:

Android
iOS
von Legimi
zertifizierten E-Readern
Kindle™-E-Readern
(für ausgewählte Pakete)

Seitenzahl: 606

Das E-Book (TTS) können Sie hören im Abo „Legimi Premium” in Legimi-Apps auf:

Android
iOS
Bewertungen
0,0
0
0
0
0
0
Mehr Informationen
Mehr Informationen
Legimi prüft nicht, ob Rezensionen von Nutzern stammen, die den betreffenden Titel tatsächlich gekauft oder gelesen/gehört haben. Wir entfernen aber gefälschte Rezensionen.



Dubbelmoord

Mark Billingham

Dubbelmoord

Originalets titel: Scaredy Cat

Copyright © Mark Billingham, 2002

Copyright © Jentas A/S, 2021

Layout: Jentas A/S

ISBN 978-87-428-5002-2

–––

Voor Katharine en Jack. Maar nu nog niet.

En ter nagedachtenis aan Vi Winyard (1925-2002).

Dankbetuiging

Zoals altijd heeft een groot aantal mensen me geholpen, me aangemoedigd en geleden...

Ik ben bijzondere dank verschuldigd aan rechercheur Neil Hibberd van de Afdeling Ernstige Delicten voor zijn geduld en zijn intelligente creativiteit, en ook aan Pauline O’Brien (senior persvoorlichter) en Selina Onorah (officemanager) van de afdeling Voorlichting van de Metropolitan Police Area West voor hun tijd en aanzienlijke inspanningen.

Voor advies van onschatbare waarde op hun zeer uiteenlopende vakgebieden moet ik danken: Jason Schone, Glenda Brunt, Yaron Meron en, zoals altijd, de correct gespelde Phil Cowburn.

Bij Little, Brown ben ik bijzondere dank verschuldigd, en soms meer dan verschuldigd, aan Filomena Wood, Alison Lindsay en Tamsyn Berryman.

En dan zijn er mensen wier naam om allerlei redenen is voorbeschikt om op deze en de corresponderende pagina’s in alle nog volgende boeken te verschijnen...

Hilary Hale en Sarah Lutyens, uiteraard; Mike Gunn, voor zijn verleden en zijn heden; Alice Pettet, voor aantekeningen en een naam; David Fulton, omdat hij me uit een moeilijke situatie heeft gehaald; Paul Thorne, voor zijn scepsis; Howard Pratt, omdat hij de meeste dingen weet; Wendy Lee, omdat ze niets over het hoofd ziet...

En vooral Peter Cocks, wiens ogen en oren scherper zijn dan die van de meeste mensen en die er met zijn intuïtie haast nooit naast zit.

En Claire, omdat zij zowel Dave is als Carmela.

–––

Hard kloppen, het leven is doof.

- Mimi Parent

Proloog

Koning Edward IV-gymnasium voor jongens

14 augustus 1984

De heer en mevrouw R. Palmer

43, Valentine Road

Harrow

Middlesex

Geachte heer en mevrouw Palmer,

Het spijt mij bijzonder u te moeten meedelen dat de beslissing om uw zoon Martin met onmiddellijke ingang van onze school te verwijderen na een buitengewone bestuursvergadering gehandhaafd blijft.

Ik moet benadrukken dat een dergelijk besluit hoogst zelden wordt genomen en dat het het uiterste middel is. Het bestuur achtte het echter gezien de aard van het vergrijp de enige passende maatregel. De daden van uw zoon waren al enige tijd een bron van zorg, en zij waren des te verontrustender gezien zijn uitstekende leerprestaties en zijn voorheen zo gesloten karakter. Het meest recente, weerzinwekkende incident is het zoveelste in een reeks van onacceptabele gedragingen en grove schendingen van de schoolreglementen.

Zoals u weet is uw zoon niet de enige betrokken leerling, en het kan u wellicht enigszins geruststellen te weten dat uw zoon vrijwel zeker niet voorop ging en dat hij naar mijn overtuiging in zekere mate op het verkeerde pad is gebracht. Dat gezegd hebbende, moet ik echter ook constateren dat hij weinig wroeging over zijn daden heeft getoond.

Teneinde de hoge onderwijsstandaard van onze school te handhaven, moet naar mijn mening een even hoge disciplinaire standaard worden aangelegd. In dat licht kunnen gedragingen zoals die van uw zoon niet worden getolereerd.

Ik wens Martin het beste op zijn nieuwe school.

Hoogachtend,

Philip Stanley, A.F.C., M.A.,

Rector

DEEL EEN

Acht zomers, één winter

2001

Datum: 27 november

Doelwit: vr.

Leeftijd: 20-30

Zoekplaats: treinstation in Londen (binnen of buiten)

Locatie: nader vast te stellen

Methode: alleen handen (wapen toegestaan om te overmeesteren indien nodig)

Nicklin bekeek de twee uiterlijk onbewogen toen ze hem hand in hand door de stationshal tegemoet liepen.

Zij was perfect.

Hij had nog het boek in zijn hand dat hij waarschijnlijk in de trein had zitten lezen, en zij nam de laatste hap van een broodje. Ze liepen te praten en te lachen. Ze bleven in beweging. Ze keken Nicklin recht aan, maar zagen hem niet. Ze waren niet naar iemand op zoek. Ze verwachtten niet te worden opgewacht.

Hij zat een blikje cola te drinken en wierp om de paar minuten een vluchtige blik op het scherm met de vertrektijden. Gewoon een gefrustreerde reiziger die de vertragingen in de gaten hield. Hij volgde ze met zijn ogen toen ze hem passeerden. Ze waren waarschijnlijk op weg naar taxi, bus of ondergrondse. Als ze een taxi namen zou hij rustig blijven zitten en op iemand anders wachten. Irritant, maar niet het einde van de wereld. Als ze van plan waren hun reis per openbaar vervoer voort te zetten, dan zou hij ze volgen.

Hij had geluk.

Hand in hand stapten de twee op de roltrap die naar de ondergrondse ging. Nicklin zette zijn halflege blikje naast zich op de grond. Toen hij opstond voelde hij een harde knak in zijn knie. Hij glimlachte. Hij werd er niet jonger op.

Hij stak zijn hand in zijn jaszak om de reep chocola te pakken die hij eerder had gekocht. Hij duwde het mes opzij, haalde de chocola te voorschijn en begon onderweg naar de roltrap de wikkel eraf te halen. Terwijl hij achter een rugzaktoerist aan op de roltrap stapte, nam hij een grote hap en nadat hij had gecheckt of de twee er nog stonden, een meter of zes onder hem, keek hij door de grote ramen in de richting van het busstation. De mensenmassa begon uit te dunnen, het spitsuur was bijna voorbij.

Het begon net donker te worden. Op straat en in de huizen.

Binnen in de hoofden van de mensen.

Ze namen de noordlijn in zuidelijke richting. Hij ging een paar plaatsen van ze vandaan zitten en keek naar ze. Zij was begin dertig, dacht hij. Ze was lang, had donker haar, donkere ogen en een teint waarvan Nicklin dacht dat je die olijfkleurig noemde. Zijn moeder zou het vermoedelijk ‘een streekje met de teerkwast’ hebben genoemd. Ze was niet knap, maar ook geen gedrocht.

Niet dat het er eigenlijk iets toe deed.

De metro reed door het West End verder zuidwaarts. Clapham, giste hij, of misschien Tooting. Wat maakte het uit.

De twee hadden alleen aandacht voor elkaar. Hij zat nog wel in zijn boek te kijken, maar wierp haar om de paar tellen een blik toe en lachte dan. Zij hield zijn hand vast en een paar keer boog ze zich zelfs naar hem toe en wroette met haar neus in zijn nek. De mensen op de zitplaatsen om hen heen glimlachten en schudden hun hoofd.

Hij voelde het zweet dat op zijn voorhoofd begon te prikken en hij rook die klamme lucht beneden die altijd zo sterk werd, zo scherp, als het moment naderde.

Toen de metro station Balham binnenreed stonden ze op.

Hij keek hoe ze giechelend uitstapten en wachtte een paar tellen voordat hij terloops in de pas achter hen aan ging lopen.

Hij hield voor de zekerheid voldoende afstand, maar ze gingen zo in elkaar op dat hij waarschijnlijk net zo goed vlak achter ze had kunnen lopen. Ze gingen in de richting van de uitgang. Zij droeg een lange, groene jas en enkellaarsjes. Hij een blauwe anorak en een wollen muts.

Nicklin had een lange zwarte jas met diepe zakken aan.

Op straat, met schelle kerstverlichting op de achtergrond, tekende hun silhouet zich af tegen de helrode lucht. Hij wist dat dit een beeld was dat hem zou bijblijven. Naast andere natuurlijk.

Ze liepen langs een rijtje winkels en hij moest de neiging onderdrukken om een kiosk binnen te hollen voor meer chocola. Hij had nog maar één reep. Hij wist dat hij binnen een paar tellen in en uit kon zijn, maar hij durfde het risico ze uit het oog te verliezen niet te nemen. Hij zou nog wel wat halen als het allemaal voorbij was. Tegen die tijd zou hij uitgehongerd zijn.

Ze sloegen vanaf de hoofdstraat een goed verlichte, maar rustige zijstraat in. Zijn ademhaling werd onregelmatig toen hij haar in haar zak naar de sleutels zag tasten. Hij versnelde zijn pas iets. Hij kon ze horen praten over geroosterd brood en thee op bed. Hij kon zien dat ze blij waren om thuis te zijn.

Hij liet zijn hand in zijn zak glijden en blikte om zich heen om te peilen of er soms iemand keek.

Hij hoopte dat het geen appartement was. Dat hij een beetje privacy zou hebben. Hij bad om een beetje geluk.

Haar sleutel gleed in het slot en zijn hand bewoog zich over haar mond. Haar eerste impuls was te schreeuwen, maar Nicklin duwde het mes in haar rug en met de pijn kwam ook wat gezond verstand. Ze deed geen poging zich om te draaien om hem te kunnen aankijken.

‘Laten we naar binnen gaan.’

Terwijl ze het zweet op zijn hand proeft en de urine langs haar benen voelt lopen, doet ze de voordeur open. Haar hand wappert wanhopig, ze reikt naast zich omlaag naar degene van wie ze houdt. Naar de enige om wie ze geeft.

Naar haar kind.

‘Alsjeblieft...’

Haar stem wordt gesmoord. Hij duwt haar en de jongen naar binnen, komt er zelf snel achteraan en slaat de deur dicht.

De peuter in de blauwe anorak heeft zijn plaatjesboek nog steeds stevig vast. Met de donkere ogen die hij van zijn moeder heeft, kijkt hij naar de onbekende man op en zijn lippen tuiten zich tot een kleine, intens verbijsterde ‘O’.

EEN

Even na half tien ’s ochtends. De eerste, grijze maandag van december. Vanaf de derde verdieping van Becke House keek Tom Thorne uit over het monument van beton en zelfgenoegzaamheid dat Hendon was. Hij wilde niets liever dan dat hij op dit moment niet helder zou denken.

Maar helaas, dat deed hij wel. Hij sorteerde het materiaal dat voor hem lag, nam het allemaal in zich op. En zonder het te weten kende hij aan alle stukken emotionele responsen toe die in de maanden die voor hem lagen al zijn wakende uren zouden kleuren.

En ook vele uren dat hij sliep.

Klaarwakker en geconcentreerd zat Thorne de dood te bestuderen, zoals andere mensen elders op hun werk op een computerscherm keken of achter de kassa zaten. Het was het materiaal waar hij elke dag mee werkte, maar toch, hiermee geconfronteerd zou het prettig zijn geweest iets te hebben dat de grootste gruwelijkheid ervan wegnam. Zelfs de stoomhamer van een kater zou te verkiezen zijn geweest boven dit. Iets dat de scherpe kantjes ervan afhaalde. Iets dat het volume van de verschrikking lager draaide.

Hij had honderden, misschien wel duizenden van dit soort foto’s gezien. Al die jaren had hij er met dezelfde emotieloze blik naar gekeken als waarmee wellicht een tandarts naar een röntgenfoto keek of een boekhouder naar een belastingaangifte. Ontelbare rompen met bleke ledematen, vervormd, opengereten of geheel zonder, op zwartwitfoto’s van 20 bij 25 centimeter. Dan waren er de kleurenafdrukken. Bleke lichamen op groene tapijten. Een ring paarse bloeduitstortingen rond een krijtwitte nek. Het drukke behang waarop de bloedspatten nauwelijks te onderscheiden zijn.

Een alsmaar uitdijende uitstalling met een eenvoudige boodschap: emoties zijn machtige zaken, lichamen niet.

Dit waren de foto’s in het archief op zijn kamer, en in het archief in zijn hoofd zaten duplicaten ervan. Kiekjes van doden en portretten van tot het uiterste geleefde levens. Het was wel voorgekomen dat Thorne naar deze lijken in zwart-wit had gekeken en had gedacht een glimp van woede, haat, hebzucht of lust te zien, of misschien van de geest van dergelijke zaken die als ectoplasma in de hoeken van de kamer zweefde.

De foto’s die deze ochtend voor hem op tafel lagen waren niet misselijkmakender dan sommige andere die hij onder ogen had gehad, maar als hij zijn blik op het beeld van de dode vrouw gericht hield, was het alsof hij in een vlam staarde en voelde dat zijn oogbollen begonnen te smelten.

Hij zag haar door de ogen van haar kind.

Charlie Garner, drie jaar, en nu wees.

Charlie Garner, drie jaar, werd nu verzorgd door grootouders die elke minuut van de dag worstelden met de vraag wat ze hem over zijn moeder zouden vertellen.

Charlie Garner, drie jaar, had bijna twee dagen alleen met het lijk van zijn moeder in een huis gezeten, met in zijn hand de wikkel van een reep chocola die hij had schoongelikt, hongerig, vervuild en schreeuwend, totdat er een buurman had aangeklopt.

‘Tom...’

Thorne staarde nog een paar tellen in het grijs voor hij zich berustend weer tot hoofdinspecteur Russell Brigstocke van de recherche wendde.

Als onderdeel van een grote reorganisatie bij de Londense politie, ongeveer een jaar daarvoor, was er binnen de drie pas opgerichte Afdelingen Ernstige Delicten een aantal nieuwe ploegen gevormd. Er was een eenheid speciaal voor het onderzoeken van cold cases geformeerd, die geheel uit eerder al gepensioneerde dienders bestond. Deze eenheid, die al snel het Rimpelteam werd gedoopt, was maar één voorbeeld van een hele reeks nieuwe initiatieven die waren genomen in het kader van een frisse en zogenaamd proactieve benadering van de misdaadbestrijding in de stad. Andere ploegen waren gespecialiseerd in zedenzaken, kindermishandeling of vuurwapendelicten.

En dan had je Team 3, Afdeling Ernstige Delicten (West).

Officieel moest deze ploeg de zaken behandelen die buiten de parameters vielen van zaken die elders konden worden gedaan - zaken die onder niemand anders’ opdracht vielen. Maar er waren ook mensen die suggereerden dat de AED (West) simpelweg was opgezet omdat niemand goed raad wist met inspecteur Tom Thorne van de recherche. Thorne zelf hield het erop dat de waarheid waarschijnlijk ergens in het midden lag.

Russell Brigstocke was van hen tweeën de hoogst geplaatste en Thorne kende hem al meer dan tien jaar. Brigstocke was een forse man, en een opvallende figuur met zijn hoornen bril en haar waar hij buitensporig trots op was. Het was dik en blauwzwart, en de hoofdinspecteur schepte er veel behagen in het tot een kuif van haast Elvis-achtige proporties te touperen. Maar hij mocht dan de droom van elke karikaturist zijn, hij kon voor een verdachte ook een ware nachtmerrie wezen. Thorne had Brigstocke gezien zonder bril, met gebalde vuisten, met haar dat op zijn bezwete voorhoofd deinde, terwijl hij in een verhoorkamer rondstampte, schreeuwde, dreigde en zijn dreigement uitvoerde, op zoek naar de waarheid.

‘Carol Garner was een alleenstaande moeder. Ze was achtentwintig. Haar man is drie jaar geleden bij een verkeersongeluk om het leven gekomen, net nadat hun zoon was geboren. Ze was lerares. Ze is vier dagen geleden dood in haar huis in Balham gevonden. Er waren geen sporen van braak. Ze was de zevenentwintigste om half zeven ’s avonds op station Euston aangekomen na een bezoek aan haar ouders in Birmingham. We denken dat de dader haar is gevolgd vanaf het station, waarschijnlijk in de ondergrondse. We hebben een metrokaartje in haar zak gevonden.’

Brigstockes stem was laag en accentloos, haast monotoon. Maar de litanie van simpelweg opgesomde feiten had een ontzettend sterke uitwerking. Thorne wist het meeste al omdat hij een dag eerder door Brigstocke was gebrieft, maar toch kwamen de woorden aan als een reeks vuistslagen, elk harder dan de voorgaande, met als gevolg ademloosheid en pijn in zijn lichaam. Hij zag dat de anderen niet minder geschokt waren dan hij.

En hij wist dat zij het ergste nog te horen moesten krijgen. Brigstocke ging verder. ‘Over de manier waarop de dader zich toegang tot Carol Garners woning heeft verschaft en hoe lang hij erbinnen is geweest, kunnen we alleen speculeren, maar we weten wel wat hij heeft gedaan toen hij er eenmaal was...’

Brigstocke keek de tafel langs en vroeg de man aan het andere eind verder te gaan waar hij was opgehouden. Thorne staarde naar de figuur met de zwarte fleecetrui, het kaalgeschoren hoofd en de schokkende hoeveelheid piercings in zijn gezicht. Phil Hendricks was geen doorsnee patholoog-anatoom, maar hij was wel de beste met wie hij ooit had gewerkt. Thorne trok een wenkbrauw op. Was er nou weer een oorring bij gekomen sinds hij hem voor het laatst had gezien? Hendricks vond het leuk ieder nieuw vriendje te vieren met een ringetje, een stud of een spike. Thorne hoopte oprecht dat hij zich snel zou settelen, voordat hij zijn hoofd niet meer kon optillen.

Dokter Phil Hendricks was het burgerlid van het team. Hij was er in het begin natuurlijk altijd bij, want de ontdekking van een lijk was vrijwel altijd de reden dat het team in actie kwam. Het lichaam dat bezweek onder het mes; het verhaal achter de reis naar een koude stalen plaat, gefluisterd in geheimtaal, onthuld door het dode vlees en de verharde organen. Dat waren de gebieden waarop de patholoog-anatoom deskundig was.

Hoewel Hendricks en hij goede vrienden waren, zou Thorne het van nu af aan prettiger vinden hem binnen de context van het onderzoek niet meer te zien.

‘Uitgaande van het tijdstip waarop ze in Birmingham op de trein is gestapt en dat ons bekend is, denken we dat ze de zevenentwintigste ergens tussen zeven en tien ’s avonds om het leven is gebracht. Ze was ongeveer achtenveertig uur dood toen ze werd gevonden.’

Het platte Manchesterse accent bracht met eenvoudige precisie de schelle en banale realiteit van echte gruwelijkheid over. Thorne kon de afschuwelijke gedachte van de gezichten van de mensen om de tafel aflezen.

Hoe zijn die twee dagen voor Charlie Garner geweest?

‘Er zijn geen sporen van seksueel misbruik en niets wijst erop dat ze zich noemenswaard heeft verzet. De voor de hand liggende conclusie is dat de dader het kind heeft bedreigd.’ Hendricks zweeg. Ademde even in en uit. ‘Hij heeft Carol Garner met zijn blote handen gewurgd.’

‘De klootzak...’

Thorne wierp een blik naar links. Brigadier Sarah McEvoy staarde naar het dossier dat voor haar lag. Thorne wachtte nog even, maar het leek erop dat ze alles had gezegd wat ze op dat moment kwijt wilde. Zij was van alle rechercheurs degene die hij het kortst kende. En hij kende haar nog steeds absoluut niet. Lastig was ze, dat stond als een paal boven water, en meer dan competent. Maar er was iets aan haar dat Thorne een tikje behoedzaam maakte. Er was iets verborgens.

De stem van rechercheur Dave Holland bracht Thorne weer bij de les. ‘Denken we dat hij haar heeft uitgekozen vanwege het kind?’

Thorne knikte. ‘Dat was haar zwakte. Dus ja, ik vermoed dat hij daarom...’

Brigstocke onderbrak hem. ‘Maar dat doet er niet echt toe.’

‘Hoezo niet?’ Holland klonk verbijsterd en keek naar zijn baas.

Thorne beantwoordde zijn blik en haalde zijn schouders op. Wacht maar af, Dave...

Iets meer dan een jaar daarvoor had Thorne voor het eerst met Dave Holland samengewerkt en eindelijk begon de man er volwassen uit te zien. Zijn haar was nog altijd veel te blond en jongensachtig, maar de gelaatstrekken die het omlijstte, leken zich wat te hebben verhard. Zelfs het gezondste en onschuldigste gezicht moest wel een beetje betrekken bij de confrontatie met bepaalde zaken die dit werk met zich meebracht.

De verandering had ingezet tijdens de eerste zaak die ze samen hadden behandeld. Drie maanden waarin Thorne vrienden had verloren en vijanden had gemaakt, terwijl Dave Holland naar hem toe was gegroeid - hij had gekeken, had kennis opgeslorpt en was iemand anders geworden. Drie maanden die waren geëindigd met de houw van een scalpel in een van bloed doordrenkte zolderkamer in Zuid-Londen.

Holland had een hoop geleerd en afgeleerd en Thorne had het aangezien, trots maar ook met spijt. Het was een discussie die hij regelmatig met zichzelf voerde: Sloten ze elkaar uit? De goede smeris en de goede mens?

Een zekere mate van ongevoeligheid aanleren, oké, maar daar betaalde je wel een prijs voor. Hij herinnerde zich een waarschuwend affiche dat hij bij de tandarts in de wachtkamer had zien hangen. Het was een niets aan de verbeelding overlatend beeld van een lip die totaal kapot was gebeten door een patiënt die de plaatselijke verdoving had willen ‘testen’. Je kon bijten wat je wilde zonder iets te voelen, maar het was slechts een kwestie van tijd voordat de verdoving was uitgewerkt en dan kwam de pijn geheid opzetten.

Ook bij collega’s van wie Thorne zag dat ze hun dagen in hun eigen soort pantser doorkwamen, zou de verdoving slijten. Of ze nu in hun hoofd werd gefabriceerd of uit een flesje kwam, op een dag had ze haar werking verloren en dan zou de pijn ondraaglijk zijn. Dit was niet Tom Thornes methode, en al had Holland meer lef gekregen en leren lullen, intuïtief wist Thorne dat het ook diens methode niet was.

De goede smeris en de goede mens. Ze sloten elkaar waarschijnlijk niet uit, maar ze lieten zich wel verdomd moeilijk verenigen. Het was zoiets als een natuurkundig verschijnsel dat in theorie mogelijk was, maar dat niemand ooit had waargenomen.

Er was een korte stilte gevallen in het kamertje dat bespottelijk genoeg de vergaderzaal werd genoemd. Het was in werkelijkheid niet veel groter dan een werkkamer, maar dan met een kan koffie erin en wat meer ongemakkelijke plastic stoelen dan normaal. Thorne ging na wat hij wist van de man die Carol Garner had omgebracht. Het was een man die ervan hield, die het nodig had, de zaken in de hand te hebben. Een lafaard. Wellicht fysiek niet erg imposant... Jezus, hij begon te klinken als een van die forensisch psychiaters die naar zijn mening zo werden overbetaald. Wat hij natuurlijk wel zeker wist, was dat deze moordenaar verre van gewoon was. Buitengewoon was hij, en zijn potentieel was groter dan Holland en McEvoy doorhadden.

En dan was er natuurlijk het waarom. Altijd dat waarom. En zoals altijd kon het Thorne geen donder schelen. Daar zou hij zich wel mee bezighouden als het toevallig te pas kwam. Als hij de dader ermee te pakken kon krijgen, dan zou hij het met beide handen aangrijpen. Maar het interesseerde hem niet echt. Althans niet in de zin van: Heeft de man die ik zoek als kind wel een fietsje gehad...

Naast hem zat McEvoy op haar stoel te schuiven. Ze zat niet meer in haar dossier te bladeren en hij voelde dat ze iets wilde zeggen.

‘Wat is er, Sarah?’

‘Dit is gruwelijk, geen twijfel aan... en dat met dat kind, dat is ontzettend akelig, maar ik zie nog steeds niet goed waarom dit nou specifiek een zaak voor ons is. Ik bedoel, hoe kunnen we nou weten of ze niet door een bekende is gedood? Er waren geen sporen van braak. Misschien is het haar vriend wel geweest of een ex-vriend... dus waarom wij?’

Thorne keek naar Brigstocke, die met de timing van een expert nog een stapel foto’s midden op tafel gooide.

Nonchalant pakte Holland er een. ‘Dat zit ik me ook af te vragen. Ik begrijp niet waarom...’ Hij zweeg weer en nam het beeld van de vrouw in zich op. Ze lag op haar rug, haar mond hing open, haar ogen puilden uit en waren bloeddoorlopen. De vrouw lag in een koude, donkere straat tussen de vuilniszakken. De vrouw die niet Carol Garner was.

Het was een theatraal gebaar geweest en zo was het ook bedoeld. Brigstocke wilde zijn team opzwepen. Hij wilde dat ze geschokt waren, gemotiveerd, gepassioneerd.

En hij had nu beslist hun aandacht.

Het was Thorne die uiteenzette waar ze precies voor stonden. ‘Wat dit anders maakt, Holland,’ - hij keek naar McEvoy - ‘de reden waarom dit een zaak voor ons is, is het feit dat hij het nog een keer heeft gedaan.’

Het leek wel of de stilte van daarnet een kakofonie was geweest. Thorne hoorde alleen de verre echo van zijn eigen stem en het gesis van de adrenaline die door zijn bloedbaan bruiste. Brigstocke en Hendricks zaten er als bevroren bij, hun hoofden gebogen. Holland en McEvoy keken elkaar ontzet aan.

‘Daarom weten we ook dat hij Carol Garner vanaf station Euston is gevolgd. Want zodra hij haar had omgebracht, diezelfde dag nog, is hij naar Kings Cross gegaan. Hij is naar een ander station gegaan, heeft een andere vrouw uitgezocht en hetzelfde toen nog eens gedaan.’

Karen, het is weer gebeurd.

Laat me je alsjeblieft vertellen wat er is gebeurd. Ik zou het niet kunnen verdragen als je slecht over me zou denken. Ik weet dat je onmogelijk kunt vergeven of vergoelijken wat ik heb gedaan... wat ik aan het doen ben... maar ik weet dat je het wel zult begrijpen. Ik heb altijd gedacht dat jij de enige bent die het werkelijk zou begrijpen, als ik de kans had het je uit te leggen en je in vertrouwen te nemen. Jij hebt altijd gezien wie ik werkelijk was. Jij hebt altijd geweten wat ik van je dacht. Dat zag ik in die verlegen glimlach van je.

Je wist toch dat je een zekere macht over mij had? Maar ik ben daar nooit boos over geweest. Een deel van mij vond dat geplaag leuk. Ik wilde graag degene zijn die door jou werd geplaagd. Dat gaf me het gevoel dat ik toch nodig was. Het maakte je gewoon aantrekkelijker voor me, Karen...

Maar jezus. Jezus. Ik heb het weer gedaan. Wat me gezegd werd.

Ze was alleen en nergens bang voor. Ik zag het aan haar manier van lopen toen ik achter haar aan het station uit liep. Het was geen eigenwijze onverschrokkenheid, maar gewoon een soort vertrouwen. Ze zag in iedereen het goede, dat kon ik zo zien. Het was donker en ze kon niet zien hoe zwak en verachtelijk ik was. Er stond in haar ogen geen angst te lezen toen ik met haar sprak.

Maar toen ze de angst in mijn ogen zag, wist ze wat er zou gaan gebeuren.

En zodra ze dat wist begon ze zich te verzetten, maar ze was niet sterk genoeg. Ze was nog niet half zo groot als ik, Karen, en ik hoefde alleen maar te wachten tot ze een beetje zou verslappen. Ze krabde en spuugde en ik kon haar niet aankijken. En toen het voorbij was kon ik niet verdragen dat haar gezicht, dat zo open en hartelijk was geweest, net zoals het jouwe, er nu uitzag als iets achter glas, of als iets dat lange tijd in een blok ijs bevroren had gezeten, en dat ik degene was die daarvoor had gezorgd.

En ik was hard, Karen. Daarbeneden. Terwijl ik het deed en ook toen ik bezig was haar toe te dekken. Ik bleef opgewonden tot het gesis in mijn hoofd afnam en de schrammen op mijn handen begonnen te schrijnen.

Ik heb anders nooit zo’n stijve, zelfs niet wanneer ik aan het verleden denk.

Ik wil je niet in verlegenheid brengen door wat ik zeg, maar als ik tegen jou niet eerlijk kan zijn over die dingen, dan heeft het allemaal geen zin. Ik heb je nooit echt verteld wat ik dacht toen ik er de gelegenheid voor had, dus ik ga nou geen dingen zitten verbergen.

En ik zal nooit tegen je liegen, Karen, dat beloof ik.

Jij bent natuurlijk niet de enige die weet wie ik echt ben, maar wel de enige die kan zien wat er vanbinnen zit. Ik probeer geen uitvluchten te verzinnen, ik weet dat ik niks goeds verdien, maar ik ben op z’n minst open over alles. Open en eerlijk.

Ze betekende niks voor me, die vrouw van het station. Ze betekende niks voor me en ik heb het leven uit haar geperst.

Het spijt me verschrikkelijk en ik verdien wat zonder twijfel komen gaat.

Ik houd er niet van iemand om een gunst te vragen, Karen, maar als je haar ziet, de vrouw die ik heb vermoord, wil je dat dan namens mij tegen haar zeggen?

1982

De kinderen noemden het het Oerwoudverhaal.

Het slachtoffer werd tegen het asfalt gedrukt: twee jongens hielden ieder een van zijn armen vast en een derde zat schrijlings op zijn borst. Diens vingers waren de wapens - tikkend, prikkend, borend - die de ritmes van het verhaal op het borstbeen hamerden. De stappen van elk nieuw dier dat door het oerwoud liep. Het verhaal was heel simpel; een onverbloemd excuus om pijn toe te brengen.

De pezige, zwartharige jongen stond tegen de muur geleund. Zijn kleine, donkere ogen namen elk detail in zich op. Hij keek toe toen de kwelling begon.

Wanneer het de apen nog maar waren, of welk klein dier de verteller aanvankelijk ook opvoerde, was het eigenlijk niet meer dan een gekriebel. Dan lag het slachtoffer te kronkelen en zei dat ze op moesten houden, van hem af moesten gaan. Dan was het nog de angst voor wat komen ging die het ergst was. Vervolgens kwamen de leeuwen en de tijgers. Zwaardere stappen, harder hamerende vingers en tranen die in de ooghoeken begonnen te prikken. Dat alles vormde natuurlijk de opmaat tot een kudde olifanten die door het oerwoud stampte en waar geen eind aan leek te komen. Dan beukten de vingers op de borst en was de pijn ondraaglijk.

De grote knul op de grond lag nu te krijsen.

De jongen duwde zich van de muur af, haalde zijn handen uit zijn zakken en liep over het schoolplein naar het groepje toeschouwers dat in een kring stond te jouwen en te klappen. Het was tijd om in te grijpen.

Degene die het ‘verhaal’ vertelde heette Bardsley. De jongen had een pesthekel aan hem. Hij baande zich een weg door de groep, wat niet moeilijk was want de meeste derdeklassers waren bang voor hem. Hij was tenslotte de ‘gek’, degene die tot alles in staat was. De knul die een tafel uit het raam gooide, in de klas met zijn piemeltje zwaaide of de banden van de auto van een leraar liet leeglopen. Hij had ontzettend vaak moeten nablijven om zijn reputatie te verdienen, maar het was de moeite waard geweest in de zin van het respect dat hij erdoor had afgedwongen.

Voor aardrijkskunde of Franse grammatica interesseerde hij zich niet, maar wat respect was, dat wist hij.

Hij stak nonchalant zijn hand omlaag, pakte Bardsley aan zijn haar vast en trok hem met een ruk naar achteren. De groep snakte naar adem, maar dat ging snel over in nerveus gelach toen Bardsley woedend opsprong, klaar om zijn agressie over te brengen op degene die verantwoordelijk was voor de vreselijke pijn aan zijn schedel.

Toen zag hij wie zijn belager was. De jongen, veel kleiner en tengerder dan hij, keek hem kalm aan, zijn ogen zo koud en donker als in de modder bevroren stenen. Hij had zijn handen weer diep in zijn zakken gestoken.

De groep viel snel in kleinere groepjes uiteen. Er was al het begin van een vechtpartij toen Bardsley achterwaarts richting de kleedkamers begon te lopen. Hij kondigde aan na school op een akelige manier wraak te nemen, maar hij meende het niet echt.

De jongen op de grond stond op en trok zijn verfomfaaide uniform recht. Hij zei niks, maar keek zijn redder zenuwachtig aan terwijl hij zijn das opnieuw strikte en zijn mouw langs zijn snotterige bovenlip trok.

De zwartharige jongen had hem wel eens gezien, maar ze hadden elkaar nog nooit gesproken. Het slachtoffer was een jaar jonger dan hij, waarschijnlijk nog maar twaalf, en er was weinig contact tussen jongens uit verschillende klassen. Zijn rossige haar zat normaal gesproken netjes in een scheiding gekamd en in de regel zat hij ergens met een boekje in een hoekje en sloeg hij met zijn waterige blauwe ogen jaloers de spelletjes gade waar hij geen deel aan had. Hij was groot, minstens dertig centimeter langer dan de meeste andere kinderen uit zijn klas, en razend slim, maar in alles wat telde was hij sloom. Er was waarschijnlijk geen bijzondere aanleiding waarom Bardsley pissig op hem was geworden, maar daar ging het hier ook niet echt om.

De oudere jongen keek glimlachend toe toen er een bruine plastic kam te voorschijn werd gehaald en door het rossige haar werd getrokken. Er kwam gruis van het schoolplein los. Zelf had hij uiteraard ook een kam, maar die was van metaal, veel gaver, en werd voornamelijk gebruikt voor de kamgevechten in de middagpauze waarvan hij de onbetwiste kampioen was. Die gevechten waren een ruwere versie van ‘Slaps’ of ‘Schaar-papier-steen’; soms droop een hand al binnen enkele tellen van het bloed. Hij was geen kampioen omdat hij sneller was dan de anderen, maar omdat hij de pijn langer kon verdragen dan zij.

Als het moest kon hij heel veel pijn verdragen.

De rossige jongen stak de kam zorgvuldig terug in de binnenzak van zijn blazer, schraapte nerveus zijn keel en toonde een zeldzame glimlach, die snel weer verdween toen hij niet werd beantwoord. In plaats daarvan stak hij toen zijn hand uit die opvallend vrij was van schrammen en korstjes.

‘Dank je wel... dat je dat hebt gedaan. Ik heet Palmer. Martin...’

De pezige, zwartharige jongen, de gekke jongen, de jongen die tot alles in staat was, knikte. Hij negeerde de hand en zei met een sluwe glimlach zijn naam, alsof hij een smerig geheimpje onthulde.

Alsof hij een cadeautje gaf dat veel meer waard was dan het leek.

‘Nicklin.’

TWEE

‘Een paar vragen minder als het allemaal voorbij is, al is het er maar één minder dan toen een zaak begon, dan doe je het goed genoeg...’

Glimlachend liep Thorne met zijn koffie naar de huiskamer terwijl hij terugdacht aan Hollands reactie toen hij deze bondige huis-, tuin- en keukenwijsheid voor het eerst had geponeerd. Dat was, herinnerde Thorne zich, ook de eerste keer geweest dat hij Holland mee naar de pub had gekregen. Het was een dag die veel goeds had voorspeld.

Vragen...

Daar in die pub had Holland gelachen. ‘Wat? U bedoelt vragen als “waarom heb ik niet beter mijn best gedaan op school?” en “is er niemand anders beschikbaar?”’

‘Ik geloof dat ik je aardiger vond toen je nog een slijmbal was, Holland...’

Thorne zette zijn mok op de schoorsteenmantel en boog naar voren om de gashaard met vlameffect in de nep-achttiende-eeuwse open haard te ontsteken. De centrale verwarming stond op z’n allerhoogst, maar hij had het nog altijd ijskoud. En zijn rug speelde op. Bovendien regende het dat het goot...

Er waren genoeg vragen waar nu meteen een antwoord op moest komen.

Hingen de twee moorden echt met elkaar samen? Behalve de datum en het feit dat beide vrouwen waren gewurgd, leek er geen verband te zijn, dus was dat van het station gewoon toeval? Kings Cross wierp andere mogelijkheden op. Had hij zich misschien vergist en was het tweede slachtoffer soms een prostituee? Waarom had hij de een thuis en de ander op straat om het leven heeft gebracht?

En de belangrijkste vraag van allemaal: pleegde hij twee moorden op één dag omdat hij zijn zelfbeheersing kwijt was, of was het maken van meerdere slachtoffers het patroon? Bloeddorst of dwangimpuls? Holland en McEvoy maakten op dit moment overuren om daarachter te komen, maar wat het antwoord ook was, het zou niet aangenaam zijn.

In de circa acht maanden dat het team nu bestond hadden ze eigenlijk maar aan twee zaken gewerkt die echt de hunne waren. Het merendeel van de tijd waren ze, ofwel individueel ofwel samen, op onderzoeken van andere eenheden gezet en alleen bijeengebracht als het nodig was.

In de nasleep van de terroristische aanslagen van 11 september waren de teams van Ernstige Delicten betrokken geraakt bij een operatie zoals ze nog nooit hadden uitgevoerd. Een paar mensen hadden er hun verwondering over uitgesproken dat uitgerekend zij met het repatriëren van lijken uit New York werden belast, maar in Thornes ogen was dat niet raar. Het ging om Britse staatsburgers. Zij waren omgekomen. Het was niet ingewikkeld.

De telefoontjes waren het moeilijkst geweest: duizenden mensen die wilden achterhalen waar hun man, vrouw, zoon of dochter was die zich niet had gemeld en wellicht in het gebied aanwezig was geweest. Tot dusverre had van de honderden mensen wier vermiste familielid zich niet meer had gemeld er slechts één een identificeerbaar lijk teruggekregen dat begraven kon worden...

Drie maanden later had de hoofdstedelijke politie het nog steeds razend druk - met het opsporen van mensen die zogenaamd antrax hadden verspreid en met het bewaken van mogelijke doelwitten voor terroristische aanslagen; ze renden als idioten rond en onderwijl nam de straatcriminaliteit toe en vulde het gat dat er gevallen was op. Het roven van telefoons mocht dan ineens niet meer zo belangrijk lijken, maar er waren toch nog altijd misdrijven, zoals die Team 3 die kreeg toegeschoven, die wel degelijk serieus moesten worden genomen.

De twee zaken waren allebei... ongebruikelijk geweest. De eerste was een reeks gruwelijke moorden in Zuidoost-Londen die alle kenmerken droegen van afrekeningen in de onderwereld. De lichamen bleken echter (toen alle delen eenmaal nauwgezet bij elkaar waren gezocht) niet van drugsdealers of uitzuigers te zijn, maar van gewone, brave burgers. Al snel werd duidelijk dat de moorden het werk waren van één zwaar gestoord individu, en niet van een georganiseerde bende. Of de moordenaar - een gelukkig getrouwde elektricien - gewoon had geprobeerd zijn sporen uit te wissen of dat hij een psychopathische fixatie had op de methoden waarop gangsters zich van lijken ontdoen, was nog niet duidelijk. De man werd nog psychiatrisch onderzocht.

De andere zaak was het meest verontrustend, ondanks het feit dat er geen lijken bij te pas kwamen. Het ging om hotelgasten die op hun kamer werden beroofd. Het fysieke geweld waar de diefstallen mee gepaard gingen was aanvankelijk niet zo ernstig, maar begon nu snel te escaleren. Ook degenen die hun contant geld, hun Rolex en andere kostbaarheden gewillig afgaven, werden gemarteld. Het mes werd getrokken en de pincode gevraagd. De code werd gegeven maar het mes desondanks toch gebruikt. Kleine sneetjes, krassen: puur voor het plezier werden er verwondingen toegebracht. Thorne wist dat deze figuur hield van het gevoel van een lemmet op de huid, dat hij ervan genoot de inademing te horen en te kijken hoe het rode lijntje op de huid zich vulde en begon te druipen.

De beroving werd iets anders. De rover iemand anders. Onder zijn zwarte bivakmuts begon hij zijn werk een beetje té lekker te vinden en het was slechts een kwestie van tijd voor er doden zouden vallen.

Dat was het moment waarop Thorne erbij was betrokken.

Omdat er vrijwel geen concreet bewijsmateriaal was en niet echt een signalement op basis waarvan ze konden werken, werd het al snel een ontzettend frustrerende zaak. In een poging deze potentiële moordenaar, deze killer in spe, in de val te laten lopen, hadden Thorne, Holland en McEvoy in een paar luxehotels de nacht doorgebracht, maar zonder resultaat. Hun inspanningen waren kennelijk opgemerkt en het verantwoordelijk individu was ondergedoken.

Twee zaken, één aanhouding. Een succespercentage van vijftig en dat getal zou van nu af aan alleen maar dalen. Er waren mensen die grapten dat de hotelzaak over een paar weken toch aan het Rimpelteam zou worden overgedragen, maar Thorne wist wel beter. Iemand die zoveel genot uit het toebrengen van pijn putte als deze man, zou de behoefte krijgen het opnieuw te doen. Hij zou weer boven water komen, ergens. De modus operandi kon volstrekt anders zijn, maar Thorne twijfelde er geen seconde aan dat hij binnenkort ergens een patholoog-anatoom overwerk zou gaan bezorgen.

Thorne liep met zijn koffie naar de bank en pakte het dossier over Carol Garner. Hij bleef een paar minuten zitten zonder het te openen. Hij staarde alleen maar in de regen en dacht aan de honderden, de duizenden verschillende mensen overal in de stad die hun werk te danken hadden aan de gewelddadige dood van anderen. Hij dacht aan het geld dat moord genereerde.

Hij dacht aan de moordindustrie.

Dave Holland staarde over zijn computerscherm heen naar Sarah McEvoy, die ingespannen haar eigen scherm zat te bestuderen. Hij dacht aan zijn vriendin Sophie.

De aanhoudende ruzie die ze het afgelopen jaar in fases hadden uitgevochten, was weer opgelaaid. Sophie had een probleem met Thorne. Ze had hem maar één keer ontmoet en zich uitsluitend op basis van wat Holland aan het begin van hun samenwerking over Thorne had gezegd een mening over hem gevormd. Zo was de man die Holland meer dan een jaar daarvoor had omschreven als ‘obsessief’ en ‘arrogant’ in de vreemde folklore van Sophies fantasie een koppige idioot geworden die uit eigenbelang handelde en wiens weigering om de procedures te volgen op een dag niet alleen het einde van zijn eigen carrière zou betekenen, maar ook het einde van die van de mensen om hem heen. Van degenen die niet beter wisten...

Niet dat ze niet wilde dat Holland het werk deed dat hij deed. Ze wilde alleen dat hij het op een bepaalde manier deed; dat hij het soort smeris was dat zich gedeisd houdt, promotie maakt en door iedereen aardig wordt gevonden. Een smeris die precies genoeg doet.

Een smeris zoals zijn vader was geweest.

Als hij een andere weg koos, had ze hem eens toevertrouwd, dan zou hij die verder alleen af lopen. Hij was woedend geweest over dat dreigement en het ultimatum was stilzwijgend vergeten.

Ze deden allebei althans alsof.

Hun ruzies waren nooit heftig. Ze waren allebei mokkers, binnenvetters. Het was meer een reeks katten en hatelijke opmerkingen waarvan de intensiteit was toegenomen zodra de nieuwe zaak was gestart. Gisteravond, na een hectische dag die was begonnen met de teambriefing, had Sophie, tegenover hem aan de keukentafel gezeten, hem aangekeken, geglimlacht en toen de aanval geopend.

‘Zo. Hoeveel mensen heeft de grote Tom Thorne vandaag weer kwaad gemaakt?’

Hij wist niet wat hem het meest ergerde aan de kwestie. De arrogantie dat zij het beste zou weten wat goed was voor zijn carrière? Het gebrek aan steun? Of het feit dat ze meestal helemaal goed zat met haar beoordeling van Thorne?

McEvoy keek op van haar monitor en hield met haar heldere, groene ogen zijn blik vast.

Gesnapt.

Ze was lang, tussen de één zeventig en één drieënzeventig, en ze had bruin krulhaar tot op haar schouders, een kromme neus en volle lippen die makkelijk en, zo leek Holland, vaak glimlachten. De glimlach van nu had naar zijn idee minstens drie verschillende betekenissen.

Hij kon er niet één thuisbrengen.

‘Ik heb vandaag iets heel geks gehoord.’ Ondanks haar achternaam was ze puur Noord-Londens joods. Haar accent was een beetje plat en hard. Sexy. ‘Een venijnige roddel over het Onderdeurtje.’ Die bijnaam verwees naar Thornes postuur en naar de moeite die mensen meenden dat het zou kosten om hem omver te krijgen.

Holland trok zijn wenkbrauwen op. Nog een? Over Thorne had hij de meeste wel gehoord, maar hij hield net als iedereen wel van een lekker verhaal of een roddeltje.

‘Ik heb gehoord dat hij van country & western houdt. Klopt dat?’

Holland knikte alsof hij een terminale diagnose bevestigde. ‘Ja, daar is hij dol op.’

‘Echt, al dat ge-jie-ha en Dolly Parton en zo? Doet hij ook aan line dancing?’

Holland lachte. ‘Het is geloof ik wel wat obscuurder dan dat. Vroeger luisterde hij ook veel naar techno en garage en zo, maar dat was geloof ik maar een fase.’ Hij knipperde langzaam met zijn ogen toen hij zich het haast hypnotiserende geluid herinnerde. En de zaak die het had helpen vervagen.

McEvoy keek teleurgesteld. ‘Zonde. Even begon hij interessant te klinken.’

‘O, maar hij is wel eh... interessant.’

Als hij iéts vond van Thorne, dan was het dat. Als interessant onvoorspelbaar en onverzettelijk betekende. Als het betekende dat je weigerde toe te geven dat je misschien fout zat. Als interessant vastberaden en wraakzuchtig betekende en dat je het verschil kende tussen goed en fout, hoe de pokkenregels ook mochten luiden. En dat je weigerde met idioten te werken. En dat je bezeten was van het soort passie waardoor er altijd iets gebeurde. Wat andere mensen ook wilden dat hij deed of was, Dave Holland zou een moord doen om daar ook maar het kleinste beetje van te krijgen...

Hij dacht aan zijn vader. Een man die op zijn zestigste als brigadier was gestorven. Een man die nét genoeg had gedaan.

McEvoy haalde haar schouders op en richtte haar ogen weer op het scherm. Terug naar de gecomputeriseerde catalogus van lijden en dood op basis waarvan zij tweeën hopelijk met antwoorden zouden komen.

Holland had gedacht dat Londen relatief gezien niet zo’n heel erg gewelddadige stad was en dat hun zoekactie niet idioot veel tijd zou kosten.

Hij zat er op beide punten naast.

Zoeken naar op een en dezelfde dag gepleegde moorden had inderdaad relatief eenvoudig geklonken, maar Thorne was er de man niet naar om dingen half te doen. Zowel tijdsbestek als zoekcriteria werden voortdurend uitgebreid. McEvoy en Holland begonnen met het zoeken naar wurgingen en van daaruit verbreedden ze hun onderzoek. Aanrandingen konden ze niet uitsluiten als mogelijk gepleegd door dezelfde man, want wellicht was hij in de tussentijd wel een regelrechte moordenaar geworden. Zelfs als ze huiselijke geweldpleging en afrekeningen buiten beschouwing lieten was het nog een hele klus. Grondig checken en ver genoeg teruggaan om een patroon te vinden - als dat er tenminste was - zou tijd gaan kosten.

Holland keek op de klok. Nog twintig minuten, dan konden ze naar huis. Hij probeerde zich Thorne voor te stellen met een stetson op en cowboylaarzen aan, maar het beeld bleef niet hangen.

Thorne was te gevaarlijk om het mikpunt van spot te zijn.

Johnny Cash had goeie muziek gemaakt om sectierapporten bij te lezen. Dit was tenslotte iemand die ooit opzien had gebaard door te zingen over het doodschieten van een man alleen maar om hem te zien sterven. Of het nou grootspraak was of gewoon een ernstig geval van verveeldheid, hij zong alsof hij heel veel van de dood wist. Terwijl Thorne de woorden las die Phil Hendricks had gebruikt om te beschrijven hoe Carol Garner was overleden, vroeg hij zich af hoeveel hijzelf er eigenlijk van af wist. De man met een stem als de lange, trage val naar de hel zong nu over vlees en bloed dat vlees en bloed nodig had. Niet dat Thorne het nodig had, absoluut niet, maar het bewijs lag op zijn schoot, pal voor hem - het bewijs dat vlees en bloed soms ook vlees en bloed moest verniétigen.

Het lichaam van het tweede slachtoffer, Ruth Murray, was door een andere patholoog-anatoom onderzocht. Thorne had het eerste rapport gelezen; daarin werd bevestigd dat wurging de doodsoorzaak was en er stond in dat er ten behoeve van een DNA-onderzoek weefsel onder de vingernagels vandaan was gehaald. Maar hij werd niet gelijk al te enthousiast. Het klonk veelbelovend, maar hij zou wachten op wat Hendricks te melden had na een tweede sectie te hebben uitgevoerd.

Van alle manieren waarop je kon sterven was wurging een van de mildere mogelijkheden, had Thorne ooit gedacht. Dat kon toch niet zo verschrikkelijk zijn als te worden neergeknuppeld of herhaaldelijk met een mes te worden gestoken. En het stond zeker niet op één lijn met verdrinking, verstikking of het drinken van bleekmiddel.

Totdat hij zijn eerste sectierapport over een slachtoffer van een manuele wurging had gelezen. In veel opzichten maakte het gebruik van de blote handen, het vlees op vlees, dit tot de ergste vorm van doden. Er was geen wapen dat de moordenaar van het slachtoffer scheidde. Hoewel het slachtoffer in de meeste gevallen spoedig bewusteloos raakte, kon het toegebrachte letsel enorm zijn en was het slachtoffer vaak zo bebloed en beschadigd dat het wel leek alsof het met een hamer was bewerkt.

Carol Garner was overleden door verstikking als gevolg van de compressie van de halsslagader, en haar lichaam droeg vrijwel alle klassieke kenmerken van een gewelddadige wurging.

Haar ogen waren open, haar oogbollen opgezwollen, haar hoornvliezen en de huid rondom haar ogen vertoonden sporen van bloedingen. Haar nek was een en al bloeduitstorting; sommige hadden een diameter van haast tweeënhalve centimeter en waren bloederige, halvemaanvormige inkervingen van de nagels van de vingers en duimen van de moordenaar.

Thornes handen gingen richting zijn keel. Hij deed zijn ogen dicht.

Was die reep chocola van hem, Charlie? Heeft hij die aan jou gegeven om je rustig te houden? Of heeft hij die naderhand te voorschijn gehaald en rustig zelf opgegeten terwijl jij huilde en hij naar haar keek?

De mondbodem, de epiglottis en de bekleding van het strottenhoofd vertoonden vreselijke bloedingen en ontvellingen. De tong was vrijwel helemaal doorgebeten. Het ringkraakbeen was kapot, het schildkraakbeen vrijwel onherkenbaar en het tongbeen gebroken. Het was dit inwendige letsel waaraan de ernst van de aanslag die tot Carol Garners dood had geleid het duidelijkst kon worden afgelezen.

Heb je het zien gebeuren, Charlie? Heeft hij je de kamer uit gezet of stond je erbij te schreeuwen en heb je met je kleine vuistjes op zijn rug getrommeld en je moeders oogbollen uit hun kassen zien puilen?

Thorne boog naar voren om het kopje te pakken dat hij op de grond naast de bank had laten staan. De koffie was ijskoud. Hij keek op zijn horloge: hij was ruim een uur in de details van een sterfgeval ondergedompeld geweest. Thorne was zoals altijd getroebleerd door dit... vermogen van hem.

Hij had één keer een misdaadroman geprobeerd, maar dat bleek helemaal niks voor hem te zijn. Hij kon nauwelijks meer dan een paar minuten in zo’n zogenaamde thriller zitten lezen zonder dat zijn gedachten afdwaalden - maar een van jargon doorspekte beschrijving van beschadigd vlees nam hem volledig in beslag. Hij was er echter van overtuigd dat hier niks al te pervers bij zat. Hij kon in alle eerlijkheid zeggen dat hij nooit had genoten van het gadeslaan van een autopsie.

De waarheid was dat hij vanwege zijn grondige kennis van echte moordenaars en echte slachtoffers een moeilijk te plezieren lezer was.

Thorne had genoeg onbezonnen gewapende mannen, bebloede lemmeten en vriendelijk pratende perverselingen met zware oogleden gezien. Hij had vele pyromanen, daders van mishandeling en glimlachende gifmengers gezien. Hij had meer dan voldoende toegetakelde lichamen gezien, sommige dood, andere, nog erger toegetakeld, achtergelaten als aandenken.

Hij had gaten in vlees en gaten in levens gezien.

Thorne pakte zijn koffie en was op weg naar de keuken om een nieuw kopje te zetten toen de bel ging.

Op de stoep stond Hendricks met een zwarte leren jas tot op de enkels en een schipperspet op. Hij hield een blauwgestreepte plastic zak omhoog die elk moment kon scheuren door de grote hoeveelheid goedkope pils die erin zat. Zijn accent was niet erg geschikt voor theatrale declamaties, maar hij deed zijn best. ‘Laten we bier drinken en over de dood praten.’

Thorne draaide zich om en liep weer naar binnen. Geen van tweeën hechtten ze erg aan vormelijkheid. ‘Het klinkt alsof je met dat drinken al begonnen bent...’

Hendricks sloeg de voordeur dicht en liep achter Thorne aan naar binnen. ‘Ik heb het allebei al gedaan. Ik ben het grootste deel van de dag bij dokter Duggan geweest...’ Hij deed de binnendeur dicht en liep de huiskamer in.

‘Heeft hij de eerste sectie op Ruth Murray verricht?’

‘Zij. Emma Duggan. Heel goed en erg aantrekkelijk als je ervan houdt.’

Thorne schudde zijn hoofd en stak zijn hand in de plastic zak die Hendricks nu zachtjes wiegde. ‘Ik kick niet op formaldehyde, sorry.’

‘En ik heb de afgelopen paar uur zelf tot aan mijn ellebogen in Ruth Murray gezeten, dus ja,’ zei Hendricks en hij gooide de plastic zak op de bank, ‘ik heb er op weg hierheen inderdaad alvast een paar genomen.’

Terwijl Hendricks zijn jas uittrok maakte Thorne een biertje open en pakte de afstandsbediening van de cd-speler. Hij zette Solitary Man van Cash weer op vanaf het begin. De gitaar zette in op ‘I Won’t Back Down’.

Thorne nam de stoel en Hendricks de bank. Het was een vertrouwde en comfortabele opstelling die ze op een paar gespannen weken het jaar daarvoor na, minstens eens per week hadden ingenomen sinds Thorne anderhalf jaar geleden in deze flat was komen wonen. Na zijn scheiding had hij nog drie jaar in het veel te grote huis in Highbury gezeten alvorens de sprong te wagen en dit appartement te kopen. Hij was er nog steeds niet gewend. De havermoutkleurige IKEA-bank beviel hem een stuk beter nu er wat biervlekken op zaten, maar hoewel zijn huis er eindelijk een beetje bewoond uit begon te zien was het er nog niet gezelliger op geworden.

De persoon die voor de meeste vlekken verantwoordelijk was bromde; hij zat nu lekker en was klaar om over de dood te praten.

‘Nou...?’Thorne probeerde niet ongeduldig te klinken.

‘Nou... interessant.’

De telefoon ging. Thorne zuchtte, duwde zich uit zijn stoel omhoog en liep naar de draadloze telefoon die bij de voordeur stond.

‘Met Thorne...’

‘Met Holland...’

‘Tot nu toe niks dus?’ In de stilte aan de andere kant van de lijn kon hij de verwarring horen. ‘Niks aan de hand, Holland, maar ik hoor het altijd wanneer je ergens opgewonden over bent. Dan stijgt je stem een octaaf.’

‘O...’

‘Helemaal niks dus? Misschien moeten we ons onderzoek ook geografisch verbreden...’

‘Er waren er een paar die het hadden kunnen zijn, maar in beide gevallen was er iemand aangehouden. En de enige andere, twee aanrandingen... en twee vrouwen die op dezelfde dag in juli zijn doodgestoken, die klopten qua tijdstip niet.’

‘Zeker weten?’

‘Absoluut. McEvoy heeft het twee keer gecheckt. Die konden niet allebei door dezelfde dader zijn gepleegd. Zelfs als... nou ja, de tijdstippen van overlijden klopten niet... hij had een helikopter moeten hebben om ze alle twee te hebben kunnen doen.’

‘Oké, kappen maar... alsof jullie al niet op het punt stonden. Morgen heb je misschien meer geluk. Ik weet zeker dat dit niet zijn eerste keer was. Je vindt wel iets. Bovendien zul je geen afleiding hebben.’

‘Pardon?’

‘Ik neem brigadier McEvoy mee naar Birmingham.’

Holland had een paar tellen nodig om te bedenken waarom Thorne naar Birmingham zou gaan en waarom hij zou willen dat Sarah McEvoy met hem meeging. Maar toen hij zover was, was hij dankbaar dat hij degene was die de hele dag achter de computer zou zitten.

Toen hij had opgehangen begon hij zich af te vragen wat Thorne had bedoeld met ‘afleiding’.

‘“Interessant”, vertel eens.’ Hendricks keek naar hem omhoog en trok een wenkbrauw op. Thorne ging verder: ‘Ruth Murray, “interessant”, zei je.’

Ruth Murray. Tweeëndertig jaar. Getrouwd maar gelukkig kinderloos. Haar lijk was het eerst gevonden, achter een grote metalen vuilnisbak in een straat achter station Kings Cross.

Hendricks had zich van de povere inhoud van Thornes koelkast bediend toen die met Holland aan de telefoon zat, en zijn antwoord kwam met horten en stoten, want hij was bezig een enorme hap van een broodje kaas weg te werken. ‘Ik schrijf het op... het is het eerste dat ik morgenochtend doe...’

‘Ik ben er morgenochtend niet.’

‘Ik zorg dat het rond het middaguur op je bureau ligt, goed...?’

‘Geef me nou effe de hoofdpunten, Phil.’

Hendricks veegde zijn mond af, zwaaide zijn benen van de bank en keerde zich naar Thorne toe. Hij had belangrijke dingen te zeggen. ‘Oké, nou, ten eerste: niet te enthousiast worden over de huid onder haar vingernagels.’

‘Want...?’

‘Want het meeste is waarschijnlijk van haarzelf.’ Hij legde het uit voor Thorne de kans had hem iets te vragen. ‘Dat is vrij normaal bij wurgingen. De slachtoffers krabben vaak aan hun nek in een poging de ligatuur te verwijderen... of in dit geval de handen van de moordenaar.’ Terwijl Hendricks uitleg gaf gingen zijn handen automatisch naar zijn nek en Thorne keek hoe ze aan zijn huid krabbelden. ‘Ze had goeie nagels... ze heeft echt een puinhoop van haar nek gemaakt. Maar misschien heeft ze hem ook wel gekrabd, dus het is de moeite waard ernaar te kijken.’

‘Had Carol Garner geen goeie nagels?’

Hendricks schudde zijn hoofd. ‘Erg afgekloven...’Thorne vroeg zich af of ze met nagelbijten was begonnen nadat haar man was overleden; of ze het soms deed als ze naar haar zoontje keek en diens vader zag, in de verste verte niet vermoedend dat het jongetje nog voor zijn vierde verjaardag wees zou zijn.

‘Maar...’

‘Wat?’ Thorne leunde naar voren, ging op het randje van zijn stoel zitten. Hendricks had iets achtergehouden. Hij moest altijd eerst even een beetje indruk proberen te maken.

‘Misschien... heel misschien hebben we nog een bron van DNA. Duggan heeft iets over het hoofd gezien.’

‘Maar je zei...’

‘Dat ze goed was. Ja, is ze ook. Alleen niet zo goed als ik.’

Thorne kon zijn irritatie niet verbergen. ‘Godver, Phil, kunnen we kappen met die Dr. Quincy-flauwekul?’

‘Goed dan... luister, toen eenmaal was vastgesteld dat er geen seksueel misbruik had plaatsgevonden, zag Duggan geen reden meer naar lichaamsvloeistoffen te zoeken. Daar had ze op zich wel gelijk in, want het lichaam was geheel gekleed, net als bij Carol Garner. Maar toen ik sectie op haar verrichtte, heb ik daar wel op gecheckt, dus heb ik nu ook gekeken...’

Thorne hield zijn adem in. Hij voelde spanning opkomen op de plek waar dat altijd gebeurde, in zijn schedelbasis. Een tinteling, een gezoem, een zacht gebons van opwinding en walging, vooruitlopend op de details die zouden volgen. Hij vond het vreselijk als het seksueel was. De kans op resultaat was dan altijd wel iets hoger, maar toch, hij vond het vreselijk.

Hendricks was net zo opgewonden als hij. ‘Luminol en UV, daarmee is het uiteindelijk gelukt. Minuscule plekjes overal op haar gezicht en armen. Het heeft een eeuwigheid geduurd voor ik erachter kwam wat het was. Het ging er eigenlijk meer om erachter te komen wat het niet was...’

Thorne knikte. Dit was goed nieuws. Als ze hem te pakken kregen garandeerde dit vrijwel zeker een veroordeling, maar evengoed werd hij er onpasselijk van. Het was geen troost dat de dader het waarschijnlijk had gedaan toen Ruth Murray al dood was. Dat maakte het eigenlijk juist erger.

‘Achtenveertig uur dan?’

Hendricks stak zijn hand op. ‘Ja, ik hoop het. Er is maar een minimale hoeveelheid van het spul en eerlijk gezegd weet ik niet zeker of we er wel iets uit kunnen krijgen. Het bevat misschien wel wat celmateriaal, maar ik heb zeker nog nooit gehoord dat zoiets is gedaan...’

Thorne stond op. ‘Wacht effe, Phil, ik snap het niet... we hebben het toch over sperma?’

Hendricks schudde zijn hoofd. ‘Tranen, makker. Opgedroogde tranen.’ Thornes mond viel een stukje open. Hendricks reikte met een nonchalant gebaar naar het volgende blikje bier. ‘Die klootzak heeft zich niet staan aftrekken terwijl hij haar ombracht, Tom, hij heeft staan janken.’

1983

Nicklin liep terug naar de spoorlijn. Zijn rechterhand, waarmee hij zijn nattige kleinood vasthield, hing raar naar beneden. In zijn andere hand had hij het laatste stukje van een smeltende reep chocola. Hij duwde wat ervan over was in zijn mond, gooide de wikkel op de grond en draaide zich om. Hij stond op een meter of zeven afstand, klaar voor de aanloop, maar Palmer had het bat laten zakken.

Nicklins gezicht werd rood. Hij had veel zin om terug te wandelen en Palmer met het ding op zijn hoofd te slaan, maar hij bleef kalm. ‘Kom op, Mart, pak dat bat. Dit wordt schitterend.’

De grootste van de twee jongens schudde zijn hoofd, keek met half toegeknepen ogen naar Nicklin en hief zijn hand om zijn ogen tegen de zon te beschermen. ‘Ik wil niet.’

‘Waarom niet?’

‘Ik wil gewoon niet.’ Ze staarden elkaar een poosje aan. ‘Waarom mag ik niet werpen? Jij slaat zoveel beter dan ik...’

‘Jij mag de volgende keer werpen.’

Het leek of Palmer een beetje ziek was. ‘Gaan we het dan nog eens doen? Maar hoe...’

Nicklin lachte. ‘Er zitten er zat hier. Nou ophouden met zeiken, Martin. Pak dat bat.’

Palmer zei niks. Hij dacht aan de twee weken die het nog zou duren voor ze weer naar school gingen.

De rails begonnen te zoemen, er kwam een trein aan. Ze keken hoe hij langs ratelde, een oude, afgepeigerde locomotief die een paar roestige hoppers voorttrok. Binnen dertig seconden was er alleen nog een zwak gesis te horen en het getjirp van een sprinkhaan ergens dichtbij.