Het hoofd van een moordenaar: misdaadroman - Alfred Bekker - E-Book

Het hoofd van een moordenaar: misdaadroman E-Book

Alfred Bekker

0,0

Beschreibung

Een misdaadroman van Harry Kubinke door Alfred Bekker Het formaat van dit boek komt overeen met 122 paperback pagina's. Er wordt een gespietst hoofd op het hek van het hoofdbureau politie .gevonden Is het een waarschuwing uit het criminele milieu of wat zit erachter? Detectives Harry Kubinke en Rudi Meier gaan op onderzoek uit.van in Frankfurt Alfred Bekker is een bekende auteur van fantasyromans, misdaadthrillers en jeugdboeken. Naast zijn grote boekensuccessen heeft hij talloze romans geschreven voor suspense series zoals Ren Dhark, Jerry Cotton, Cotton reloaded, Kommissar X, John Sinclair en Jessica Bannister. Hij heeft ook gepubliceerd onder de namen Neal Chadwick, Henry Rohmer, Conny Walden, Sidney Gardner, Jonas Herlin, Adrian Leschek, Jack Raymond, John Devlin, Brian Carisi, Robert Gruber en Janet Farell.

Sie lesen das E-Book in den Legimi-Apps auf:

Android
iOS
von Legimi
zertifizierten E-Readern
Kindle™-E-Readern
(für ausgewählte Pakete)

Seitenzahl: 130

Veröffentlichungsjahr: 2025

Das E-Book (TTS) können Sie hören im Abo „Legimi Premium” in Legimi-Apps auf:

Android
iOS
Bewertungen
0,0
0
0
0
0
0
Mehr Informationen
Mehr Informationen
Legimi prüft nicht, ob Rezensionen von Nutzern stammen, die den betreffenden Titel tatsächlich gekauft oder gelesen/gehört haben. Wir entfernen aber gefälschte Rezensionen.



Alfred Bekker

Het hoofd van een moordenaar: misdaadroman

UUID: 535c5d6e-1f82-4669-8bd4-0ba474099594
Dieses eBook wurde mit Write (https://writeapp.io) erstellt.

Inhaltsverzeichnis

Het hoofd van een moordenaar: misdaadroman

Copyright

1

2

3

4

5

6

7

8

9

10

11

12

13

14

15

16

17

18

19

20

21

22

23

24

25

26

27

28

29

30

31

32

33

34

35

36

37

38

39

40

41

Het hoofd van een moordenaar: misdaadroman

Een misdaadroman van Harry Kubinke

door Alfred Bekker

Het formaat van dit boek komt overeen met 122 paperback pagina's.

Er wordt een gespietst hoofd op het hek van het hoofdbureau politie .gevonden Is het een waarschuwing uit het criminele milieu of wat zit erachter? Detectives Harry Kubinke en Rudi Meier gaan op onderzoek uit.van in Frankfurt

Alfred Bekker is een bekende auteur van fantasyromans, misdaadthrillers en jeugdboeken. Naast zijn grote boekensuccessen heeft hij talloze romans geschreven voor suspense series zoals Ren Dhark, Jerry Cotton, Cotton reloaded, Kommissar X, John Sinclair en Jessica Bannister. Hij heeft ook gepubliceerd onder de namen Neal Chadwick, Henry Rohmer, Conny Walden, Sidney Gardner, Jonas Herlin, Adrian Leschek, Jack Raymond, John Devlin, Brian Carisi, Robert Gruber en Janet Farell.

Copyright

Een CassiopeiaPress-boek: CASSIOPEIAPRESS, UKSAK E-Books, Alfred Bekker, Alfred Bekker presents, Casssiopeia-XXX-press, Alfredbooks, Bathranor Books, Uksak Sonder-Edition, Cassiopeiapress Extra Edition, Cassiopeiapress/AlfredBooks en BEKKERpublishing zijn imprints van

Alfred Bekker

© Roman door Auteur

© deze uitgave 2025 door AlfredBekker/CassiopeiaPress, Lengerich/Westfalen

De fictieve personages hebben niets te maken met echte levende personen. Overeenkomsten in namen zijn toevallig en onbedoeld.

Alle rechten voorbehouden.

www.AlfredBekker.de

[email protected]

Volg ons op Facebook:

https://www.facebook.com/alfred.bekker.758/

Volg ons op Twitter:

https://twitter.com/BekkerAlfred

Naar de blog van de uitgever!

Blijf op de hoogte van nieuwe releases en achtergrondinformatie!

https://cassiopeia.press

Alles wat met fictie te maken heeft!

1

Ergens in Frankfurt.

Een achtertuin.

De moordenaar had geduldig gewacht.

Maar het zou de moeite waard moeten zijn.

"Je bent al zo goed als dood," mompelde hij tegen zichzelf.

Nu kwamen ze achter elkaar aan. Met hun motoren. Met hun bendegewaden. Met hun wapens. En waarschijnlijk ook met drugs, want per slot van rekening verdienden deze mensen hun brood met het dealen ervan.

Eén bendestrijder pakte een pistool en schoot in de lucht. Anderen lachten. Velen van hen waren nog erg jong. En roekeloos.

Te roekeloos.

De moordenaar had besloten om hun spel hier en nu voor eens en altijd te beëindigen.

Hij wilde hen geen kans geven.

Hij moest nog even wachten.

Tot ze compleet waren. Hij wilde er tenslotte zoveel mogelijk tegelijk vangen.

"Walla! Niet schieten hier!" riep een van hen. "Anders hoor je het wel!"

"Niemand hoort dat hier!" kwam het antwoord.

Twee tweede bendeleden arriveerden. Beiden op monsterlijke trikes die een hels kabaal maakten. De bendeleden lieten hun motoren toeren maken en een paar van hen schoten weer de lucht in.

Nu was het moment van de moordenaar gekomen.

Hij pakte de MPi en vuurde. Dertig schoten per seconde lekten uit de loop. Het ging zo snel dat geen van hen een kans had. Het machinepistool ratelde weg. Gelukkig waren deze bendeleden ijdel. Ze droegen natuurlijk geen Kevlar vesten, want die maakten hen dik. En verder waren ze van hun eigen soort. Wie had hen kunnen bedreigen?

Deze jongens droegen hun jurken met kronkelende bende-symbolen erop. En ze pronkten graag met hun bovenarmen, die ook bedekt waren met tatoeages. Ze hadden het niet zo op helmen die aan de wettelijke eisen voldeden en vaak genoeg droegen ze die dan ook niet. Ze vertrouwden er gewoon op dat de politie hen niet zou controleren.

Maar nu trilden hun lichamen in het loden vuur van de moordenaar.

Sommigen slaagden er nog in om hun wapens te trekken. Hier en daar werd een ongericht schot afgevuurd.

Maar dat was niets dat gevaarlijk kon zijn voor de moordenaar.

Ze zullen dood zijn voordat ze doorhebben waar het schieten eigenlijk vandaan komt, dacht de moordenaar. Er was een hels kabaal in de achtertuin. De echo's maakten het bijna onmogelijk om de oorsprong van een schot akoestisch met enige betrouwbaarheid te lokaliseren.

Eén voor één zonken ze op de grond. Ze lagen verwrongen in hun eigen bloed. Hier en daar kaatsten verraderlijke kogels af op de metalen onderdelen van de machines.

Misschien kan ik nog wel een tank laten ontploffen, dacht de moordenaar. Maar zoiets werkte meestal alleen in films.

Eindelijk was er vrede.

De moordenaar stapte uit zijn dekking.

Hij hield de MPi in zijn rechterhand.

Hij liet zijn blik even afdwalen.

Zijn mobiele telefoon ging over. Hij reikte in de binnenzak van zijn jas.

"Hallo, Günther," zei een stem. "Is alles klaar?"

"Ik kan me niet herinneren dat iemand als jij me ooit Günther heeft mogen noemen!"

"Een geval van vroege dementie, Günther? Dat zou jammer zijn."

"Als je me Günni noemt, kom ik langs en schiet ik je neer!"

"Wat is er nu weer aan de hand?"

"Het is allemaal klaar. Een momentje..." De moordenaar zette de camera van zijn mobiele telefoon aan en richtte die op de mensen die hij had neergeschoten. "De campagne >Onze stad moet schoner worden< is voltooid," zei de moordenaar toen.

"Dit is een lopende campagne, Günther."

"Als jij het zegt..."

"Niemand van ons mag dat ooit vergeten."

2

"Het wordt er niet beter op," zei de dokter. "Je hebt meerdere kogels in je gezicht gekregen tijdens die schietpartij."

"Als jij het zegt... Ik weet het niet meer."

"Dat is normaal. Je hebt geluk dat je het hebt overleefd."

"Of ik er blij mee kan zijn, weet ik nog niet."

"De anderen zijn dood. Allemaal."

"En ik heb de gevangenis nog voor me!"

"In ieder geval blijft het lachen krom. Daar is niets aan te doen. Maar uw gezicht zal er in ieder geval niet zo uitzien, zodat anderen er niet bang voor hoeven te zijn."

Hij lachte.

Scheef.

Zoals we vanaf nu altijd zullen doen.

"Misschien zou dat niet zo erg zijn," zei hij.

De dokter trok vragend zijn wenkbrauwen op. "Wat?"

"Als mensen bang waren voor mijn gezicht."

3

"Dr. Wildenbacher, waarom bent u hier?"

"Dat vraag ik me ook af!"

"Het is altijd goed als de patiënt weet waarom hij naar de therapeut gaat. Dat maakt het gemakkelijker om samen te werken."

"Ik ben geen patiënt," zei Wildenbacher. "Daar begint het mee. Patiënt betekent 'lijder'. Maar ik lijd nergens aan."

"Maar anderen kunnen onder u lijden, meneer Wildenbacher."

"Dan moeten ze naar de therapeut gaan en >gesprekken< voeren. Ze zijn eigenlijk patiënten in de ware zin van het woord. Maar ik niet. Ik ben hier alleen omdat ik het van hen moest doen."

"We praten sinds kort ook over klanten - dus ik ben het met u eens dat ons professionele perspectief in dit opzicht ook enigszins veranderd is."

"Dat is net zo oneerlijk. Ik ben uw klant niet! Uw klant!" Wildenbacher lachte. "Ik betaal je niet en je handelt niet namens mij."

"Nou, we hoeven geen ruzie te maken over voorwaarden. Laten we ter zake komen - en de reden waarom je hier bent."

"Ik ben hier omdat mijn lijnmanager dat wil," zei Wildenbacher. "En omdat een paar overgevoelige, lichtgeraakte zielen over mij hebben geklaagd."

"Er is sprake van pesten."

"Pesten? Omdat ik dat duidelijk zei tegen een werknemer die vreselijk werk leverde? Omdat een andere werknemer, met wie ik gedwongen werd hetzelfde pand te delen, sindsdien is overgeplaatst - wat overigens in ons aller belang is?"

"Luister..."

"Nee, luister naar mij: Ik ben forensisch wetenschapper. Ik werk met lijken en moet uitzoeken waaraan ze gestorven zijn. De feiten liggen letterlijk op tafel hier in het instituut. Daar drukt u zich duidelijk uit."

"Er is u verteld dat u wat aandachtiger moet zijn. Een beetje gevoeliger."

"Daar ben ik de verkeerde persoon voor," zei Wildenbacher.

"Mijnheer Wildenbacher, u hebt al twee collega's genoemd die expliciet over u hebben geklaagd...."

"Mietjes!"

"Onlangs zijn er ernstigere beschuldigingen geuit door een werknemer van het instituut."

"Ik weet niet over wie je het hebt."

"Ik heb het over Mr Schmidtbauer."

"De heer Schmidtbauer heeft fundamentele regels die tijdens een autopsie in acht moeten worden genomen, genegeerd! Als deskundigenrapporten op deze manier worden opgesteld, zijn verkeerde oordelen onvermijdelijk! Ik heb hem meerdere malen heel duidelijk gezegd dat er voor iemand als hij geen plaats is in ons instituut!"

"De heer Schmidtbauer is van mening dat uw aanhoudende en massale kritiek is ingegeven door transfobie."

"Trans wat?"

Wildenbacher trok zijn wenkbrauwen op. Hij leek verbaasd.

"De heer Schmidtbauer was tot een paar jaar geleden mevrouw Schmidtbauer, voordat hij de juiste behandeling onderging. Op dat moment werkte hij echter al op de academie van de federale recherche in Quardenburg."

"Ja, maar niet in onze afdeling!"

"Zoals ik al zei, betwist de heer Schmidtbauer de feitelijke motivatie voor uw voortdurende, massale kritiek en heeft hij de personeelsvertegenwoordigers ingeschakeld omdat hij zich door u gepest voelt. Hij beschuldigt u van transfobische rancune."

"Tot vandaag had ik er geen idee van dat de heer Schmidtbauer vroeger mevrouw Schmidtbauer was. Denkt u dat ik alle werknemers op alle afdelingen zo nauwkeurig bekijk? Ik heb al genoeg te doen met mijn lijken..."

"Ja, dat is misschien een deel van het probleem, dr. Wildenbacher."

"Hoe?"

"Dat u niet genoeg aandacht besteedt aan uw medemensen. Niet genoeg aandacht en gevoeligheid! En dat is precies waarom u hier bent: Om deze tekortkoming te verhelpen en problemen in de communicatie met andere werknemers in de toekomst te voorkomen."

"Dat is onzin," zei Wildenbacher. "Ik heb met niemand problemen. En iedereen die problemen met mij heeft, moet uit mijn weg gaan! Dan zijn er geen problemen."

"Meneer Wildenbacher, waar komt deze agressie vandaan?"

"Wat voor agressie?"

"De agressie die diep in u zit en die steeds uit u barst en uw omgang met collega's verstoort."

"Ik ben niet agressief! En ik ben altijd de gevoeligste van allemaal geweest! Elke keer als ik een lijk op tafel heb, huil ik een beetje. En dat doe ik ook voordat ik een biefstuk of kalfsworst eet! Dan heb ik een innerlijke dialoog met het varken op mijn bord en vraag het me te vergeven dat ik honger heb!"

"Nu probeert u ons gezamenlijke werk, dat zo constructief begon, belachelijk te maken."

"Ik maak niets belachelijk! De hele zaak >is< gewoon belachelijk. Ik hoef er verder niets bij te trekken!"

"Meneer Wildenbacher, wanneer is deze woede die u vervult begonnen?"

"Wil je nu met me praten over mijn jeugd?"

"Dat zou iets zijn waar we aan kunnen blijven werken."

"Weet je wat, we kennen elkaar gewoon niet goed genoeg om over mijn jeugd te praten."

"Dus..."

"Maar er is inderdaad één ding dat me boos maakt!"

"Laat het er rustig uit, Dr. Wildenbacher!

"Het maakt me boos dat ik de vriezers in ons instituut vol heb liggen met lichamen, die ik allemaal zou moeten onderzoeken, die allemaal vermoedelijke slachtoffers zijn van geweldsmisdrijven en waar familieleden zijn die willen weten wie deze mensen heeft vermoord - maar in plaats daarvan zit ik hier te tieren over een woede die niet bestaat en over problemen die alleen bestaan in de verbeelding van mensen zoals u."

Wildenbacher keek op het horloge om zijn pols.

Na een pauze, met een rood gezicht, zei hij: "Dit zou drie kwartier moeten duren."

"Juist."

"Dat is nu voorbij."

"Nou, we..."

"Dat betekent dat ik nu wegga." Wildenbacher stond op. "En nu niet klagen dat ik agressief ben geworden! Want ik ben de rustige!"

De deur sloeg in het slot.

Wildenbacher was weg.

En de therapeut trok een bezorgd gezicht - en maakte toen een paar aantekeningen. We hebben nog een lange weg te gaan, dacht hij.

4

Frankfurt, vroeg in de ochtend...

Het landgoed van Gunnar Bellenborn, de politiechef van Frankfurt, lag direct aan de rivier. Mist was 's nachts vanaf de rivier over het gazon getrokken en had het gebied tussen het zandstenen hoofdgebouw en de manshoge grensmuur met het gietijzeren hek in nevelen gehuld. Je kon nauwelijks een paar meter ver zien.

"Kom op nou! Ik ben de korpschef en ik heb mijn zegje te doen!" Bellenborn was bijna twee meter lang en was, zelfs in het versleten joggingpak dat hij op dit uur van de dag droeg, een imposante, respectabele verschijning. Zijn hond leek nauwelijks onder de indruk. In de regel gehoorzaamde hij niet, en Bellenborn had de indruk dat het dier alles geleerd kon worden door iedereen - behalve door hem.

De hond blafte en rende naar het hek.

"Ja, wat wil je me laten zien?" gromde Bellenborn.

Het dier werd helemaal niet rustig. Steeds weer verdween het in de grijze mistwolk en keerde dan terug naar Bellenborn.

"Je hebt me nu wel opgeleid, hè?" gromde hij, terwijl hij achter zijn hond aanliep.

Toen was hij dicht genoeg bij het hek om het te kunnen zien.

"Oh, mijn God," fluisterde hij terwijl hij omhoog keek naar de gietijzeren spijkers. Bloed droop op de vloer.

5

Even had Gunnar Bellenborn het gevoel alsof iemand hem in zijn maag had gestompt.

De hond snuffelde aan het bloed dat langs de gietijzeren tralies was gelopen. Bloed - en nog iets anders. Gunnar Bellenborn wist precies wat het was. Hij had het zelf op tientallen plaatsen delict gezien, kende het uiterlijk, de consistentie en de geur van...

...hersenweefsel!

Gunnar Bellenborn was begonnen bij de patrouille op het hoofdbureau van de politie in Frankfurt en werkte zich later geleidelijk omhoog. Hij kwam terecht bij de afdeling moordzaken, de afdeling georganiseerde misdaad en later op managementniveau, voordat hij uiteindelijk de top bereikte. De politiechef van een grote stad als Frankfurt was voor sommige burgers zelfs gerespecteerder en populairder dan de burgemeester.

En het feit dat veel van zijn collega's veel respect voor hem hadden, had zeker te maken met het feit dat Bellenborn deze baan echt van onderaf had geleerd. Niemand had het gevoel dat iemand op zijn ondergeschikten neerkeek. Bellenborn was tenslotte ooit een van hen geweest en wist waar de schoenen van politieagenten knelden.

Bellenborns gedachten dwarrelden op dat moment rond. Ze begonnen letterlijk te razen in zijn hersenen. De hond jankte en keek omhoog naar de spijkers op het gietijzeren hek.

Daar was een menselijk hoofd te zien. Het was op het middelste en dus hoogste punt gespietst. Eén oog was slechts een gapende wond. Vermoedelijk van een geweerschot. De uitgangswond was waarschijnlijk veel groter. Bellenborn hoefde het niet eens te zien om het zich voor te stellen. Dit soort dingen waren immers al vele jaren routine voor hem.

"Varkens," mompelde hij, "die varkens!"

6

Het hoofd op de tafel van de lijkschouwer zag er niet goed uit. Dit waren het soort beelden waar je van droomt, maar Rudi en ik konden niet anders dan naar de details kijken.

"Nou, blijkbaar is dat alles wat er van de man over is," zei Gerold M. Wildenbacher in zijn karakteristieke Beierse accent. De forensisch wetenschapper van ons onderzoeksteam van de identificatiedienst aan de BKA Academie in Quardenburg veegde zijn handen af. Hij droeg latex handschoenen, een overall, beschermende kleding, een gezichtsmasker en een veiligheidsbril, die mogelijk voorkwamen dat besmettelijke vloeistofspatten in contact kwamen met de slijmvliezen van zijn ogen. Er kleefde iets ondefinieerbaars aan zijn latex handschoenen. Ik wilde niet weten wat het was. "Om een autopsie onder deze omstandigheden compleet te noemen, maakt me op de een of andere manier terughoudend, ongeacht wanneer je dat zegt," zei Wildenbacher.

"Je bedoelt omdat het lichaam niet compleet is?" concludeerde ik.

"Je moet het karakter hebben van een ambachtelijke slager, Harry."

Ik stond perplex.

"Ik?" vroeg ik voor de zekerheid.

"Ja, tuurlijk!"

"Heb je het echt over mij?"

"Je spreekt koudhartig over een lijk. Noem hem een slachtoffer. Toon hem dan het respect dat hij verdient."

Op dat moment vroeg ik me ernstig af of Wildenbacher stoffen had genomen die zijn persoonlijkheid konden veranderen. Wildenbacher stond normaal gesproken bekend om zijn slagersbui. Iemand met ruwe Beierse manieren die weinig rekening hield met de gevoeligheden van anderen. Vooral niet die van een lijk - of liever een hoofd, want strikt genomen was er niets meer van de dode man over dat we als uitgangspunt voor ons onderzoek konden gebruiken.

Wildenbacher keek eerst naar mij, toen naar Rudi. En toen weer naar mij.

"Ergens had ik gedacht dat uw reactie iets sterker zou zijn," zei hij.

"Aan wat? Aan de hersenspoeling waaraan u onderworpen lijkt te zijn geweest?" vroeg ik.