In het duister - Mark Billingham - E-Book
NEUHEIT

In het duister E-Book

Mark Billingham

0,0

  • Herausgeber: Jentas
  • Kategorie: Krimi
  • Sprache: Niederländisch
  • Veröffentlichungsjahr: 2022
Beschreibung

Een regenachtige avond in een achterbuurt in Zuid-Londen. Vijf tieners wachten in een auto op hun prooi. De eerste de beste passerende automobilist zal het slachtoffer worden van een dodelijke initiatierite. Het is het begin van een bloedstollend verhaal waarin niets is wat het lijkt. Het speelt zich af in een gewelddadige stad, waar jeugdbendes slaags raken met professionele criminelen en waar loyaliteit in mensenlevens wordt betaald. Geheimen worden ontsluierd in hetzelfde tempo waarmee er nieuwe slachtoffers vallen. De adembenemende en verrassende ontknoping van In het duister blijft tot het einde onvoorspelbaar.

Sie lesen das E-Book in den Legimi-Apps auf:

Android
iOS
von Legimi
zertifizierten E-Readern
Kindle™-E-Readern
(für ausgewählte Pakete)

Seitenzahl: 578

Das E-Book (TTS) können Sie hören im Abo „Legimi Premium” in Legimi-Apps auf:

Android
iOS
Bewertungen
0,0
0
0
0
0
0
Mehr Informationen
Mehr Informationen
Legimi prüft nicht, ob Rezensionen von Nutzern stammen, die den betreffenden Titel tatsächlich gekauft oder gelesen/gehört haben. Wir entfernen aber gefälschte Rezensionen.



In het duister

Mark Billingham

In het duister

Oorspronkelijke titel: In the Dark

Copyright © Mark Billingham, 2008

Copyright © Jentas A/S, 2021

Layout: Jentas A/S

ISBN 978-87-428-5020-6

Voor Katie en Jack

2 AUGUSTUS

Het is een droge nacht, maar de straat is nog steeds glad van de bui van een paar uur geleden; glimmend wordt hij onder de koplampen gezogen, en er dendert niet veel verkeer over de scheuren in een hoofdweg die waarschijnlijk het slechtst onderhouden is van de hele stad.

Het is natuurlijk ochtend, strikt genomen dan; de kleine uurtjes. Maar voor die paar stervelingen die op weg zijn naar huis of die zich in het donker naar hun werk slepen of al met het een of ander bezig zijn, lijkt het erg op de nacht; midden in de rottige nacht.

In het holst ervan.

Het is ook een warme nacht, en drukkend. De tweede van wat een lang geen onaardige augustusmaand belooft te worden. Maar dat is niet de reden waarom de passagier in de blauwe Cavalier zijn hoofd naar het open raam buigt en zweet als een varken.

‘Als een pedo op een springkasteel,’ zegt de bestuurder. ‘Je moet jezelf verdomme ’s zíén, man.’

‘Heeft dit ding geen airco?’

‘Niemand zweet zo erg als jij.’

De drie mannen achterin lachen, schouders tegen elkaar aan geperst. Tussen de voorstoelen door turen ze naar het tegemoetkomend verkeer. Als ze een sigaret opsteken, houdt de bestuurder een hand op omdat hij er ook een wil. Die wordt voor hem aangestoken en aangegeven.

De bestuurder neemt een diepe haal en staart naar de sigaret. ‘Waarom rook je die troep, man?’

‘Een mattie had een paar sloffen, man. Ik had nog wat te goed.’

‘En waarom zijn er niet een paar mijn kant op gekomen?’

‘Ik dacht, jij rookt van die sterke spul, man. Marlboro, weet ik veel.’

‘Ja, je dacht.’ Hij rukt aan het stuur om een vuilniszak te ontwijken die midden op straat is gewaaid. ‘Moet je die shit hier zien, man. Die mensen hier leven als varkens of zo.’

Aan de passagierskant glijden winkels en restaurants met neergelaten rolluiken langs het raampje. Turkse en Griekse tenten, Aziatische kruideniers, clubs, het piepkleine kantoortje van een mini-taxibedrijf, waarin een geel licht schijnt. Alle rolluiken en veiligheidsdeuren zitten onder de graffiti: letters die met grote krullende halen op het metaal zijn aangebracht: rood, wit en zwart; niet te ontcijferen.

Afgebakende territoria.

‘Hebben we geen sound?’ Een van de mannen achterin slaat een ritme tegen de achterkant van de hoofdsteun.

‘Heeft geen zin, man.’ De bestuurder buigt zich voorover, en gebaart laatdunkend naar de audio op het dashboard. ‘Goedkope shit, man.’

‘De radio dan?’

De bestuurder zuigt nadenkend iets tussen zijn tanden vandaan; het geluid van iets kleins dat in heet vet valt. ‘Alleen maar gasten die slap lullen op dit uur,’ zegt hij. ‘Chill-out shit en gouwe ouwe.’ Hij steekt zijn arm uit en legt zijn hand in de nek van de passagier naast hem. ‘En deze jongen moet zich kunnen concentreren, weet je.’

Van achterin: ‘Hij moet zich concentreren om zichzelf niet onder te pissen. Hij pist in zijn broek, man. Echt, ik zweer het je.’

‘Echt...’

De passagier zegt niks, draait zich alleen maar om en kijkt. Om de drie achter hem te laten weten dat hij wel even met ze zal babbelen als de klus is geklaard. Dan gaat hij weer recht zitten, hij voelt het gewicht op de stoel tussen zijn benen en de broeierigheid die zijn shirt aan zijn onderrug doet plakken.

De bestuurder blijft vlak achter een nachtbus kleven en stuurt dan scherp naar rechts. Neuriet zachtjes terwijl hij de bus passeert en door het stoplicht rijdt wanneer het van oranje op rood springt.

Ze is bij Stamford Hill op de A10 ingevoegd, en laat daarmee de grotere huizen, de Volvo’s op de parkeerstroken en de keurig aangeharkte voortuintjes achter zich en rijdt in de BMW naar het zuiden.

Ze rijdt keurig en rustig door Stoke Newington; ze weet dat er camera’s hangen die iedereen flitsen die zo stom is om door rood licht te rijden. Ze houdt haar snelheid in de gaten. Het is niet druk op straat, maar er staat altijd wel een gefrustreerde verkeersagent te popelen om een arme stakker te naaien.

Daar zit ze niet op te wachten.

Een paar minuten later rijdt ze kalmpjes Hackney binnen. De buurt mocht er ’s nachts dan niet zo slecht uitzien, maar ze weet wel beter. Want reken maar dat die slijmerds van het plaatselijke makelaarskantoor hard moesten werken om hun commissie binnen te slepen.

‘O, zeker, dit is een buurt die heel erg in opkomst is. Komt er in de pers slecht van af, maar daar moet u doorheen kijken. Hier bestaat nog een echte gemeenschapszin; en door al die misvattingen zijn de huizenprijzen hier natuurlijk wel bijzonder aantrekkelijk...’

Ik bedoel, hoe je het in vredesnaam ook uitspreekt, De Beauvoir Town klinkt goed, toch? Je moet het alleen maar over Hackney Downs en Regent’s Canal hebben en geen woorden vuilmaken aan bijzaken als steekpartijen en een lage levensverwachting, dat soort dingen. Hier en daar heb je verdomme zelfs een stukje groen, en een paar mooie victoriaanse rijtjeshuizen.

‘Je zet gewoon een paar van die... hoe heten ze, Leylandcipressen achter in de tuin en je ziet de hele buurt niet meer!’

Die sukkels kunnen net zo goed een schietschijf op hun voordeur schilderen.

Ze kan zonder vaart te minderen de Ball’s Pond Road oversteken; Kingsland aan de ene kant, Dalston spreidt zich als een vlek naar het oosten uit.

Het duurt nu niet lang meer.

Haar handen zijn zweterig, dus steekt ze een arm uit het raam en spreidt haar vingers om de nachtelijke lucht er tussendoor te laten stromen. Ze denkt regen in de lucht te voelen, een paar druppels maar. Ze laat haar arm waar die is.

De BMW klinkt goed: alleen een lage brom en het geruis van de banden; en het leer van de passagiersstoel voelt glad en schoon aan onder haar hand als ze opzij reikt. Ze heeft dit altijd een fijne auto gevonden, vanaf het moment dat ze haar benen voor het eerst naar binnen zwaaide voelde ze zich op haar gemak. Sommige mensen hadden dat met huizen. Soms deed het verkooppraatje er helemaal niet toe, maar ging het gewoon om het gevoel dat je had als je er binnenliep. Met die auto was het net zo; ze had het gevoel dat hij bij haar hoorde.

Ze ziet de Cavalier op zich af komen als ze vaart mindert voor het stoplicht. Hij rijdt veel sneller dan zij, trapt hard op de rem en glijdt over de witte stopstreep.

Hij heeft zijn lichten niet aan.

Ze tast naar het pookje achter het stuur en tikt het twee keer aan; geeft de Cavalier twee lichtsignalen met de eersteklas xenon-koplampen. Ze herinnert zich dat de verkoper had gezegd: ‘Beter dan de landingslichten van een 747.’ Die verkopen nog grotere onzin dan makelaars.

De bestuurder van de Cavalier reageert niet; staart alleen maar terug.

Dan doet hij zijn lichten aan.

Ze trekt op, steekt de kruising over en rijdt door. Er spatten wat regendruppels tegen de ruit. Ze kijkt in de buitenspiegel en ziet de Cavalier honderd meter achter haar een snelle U-bocht maken; hoort een claxon loeien als hij zich tussen het tegemoetkomende verkeer wringt, voor een zwarte taxi kruipt en met hoge snelheid over de busbaan op haar af komt.

Ze voelt een zenuwtrek in haar buik.

‘Waarom die?’ vraagt de man op de passagiersplaats.

De bestuurder schakelt gierend naar de vijfde versnelling en haalt zijn schouders op. ‘Waarom niet?’

De drie op de achterbank buigen zich nu opgewonden verder naar voren, maar hun stemmen blijven zakelijk. ‘Idioot heeft zichzelf uitgekozen.’

‘Als je je met anderen bemoeit, vraag je erom.’

‘Ze wilde alleen maar helpen.’

‘Zo pakken we dat aan,’ zegt de bestuurder.

De passagiersstoel voelt heet aan onder hem als hij opzij kijkt alsof hij het allemaal best vindt. Alsof hij geen moeite heeft met ademhalen en zijn blaas niet aanvoelt alsof die ieder moment kan knappen.

Fokking stomme bitch. Bemoei je met je eigen zaken!

Ze gaan van de busbaan af en weten met een slingerbeweging een motorfiets te ontwijken. De motorrijder kijkt opzij als ze langskomen, zwarte helm met zwart vizier. De man op de passagiersstoel kijkt terug, maar kan de blik niet vasthouden. Richt zijn ogen weer op de weg voor hem.

Op de auto voor hen.

‘Zorg nou dat je d’r niet kwijtraakt.’ Dwingend, vanaf de achterbank.

Daarna zijn maat: ‘Ja, man, je moet die bitch te grazen nemen.’

De ogen van de bestuurder schieten naar de binnenspiegel. ‘Zitten jullie me te dissen of zo?’

‘Nee.’

‘Zitten jullie me fokking te dissen?’

Handen gaan omhoog. ‘Hé, rustig man, chill. Ik zeg het alleen maar...’

De ogen glijden weer terug, de voet gaat naar beneden, en de Cavalier nadert de zilverkleurige BMW snel tot op een halve meter. De bestuurder kijkt opzij naar de man naast hem en grijnst. Zegt: ‘Ben je d’r klaar voor?’

De regen komt nu harder naar beneden.

Zijn borst bonkt sneller dan de ruitenwissers piepen.

‘We doen het,’ zegt de bestuurder.

‘Ja...’

De Cavalier zwenkt vloeiend naar links, nu nog maar een centimeter of vijf van de BMW vandaan en dringt de auto de busbaan op. De drie op de achterbank sissen en vloeken en snuiven.

‘We gaan het nu fokking doen, man.’

De man op de passagiersstoel knikt, en zijn handpalm spant zich klam om de greep van het pistool tegen zijn knie.

‘Hou die ding omhoog man, hou het goed omhoog. Laat haar zien wat je hebt.’

Hij houdt zijn adem in, gespannen als een veer; vechtend tegen de aandrang om ter plekke in de auto te pissen.

‘Wat ze kríjgt.’

Als hij opzij kijkt, ziet hij dat de vrouw in de BMW al bang genoeg is. Maar een halve meter bij hem vandaan. Haar ogen schieten alle kanten op, haar mond in paniek verwrongen.

Hij heft het pistool.

‘Doe het.’

Dit was toch wat hij wilde?

Kusgeluiden van de achterbank.

‘Doe ’t, man.’

Hij buigt opzij en schiet.

‘Nog een keer.’

De Cavalier trekt op na het tweede schot, en hij moet moeite doen om de zilverkleurige auto in het oog te houden; buigt nog verder naar buiten, de regen tegen zijn nek, doof voor het gejoel om hem heen en de vlezige handen die hem op de rug slaan.

Hij ziet hoe de BMW een plotselinge slingerbeweging naar links maakt, tegen de stoeprand knalt en het trottoir op schiet; ziet de gestalten bij de bushalte, de mensen door de lucht vliegen.

Wat hij wilde...

Dertig meter achter zich hoort hij het geknars van de motorkap die wordt verkreukeld. En nog iets anders: een doffe dreun, zwaar en nat, en dan het gekrijs van metaal en dansend glas, dat wegsterft als ze optrekken en ervandoor gaan.

DRIE WEKEN EERDER

I

Liegen alsof het gedrukt staat

1

Helen Weeks was eraan gewend zich misselijk te voelen bij het opstaan, het gevoel te hebben dat ze nauwelijks had geslapen, en zich alleen te voelen, of Paul nu naast haar lag of niet.

Deze ochtend was hij eerder op dan zij, hij stond al te douchen toen ze langzaam de badkamer in liep en zich vooroverboog om over te geven in de wasbak. Niet dat er veel viel over te geven. Een paar keer spugen; bruine, bittere slijmdraden.

Ze spoelde haar mond, ging de ontbijtspullen klaarzetten en duwde onder het voorbijgaan haar gezicht tegen de glazen douchedeur. ‘Lekker kontje,’ zei ze.

Paul glimlachte en draaide zijn gezicht weer naar de straal.

Toen hij tien minuten later de woonkamer binnenkwam, was Helen al aan haar derde geroosterde boterham bezig. Ze had alles op hun kleine eettafel klaargezet – de koffiepot, kopjes, schotels en borden die ze bij The Pier hadden gekocht toen ze in het huis waren getrokken – had de jam en pindakaas uit de koelkast gehaald en op een presenteerblaadje gezet, maar Paul greep zoals altijd meteen naar de cornflakes.

Dat was een van de dingen die ze nog steeds leuk vond aan hem: hij was een groot kind dat nog steeds gek was op Coco Pops.

Ze keek toe hoe hij de melk erop schonk en met een vinger een paar druppels wegveegde die hij had gemorst. ‘Ik zal dat overhemd wel even strijken.’

‘Het is goed.’

‘Je hebt de mouwen niet gedaan.’ De mouwen deed hij nooit.

‘Hoeft niet. Ik heb mijn jasje de hele dag aan.’

‘’t Kost maar vijf minuten. Misschien wordt het straks wel warmer.’

‘Het zeikt van de regen.’

Ze aten een tijdje zonder iets te zeggen. Helen overwoog even om de kleine tv in de hoek aan te zetten, maar bedacht dat een van hen misschien toch iets zou gaan zeggen. Er sijpelde trouwens al muziek naar binnen uit de flat boven hen. Een ritme en een baslijn.

‘Wat staat er vandaag op het programma?’

Paul haalde zijn schouders op en slikte een hap door. ‘God zal het weten. Als ik er ben, hoor ik wel wat de baas voor plannen heeft.’

‘Ben je rond zes uur klaar?’

‘Schei toch uit, dat weet je toch? Als er iets gebeurt, valt er geen peil op te trekken. Ik bel je wel.’

Ze knikte, en herinnerde zich de tijd dat hij dat ook zou hebben gedaan. ‘En hoe zit je in het weekend?’

Paul keek haar van opzij aan en bromde iets van ‘wat’ of ‘hoezo’?

‘We moeten echt een paar huizen bekijken,’ zei Helen. ‘Ik was van plan vandaag te bellen om wat afspraken te regelen.’

Paul keek gepijnigd. ‘Ik heb je al gezegd, ik weet nog niet wat ik ga doen. Wat er gaat gebeuren.’

‘We hebben nog zes weken. Misschien wel minder.’

Ze hees zichzelf overeind en liep weg om nog een paar boterhammen in de broodrooster te doen. Tulse Hill was oké; meer dan oké als je een kebab of een tweedehands auto wilde kopen. Brockwell Park en Lido lagen op loopafstand, en op vijf minuten van de heuvel zat je in het hart van Brixton, waar genoeg te beleven viel. De flat zelf was helemaal niet slecht; veilig, slechts een paar verdiepingen hoog met een lift die het meestal deed. Maar ze konden er niet blijven. Anderhalve slaapkamer – de echtelijke slaapkamer en de kamer waar je je kont niet kon keren – kleine keuken en woonkamer, kleine badkamer. Over anderhalve maand zou het met een wandelwagentje in de hal en een box voor de tv al een behoorlijk stuk kleiner aanvoelen.

‘Misschien ga ik wel even langs, dan spreek ik daarna met Jenny af.’

‘Goed.’

Helen glimlachte, knikte, maar ze wist dat hij het helemaal geen goed idee vond. Paul had nooit goed met haar zus kunnen opschieten. En het had de zaak geen goed gedaan dat Jenny eerder van de baby had geweten dan hij.

En trouwens ook van een paar andere dingen had geweten.

Ze liep met haar geroosterde boterham naar de tafel. ‘Heb je al met die man van de vakbond gepraat?’

‘Waarover?’

‘Jezus, Paul.’

‘Wát?’

Helen liet haar mes bijna vallen toen ze de uitdrukking op zijn gezicht zag.

Bij de Londense politie kregen vrouwelijke agenten dertien weken zwangerschapsverlof, maar kersverse vaders kwamen er heel wat bekaaider van af. Paul zou zich sterk maken – dat was althans de bedoeling – voor een verlenging van de vijf dagen betaald verlof die hem waren toegekend.

‘Je hebt gezegd dat je het zou doen. Dat je het wilde doen.’

Hij lachte hol. ‘Wanneer heb ik dat gezegd?’

‘Alsjeblieft...’

Hij schudde zijn hoofd en roerde met de bolle kant van zijn lepel in zijn kom alsof er misschien een plastic speelgoedje in zou kunnen zitten dat hij over het hoofd had gezien. ‘Hij heeft belangrijker zaken aan z’n kop.’

‘Geweldig.’

‘En ik heb trouwens ook belangrijker dingen te doen.’

Paul Hopwood werkte als brigadier in een rechercheteam een kilometer of vijf noordelijker, in Kennington bij de criminele inlichtingendienst, de CID. Hij kende elke grap die van stal werd gehaald als zijn werk ter sprake kwam.

Helen voelde dat ze rood werd; wilde eigenlijk schreeuwen, maar kon het niet. ‘Sorry,’ zei ze.

Paul liet zijn lepel vallen en schoof zijn kom weg.

‘Ik snap alleen niet wat...’ Helen slikte de rest in toen ze zag dat Paul niet luisterde, of die indruk wilde wekken. Hij had de doos Coco Pops opgepakt en was de achterkant ervan nog steeds aandachtig aan het bestuderen toen zij haar stoel naar achteren schoof.

Nadat Paul weg was en ze de ontbijtspullen had opgeruimd, ging Helen een tijdje onder de douche staan en ze bleef daar staan tot ze was uitgehuild, waarna ze zich langzaam aankleedde. Een enorme bh en een praktische onderbroek, een sweatshirt en een blauw met witte joggingbroek. Alsof ze veel keus had.

Ze keek naar Good Morning Television tot ze haar hersenen vloeibaar voelde worden en ging toen op de bank liggen met de huizenadvertenties van de plaatselijke krant.

West Norwood, Gipsy Hill, Streatham. Herne Hill als ze tot het uiterste zouden gaan; en Thornton Heath als ze geen andere keus hadden.

Belangrijker dingen...

Ze bladerde door de advertentiepagina’s en zette een kringetje om een paar huizen die wel wat leken, allemaal tien- tot vijftienduizend meer dan ze hadden willen uitgeven. Ze zou heel wat eerder aan het werk moeten dan ze had gedacht. Jenny had gezegd dat ze zou helpen met de opvang.

‘Je bent gek als je op Paul rekent,’ had Jenny gezegd. ‘Hoeveel verlof hij ook krijgt.’

Altijd bot, haar jongere zus, en je moest haar niet tegenspreken.

‘Het komt wel goed met hem als de baby er is.’

‘En hoe ben jij er dan aan toe?’

De muziek van boven klonk nu harder. Ze zou Paul vragen of hij er iets van kon zeggen. Ze liep door naar de slaapkamer, ging zitten en probeerde iets aan haar haar te doen. Ze vond dat mannen die zwangere vrouwen omschreven als ‘stralend’, een tikkeltje gestoord waren; net als mensen die vonden dat ze het recht hadden om je buik aan te raken wanneer ze daar verdomme zin in hadden. Ze slikte, waarbij ze het zuur helemaal naar beneden voelde branden, en ze kon zich de laatste keer niet meer herinneren dat Paul haar buik had willen aanraken.

Aan ‘afscheidszoenen op de drempel’ deden ze natuurlijk allang niet meer, maar er waren ook veel te veel andere dingen waar ze niet meer aan deden. Toegegeven, ze had de laatste tijd niet veel zin in seks, maar ook al had ze dat wel gehad, dan had ze weinig kans gemaakt. Toen ze net zwanger was snakte ze ernaar, en als je de boeken mocht geloven, kwam dat vaak voor bij vrouwen die zowat een maand heen waren, maar Paul had algauw alle interesse verloren. Dat was niet uitzonderlijk; dat had ze ook gelezen. Voor kerels was het anders als het moederschapsgebeuren eenmaal om de hoek kwam kijken. Ze vonden het moeilijk om nog op dezelfde manier naar hun partner te kijken, haar te begeren, zelfs als er nog geen buikje was te zien.

Hun verhouding zat nog veel ingewikkelder in elkaar, maar misschien speelde dit soort dingen ook wel een rol.

‘Die kleine stakker wil echt niet dat ik hem in zijn oog prik,’ had Paul gezegd.

Helen had de spot met hem gedreven, en gezegd: ‘Ik vraag me af of je zo ver zou komen,’ maar geen van tweeën waren ze echt in de stemming geweest om te lachen.

Ze streek het haar uit haar gezicht en ging op bed liggen; ze probeerde zich wat prettiger te voelen door herinneringen aan vroeger tijden op te halen, toen het nog niet zo slecht ging als nu. Het was een truc die een of twee keer had gewerkt, maar de afgelopen tijd had ze moeite zich te herinneren hoe het vroeger was geweest. De drie jaar dat ze samen waren geweest voordat het mis was gegaan.

Voor de ruzies en dat godvergeten stomme avontuurtje.

Ze kon het hem moeilijk kwalijk nemen dat hij vond dat er belangrijker zaken waren dan zij. Dan een nieuw huis waarin ze zouden wonen. Zij tweeën en de baby die misschien niet van hem was.

Ze zou zelf wel naar boven gaan om iets over de muziek te zeggen; de student in de flat boven hen leek haar best aardig. Maar ze kon zich er niet toe zetten op te staan, en dacht aan Pauls gezicht.

Die blikken.

Kwaad, alsof ze geen idee had hoe gekwetst hij zich nog steeds voelde. En wezenloos, alsof hij er helemaal niet was; zoals hij daar nog geen meter bij haar vandaan aan tafel had gezeten en naar de achterkant van die stomme cornflakesdoos staarde alsof daar iets stond over het ontbrekende plastic speeltje.

Onder het rijden probeerde Paul Hopwood uit alle macht aan zijn werk te denken; meezingend met de brij op Capitol Gold en denkend aan vergaderingen en tegendraadse collega’s, aan alles behalve de puinhoop die hij net achter zich had gelaten.

Geroosterde boterhammen en kloterige beleefdheden uitwisselen. Gelukkige gezinnetjes...

Hij sloeg rechts af en wachtte tot het navigatiesysteem hem zou zeggen dat hij een fout had gemaakt; tot de vrouw met die bekakte stem hem zou zeggen dat hij bij de eerste gelegenheid moest omkeren.

Een zweem van een glimlach toen hij dacht aan een gast in de nor van Clapham die hij kende, die had geopperd dat ze die dingen eigenlijk moesten maken met stemmen die waren afgestemd op mannen met een ‘speciale belangstelling’.

‘Dat zou te gek zijn, Paul. Zegt zij: “Sla rechts af”, en doe jij net of je gek bent, en dan slaat ze een streng toontje tegen je aan. “Ik zei rechts af, stouterd.” Die zouden als warme broodjes over de toonbank gaan, jongen. Naar van die jochies die op kostschool hebben gezeten, en zo.’

Hij draaide de radio harder, zette de ruitenwissers op interval.

Gelukkige gezinnetjes. Jezus christus...

Helen keek nu al weken zo, hing de gekwetste vrouw uit. Alsof ze al genoeg had geleden en hij maar zo manmoedig moest zijn om te vergeten wat er was gebeurd omdat ze hem nodig had. Alles goed en wel, maar kennelijk was hij op het punt waar het om draaide niet manmoedig genoeg geweest, toch?

Mevrouw Sloof, de slet van de smeris.

Die blik, alsof ze hem niet meer herkende. En de tranen, en die handen die altijd maar naar haar buik gingen alsof de kleine eruit zou komen vallen als ze te hard snikte of zo. Alsof het allemaal zíjn schuld was.

Hij wist wat ze heimelijk dacht. Wat ze haar slijmerige zus elke avond aan de telefoon vertelde. ‘Hij trekt wel bij als hij de baby ziet.’ Oké, natuurlijk, alles zou dik in orde komen als die verrekte baby er eenmaal was.

De baby zou alles goedmaken.

De vrouw van het navigatiesysteem zei hem links af te gaan, maar hij negeerde haar, sloeg met zijn hand in de maat van de muziek op het stuur en beet op het zweertje aan de binnenkant van zijn onderlip.

Jezus, hij hoopte het maar. Hij hoopte meer dan wat dan ook dat het allemaal weer goed zou komen, maar hij kon zich er op een of andere manier niet toe zetten dat tegen Helen te zeggen. Hij wilde zo graag naar de baby kijken en zonder erbij na te denken van het kind houden, en wéten dat het kind van hem was. Dan zouden ze gewoon samen verder kunnen. Zo ging dat toch bij mensen, bij gewone sukkels zoals zij, zelfs als het erop leek dat ze geen enkele kans hadden?

Maar die blikken en die stomme smekende toon van haar. Die deed de hoop beetje voor beetje de das om.

De stem van de navigatie zei hem de eerste afslag op de komende rotonde te nemen. Hij beet harder op het zweertje en nam de derde. Kennington was zoals altijd als bestemming ingeprogrammeerd. Het deed er niet toe dat hij de route blind kon rijden, want hij ging er nu toch niet naartoe.

‘Keer alstublieft bij de eerste gelegenheid om.’

Hij genoot van deze tochtjes, van het luisteren naar de instructies van die verwaande trut en ze vervolgens te negeren. Zijn middelvinger omhoog te steken. Zo zou hij in de juiste stemming aankomen waar hij wél naartoe ging.

‘Keer alstublieft om.’

Hij reikte naar een pakje tissues in het handschoenenkastje en spuugde het bloed van het zweertje uit.

Hij deed al een poosje niet meer wat mensen van hem verwachtten.

2

‘Fore!’

‘Wat de fok?’

‘Dat moet je roepen, man. Ik slicete die bal naar de verkeerde hole.’

‘Nou, schreeuw dan.’ Hij zette zijn handen aan zijn mond en brulde: ‘Fore, klootzakken!’ Knikkend en met zichzelf ingenomen. ‘Je moet die dingen goed aanpakken, T.’

Theo lachte om zijn vriend, om de blikken van het oudere echtpaar op een aangrenzende green. Ze hesen hun golftassen aan hun schouder en sjokten de fairway af. Het had geen zin de slag over te doen; hij zou straks wel een bal in de buurt van de green droppen. Ze waren samen al een stuk of zes ballen kwijtgeraakt.

‘Waar heb je dat trouwens allemaal voor nodig?’

‘Wat?’

Theo porde met zijn vinger in de tas die zijn vriend aan zijn schouder had hangen: zacht leer met een hele zwik ritsen en zakken; donkerblauw, met het merk PING op de zijkant geschreven en ook op de shafts van de gloednieuwe golfclubs die erin zaten. En met grote, bontachtige headcovers voor de ‘houten’. ‘Het is een pitch and puttman, achttien holes.’

Zijn vriend was zo’n dertig centimeter kleiner dan hij, maar stevig gebouwd. Hij haalde zijn schouders op. ‘Je moet er gewoon altijd goed uitzien.’ Dat deed hij dan ook, als altijd. Diamantjes in beide oren en een bij de tas passend trainingspak met lichtblauwe biezen en daarmee combinerende gympen. De gewone witte honkbalpet die hij altijd droeg; zonder logo, net als al zijn andere spullen. ‘Ik heb geen labels nodig,’ zei hij altijd als hij ook maar even de kans kreeg, ‘om te weten dat ik er goed uitzie.’

Ezra Denison, ook bekend als ‘EZ’, maar meestal gewoon als ‘Easy’.

Theo slenterde naast hem voort in een spijkerbroek en een lichtgrijs trainingsjack. Toen hij opzij keek zag hij dat het oudere echtpaar op een evenwijdige fairway in dezelfde richting liep. Hij knikte even en zag dat de man zich snel omdraaide en deed alsof hij naar zijn bal zocht.

‘Dit is leuk,’ zei Easy.

‘Ja.’

Easy zwaaide een paar keer naar een denkbeeldige menigte en liep wat te dollen. ‘Easy en The O komen bij de achttiende hole, net als Tiger Woods en... een andere gozer, maakt niet uit.’

Theo kon ook niet op de naam van een andere golfer komen.

Theo Shirley of ‘The O’, of gewoon ‘T’. De ene letter of de andere. ‘Theodore’ thuis bij zijn moeder, of als zijn vrienden hem wilden afzeiken.

Hoe staan de zaken ervóór, Theo-dóre?

‘Wat hebben jullie toch allemaal een hoop namen,’ had zijn vader een keer lachend gezegd, zoals hij altijd deed voor hij met de clou op de proppen kwam, ‘maar wat heeft het voor zin als je je niet eens bij het arbeidsbureau inschrijft?’

En dan die blik van zijn moeder. Die blik die hij altijd kreeg wanneer de vraag op haar lippen brandde waaróm hij zich niet in hoefde te schrijven.

Easy deed een greep in zijn tas, haalde er een nieuwe bal uit en liet die voor Theo’s voeten op de grond vallen. ‘Jouw beurt geloof ik, ouwe jongen.’ Hij stak een hand op. ‘Attentie, camera’s.’

Theo trok zijn golfclub uit de dunne, armetierige golftas die hij in het clubhuis had gekregen en sloeg de bal vooruit tot vlak bij de green.

Tien meter verder vond Easy zijn bal in het struikgewas. Hij ging erboven staan, stond eindeloos met zijn kont te wiegen en joeg de bal vervolgens tot twintig meter voorbij het eind van de green tussen de bomen. ‘Dat putten is toch strontsaai,’ zei hij.

Ze liepen op de green af. De lucht was helder, maar de grond onder hun voeten was nog steeds drassig. De veters van Theo’s gympen waren bruin van het modderige water, en de pijpen van zijn spijkerbroek waren onderaan drijfnat van het lange gras waarin hij het grootste deel van het afgelopen halfuur had doorgebracht.

Het was al bijna half juli en het leek alsof de zomer ergens was opgehouden. Theo keek reikhalzend uit naar het begin ervan. Hij had de pest aan kou en nattigheid; voelde het in zijn botten, waardoor hij soms moeilijk in actie kon komen.

Zijn vader had hetzelfde gehad.

Tien hoog op het piepkleine balkon, met jassen en truien aan, had die ouwe hem stiekem slokjes gerstewijn gegeven als zijn moeder niet keek.

‘Wij zijn niet geschikt voor dit kouwe weer, snap je? Voor de wind en de bijtende kou. Daarom zie je nooit een zwarte skiën.’

Theo moest altijd lachen om dat soort onzin.

‘We komen van een eiland.’ Ondertussen had hij al behoorlijk wat op. ‘Zon en zee, dat past beter bij ons.’

‘Je hebt anders ook niet zo veel zwarte zwemmers,’ zei Theo.

‘Nee...’

‘Dus dan slaat het nergens op.’

Knikkend en nadenkend. ‘Het is een kwestie van aangeboren drijfvermogen.’

Daar had zijn vader verder weinig meer op te zeggen. Hij begon er zeker niet over toen Theo al die wedstrijden won in de zwemcompetitie op school. Stond alleen maar langs de kant zijn longen uit zijn lijf te schreeuwen; en maakte nóg meer lawaai toen het truttige wijf achter hem probeerde hem te kalmeren.

‘Alleen maar omdat dat joch van haar zwemt alsof ie bezig is te verzuipen,’ zei hij.

Die ouwe zat altijd onzin te verkopen tot mam zei dat hij met die gekkigheid moest ophouden. Zelfs op het laatst, liggend op de bank, toen hij wartaal uitsloeg door de medicijnen.

Easy stapte met vastberaden tred de green over en begon met veel kabaal tussen de bomen te zoeken, terwijl Theo de bal de green op chipte en een putt maakte. Toen hij achteromkeek, zag Theo dat er bij de tee mensen stonden te wachten. Hij maakte aanstalten om de green af te lopen toen Easy weer opdook, op hem af slenterde en begon te praten, waarbij hij de vlag van de ene in de andere hand gooide: ‘Wat doe je verder vandaag?’

‘Niet veel. Thuis zitten met Javine, weet ik veel. Jij?’

Easy gooide de vlag weer over. ‘Een klusje vanmiddag.’

Theo knikte, wierp weer een blik op de wachtende mensen.

‘Niks bijzonders, gewoon, dingetjes. Ga anders mee.’ Easy wachtte op een reactie. ‘Bel je meisie maar.’

‘Dingetjes?’

‘Kleine dingetjes, dat zweer ik.’ Er verscheen langzaam een grijns op zijn gezicht. ‘Ik meen het man, piepklein, dat zweer ik.’

Theo herinnerde zich die glimlach van school. Het was soms lastig om te bedenken dat Easy geen kind meer was. Hij had een donkerder huid dan Theo, doordat zijn voorouders uit Nigeria kwamen, maar dat maakte niet uit. Ze kwamen allebei uit hetzelfde deel van Lewisham en gingen meestal met allerlei slag om. Er zaten veel jongens van gemengd ras in de groep, hoewel de meesten Jamaicanen waren net als hij. En dan nog een paar Aziaten, en zelfs een paar blanke jongens die eromheen hingen. Daar kon hij het goed mee vinden, zolang ze maar niet al te erg hun best deden.

Er werd gefloten vanaf de tee achter hen. Easy schonk er geen aandacht aan, maar Theo liep van de green af en Easy volgde even later.

‘Dus, ga je meekomen, straks?’

‘Oké, als ’t maar piepklein is,’ zei Theo.

‘Absoluut. ’t Is ’n eitje, T. En je weet toch, als ’t misloopt, regel ik het toch altijd?’

Theo zag die glimlach weer en keek hoe zijn vriend een klopje op de zijkant van de golftas gaf alsof het een puppy was. ‘Wat de fok heb je daarin zitten, man?’

‘Kop dicht.’

‘Ben je high, of zo?’

‘Ik zie ’t zo.’ Easy legde de tas neer. ‘Een pitching wedge om de bal de green op te meppen, ja? Een putter om ’m in de hole te leggen. En andere dingen... voor andere dingen.’ De glimlach werd nog breder. ‘Snap je wat ik bedoel?’

Theo knikte.

Soms was het moeilijk te beseffen dat Easy ooit een kind was geweest.

Theo verstrakte toen Easy een rits opentrok en in de tas begon te rommelen. Probeerde langzaam uit te ademen toen zijn vriend nog een stuk of vijf ballen tevoorschijn viste en ze een voor een liet vallen.

Easy rukte een houten club uit de tas, wees ermee naar een vlag in de verste hoek van de baan. ‘Laten we er daar een paar naartoe meppen.’

‘Dat is de verkeerde hole, man. Dat is niet de volgende hole.’

‘Nou, en?’ Easy ging er voor staan en beet van pure concentratie op zijn lip. ‘Ik wil een paar van die kleine fuckers gewoon een rotklap geven.’ Hij haalde uit alle macht uit, miste de bal op enkele centimeters en mepte een grote, vochtige kluit aarde een meter weg.

‘Ja, hoor. Tiger Woods,’ zei Theo.

Easy haalde weer uit. Dit keer kwam de bal maar ietsje verder dan de kluit modder en gras.

Ze keken allebei om toen er werd geschreeuwd; zagen een oudere man voor het clubhuis bij de ingang naar hen zwaaien.

‘Wat moet ie nou?’

Theo luisterde, zwaaide terug. ‘Je moet je divots terugleggen, man.’

‘M’n wat?’

Theo pakte een van de kluiten, liep terug naar de plaats waar hij eruit was geslagen en stampte hem aan. ‘Dat is de etiquette, weet je wel?’

‘Wat de fok is dat voor woord?’

‘De manier om iets te doen. De goeie manier, ja?’

Easy’s gezicht betrok. Hij had er nooit goed tegen gekund als hij terecht werd gewezen.

‘Zo noemen ze dat, oké?’ zei Theo.

Easy spuugde en hees zijn trainingsbroek op. Hij pakte een andere club en liep naar de plek waar de andere ballen her en der verspreid lagen.

‘Wat de fok doe je nou, man?’

Easy draaide zich om en gaf de bal een mep, waardoor die laag en hard op de oude man af vloog. ‘Dit is de manier waarop ík dingen doe.’

De oude man schreeuwde nog een keer, maar meer van schrik dan van kwaadheid, en sprong opzij toen de bal tegen de zijkant van het huisje achter hem knalde. Easy legde nog een keer aan, de bal kwam dit keer verder van zijn doel terecht, maar hij leek vastbesloten door te gaan met slaan. Op het moment dat er weer een bal tegen het huisje knalde, ging de beheerder snel naar binnen.

‘Hij gaat iemand bellen, man.’

‘Tering voor ’m.’

‘Ik zeg ’t alleen maar.’

Easy was al naar andere ballen aan het zoeken, en stak zijn hand zachtjes vloekend diep in de tas.

Theo stond toe te kijken. Vond dat zijn vriend compleet geschift was, maar stond daar evengoed te schaterlachen.

3

Jenny woonde ten noorden van de rivier, in Maida Vale, en Helen reed naar een restaurantje tegenover het station waar ze hadden afgesproken. Het was geen goedkoop ritje, met de spitstoeslag en de gulzige parkeermeter boven op de uitgebreide thee, die bijna twee pond per persoon kostte, maar kort nadat ze zwanger was geworden, kon Helen niet meer tegen de metro.

Ze zaten aan een tafeltje bij het raam en keken naar de mensen die zich onder hun paraplu voorthaastten. Jenny zwaaide naar een paar vrouwen die binnenkwamen en kletste even met hen over de aanstaande vakantie. Haar twee jongens zaten op een school in de buurt, en hier sprak ze vaak af met andere moeders voor of na het brengen of halen van de kinderen.

Ze had pas een paar uur geleden ontbeten, maar nog voor ze haar eerste kop thee op had, had Helen al bijna twee amandelcroissants naar binnen gewerkt. Jenny wees op de buik van haar zus. ‘Weet je zeker dat er maar één in zit?’

‘Ik denk dat er twee in zaten, maar hij heeft de andere opgegeten.’

Altijd ‘hij’, hoewel Helen niet wist welk geslacht haar baby had. Bij de twaalfwekenscan was hen gevraagd of ze het wilden weten, maar Helen had gezegd dat het een verrassing moest blijven. Ze had zich onmiddellijk gerealiseerd dat dat een stomme opmerking was; had zich omgedraaid naar Paul die met een onbewogen gezicht naar de monitor keek, en had in zijn hand geknepen.

Hij wilde maar één ding weten, en er was geen scan die hem dat kon vertellen.

‘Het past wel bij je,’ zei Jenny. ‘Ik vond je eerst een tikkeltje mager worden. Echt waar.’

‘Oké dan.’

Jenny had meestal wel iets positiefs te zeggen, maar de laatste tijd werd Helen er nou niet echt vrolijker van. Er bestond een ragfijne scheidslijn tussen het leven van de zonnige kant bekijken en slap ouwehoeren. Jenny had gezegd dat die hormonale stemmingswisselingen je interessanter maakten en de mannen scherp hielden. Ze had gezegd dat het maar zelden voorkwam dat je de hele zwangerschap door moest overgeven, alsof het iets was waardoor ze zich heel bijzonder zou moeten voelen.

Maar de laatste tijd was Jenny niet zo positief geweest als om Paul ging.

‘Hoe gaat het nou?’ Met een ernstig gezicht, zoals dokters dat konden opzetten, of nieuwslezers.

Helen nam een slokje van haar thee. ‘Hij vindt het moeilijk.’

‘Arme stakker.’

‘Jen...’

‘Het is belachelijk.’

‘Hoe zou Tím het vinden?’

Jenny’s man. Een aannemer met een passie voor sportvissen en sleutelen aan auto’s. Best aardig, als je daarvan hield.

‘Wat heeft dat er nou mee te maken?’

‘Ik bedoel gewoon...’ Helen schaamde zich voor haar gedachten. Tim wás aardig; en Helen mocht dan niet van die hobby’s houden, Jenny wel, en dat zou toch genoeg moeten zijn. ‘Ik denk niet dat je begrijpt hoe Paul zich voelt,’ zei ze. ‘Dat is alles. Dat lukt mij al niet, dus...’

Jenny trok haar wenkbrauwen op. Ze bestelde nog wat te drinken bij de serveerster en draaide zich toen weer naar Helen om met een glimlach die zei: goed. Wat je wilt. Maar jíj weet, en ík weet...

Helen dacht: je bent jonger dan ik. Ga me nou niet bemoederen.

Ze praatten een poosje over andere dingen – Jenny’s kinderen, een paar werkzaamheden die ze in het huis liet doen – maar het leek onmogelijk om meer dan een paar minuten met iemand te praten zonder weer op baby’s uit te komen. Zoogcompressen en bekkenbodems. Het was alsof je een wandelende baarmoeder was.

‘Dat wilde ik nog zeggen... Ik sprak een vriendin die zegt dat ze een paar goede moeder-kindgroepen in jouw buurt kent.’

‘Oké, dank je wel.’

‘Het is goed om eruit te gaan en andere moeders te ontmoeten.’

‘Jongere moeders.’

‘Doe niet zo stom.’

Helen had hier veel over nagedacht, en het maakte haar onrustig. Alle andere aanstaande moeders die ze bij zwangerschapsgroepen en controles was tegengekomen, leken zoveel jonger. ‘Er zijn vrouwen van mijn leeftijd die verdomme al oma zijn.’

Jenny snoof. ‘Vrouwen zonder leven, bedoel je. Twee generaties hopeloze aan de kinderwagen gekluisterde mutsen.’

‘Ik ben vijfendertig,’ zei Helen, die besefte hoe belachelijk ze klonk, alsof ze het over een ongeneeslijke ziekte had.

‘Nou en? Ik wou dat ik die twee van mij wat later had gekregen. Een stuk later.’

‘Je kletst.’

Jenny straalde. Er was dan wel geen carrière geweest die op een laag pitje moest worden gezet, maar Helens zus had het moederschap met angstaanjagend gemak op zich genomen. De zwangerschappen die van een leien dakje gingen, haar figuur dat ze terugkreeg zonder er ook maar enige moeite voor te doen, de tegenslagen die gewoon probleempjes waren die moesten worden opgelost. Een fantastisch voorbeeld, maar wel een waar je depressief van werd.

‘Het komt helemaal goed,’ zei Jenny.

‘Ja.’

Als jullie met z’n tweeën zijn. De onuitgesproken gedachte die de stilte vulde, bracht hen weer bij Paul...

‘Je weet toch dat je welkom bent om na de geboorte een tijdje te komen logeren?’

... En bij zijn afwezigheid.

‘Dat weet ik, dank je wel.’

‘’t Zou fantastisch zijn om weer een baby in huis te hebben.’ Jenny grinnikte en boog zich naar voren over de tafel. ‘Ik weet niet wat Tim zou zeggen wanneer ik weer broeds word, hoor. Dat zeg ik nou wel, maar je had hem verleden jaar moeten zien met de baby van zijn broer. Hij kon er haast niet afblijven.’

Helen zei niets. Onderweg had ze Paul opgebeld. Op het kantoor had ze het antwoordapparaat gekregen en op zijn mobieltje de voicemail.

‘Ik wil er niet over doorzeuren, maar heb je al nagedacht over dat idee van een geboortepartner?’

‘Niet echt.’

‘Ik zou het graag doen, dat weet je.’

‘Jen, het is allemaal geregeld.’

‘Maar het kan geen kwaad om een plan B te hebben, toch?’

Helen was blij dat er plotseling een vriendin van Jenny bij hun tafeltje opdook; droomde weg terwijl de twee jongere vrouwen het over een campagne hadden om fourwheeldrives uit de straten rondom de school te weren. Ze wreef over haar borst toen ze het zuur voelde opkomen. Dat was nog iets waar ze de afgelopen acht maanden aan gewend was geraakt. Ze bedacht hoe ze de rest van de dag zou invullen. Ze zou wat tijd kunnen zoekbrengen in Sainsbury’s; als ze thuiskwam een paar uurtjes proberen te slapen. Zoals ze zich nu voelde zou ze het liefst blijven waar ze was tot het donker werd.

Toen ze zich realiseerde dat de vrouw tegen haar praatte, glimlachte Helen en deed ze net alsof ze al die tijd had geluisterd.

‘... Ik wed dat je het er maar al te graag uit zou willen persen, niet?’ knikkend naar Helens buik. ‘Maar ’t is deze zomer gelukkig nog niet zo heet geweest, hè? Want dat is verdomd beroerd als je al zover heen bent.’

‘Ik denk dat we de komende weken weleens een hittegolf konden krijgen,’ zei Jenny.

‘Dat zul je net zien,’ zei Helen.

Ja, natuurlijk zou ze dolgraag bevallen; ze was het spuugzat een skippybal rond te zeulen; ze was de belangstelling en de adviezen spuugzat. Jezus, als je het over de last van de verwachting had...

Ze wilde een baby die een streep onder de dingen zou zetten. Wilde het nieuwe ervan.

Maar op dit moment wilde ze vooral gezelschap.

Paul liet de auto achter in een NCP-parkeergarage in Soho, en wachtte toen een minuut of tien tot de taxi kwam. Het licht van de zwarte taxi was uit toen hij de bocht om kwam en voor hem stopte. Er zat al een passagier in.

De inzittende hield de deur met een ernstig gezicht open, maar toen Paul instapte, bleek dat Kevin Shepherd tot dusver alleen uit zijn humeur was vanwege het weer.

‘Het is verdomme toch godgeklaagd?’

Paul ging op een van de klapstoelen zitten. Hij haalde zijn hand door zijn korte haar en schudde het water eraf.

‘Ik dacht we door de opwarming van de aarde van dit gezeik verlost zouden zijn,’ zei Shepherd.

Paul glimlachte, en werd naar voren geslingerd toen de taxi optrok en links af Wardour Street in sloeg.

‘Ik heb een huisje in Frankrijk,’ zei Shepherd. ‘Languedoc. Ben je daar weleens geweest?’

‘Niet onlangs,’ zei Paul.

‘Op dagen als deze weet ik weer waarom ik het gekocht heb.’

‘Goeie investering, zou ik denken.’

‘Afgezien daarvan.’ Shepherd keek uit het raam en schudde droevig zijn hoofd. ‘Om je de waarheid te vertellen is het eten de enige reden dat ik er niet vaker heen ga. Het meeste is verschrikkelijk. En dat zeg ik niet omdat ik de pest heb aan de Fransen. Wat overigens wel het geval is.’ Hij lachte. ‘Maar ik zweer je dat het zwaar overschat wordt. De Italianen, de Spanjaarden, zelfs de Duitsers, God beware ons. Ze geven allemaal op het Franse eten af.’

Zijn accent was bijna neutraal, maar hier en daar hoorde je toch nog de brouw-r van de straatventer die hij niet had kunnen wegpoetsen.

‘Bij mij om de hoek zit een Franse tent,’ zei Paul. ‘Ze flikkeren overal saus overheen.’

Shepherd wees verrukt naar hem. ‘Precies. En van die witte krieltjes. Echt spierwit, weet je wel? Die liggen daar maar op je bord als de kloten van een albino buldog waar alle smaak uit is gekookt.’

Shepherd had blond haar tot op zijn kraag; hij leek een beetje op die acteur in de Starsky and Hutch-film, vond Paul. Alleen was zijn lach niet zo innemend. Hij droeg een lichtroze overhemd met zo’n modieuze oversized kraag, en een zachtlila stropdas. Zijn maatpak had een bedrag met drie nullen gekost, en de schoenen waren duurder dan alles wat Paul aan had bij elkaar.

De taxi reed in westelijke richting over Oxford Street. Shepherd had niets gezegd, maar de chauffeur scheen te weten waar hij naartoe ging. Het was een van de nieuwere taxi’s, met een luxe luidsprekersysteem achterin en een scherm waarop trailers van verwachte films en reclame voor parfums en mobiele telefoons werden vertoond.

‘Mag ik je legitimatie even zien?’ vroeg Shepherd. Hij keek toe hoe Paul in zijn zakken zocht. ‘Om absoluut zeker te weten wie dit gratis ritje krijgt.’ Hij stak zijn hand uit en pakte de kleine leren portefeuille waarin Paul ook zijn Oyster-card en postzegels bewaarde; bestudeerde de legitimatie. ‘Inlichtingen, zei je over de telefoon.’ Paul knikte. ‘Je kent alle moppen al, denk ik?’

‘Allemaal.’

De taxichauffeur leunde op zijn claxon, schold op een buschauffeur die bij een halte wegreed, net toen hij op het punt stond hem in te halen.

‘Nou, laat maar eens horen wat je over me aan de weet bent gekomen,’ zei Shepherd.

Paul leunde achterover en wachtte een paar seconden. ‘Ik weet dat je half februari van dit jaar door een Roemeense zakenman, Radu Eliade, bent benaderd.’ Hij zag dat Shepherd met zijn ogen knipperde en zijn stropdas schikte. ‘Hij kwam naar je toe met driehonderdduizend pond die hij had verdiend door zwendelpraktijken met creditcards en pinpassen, en die “witgewassen” moesten worden. Het “plaatsen”, “versluieren” en “bestemmen” van het geld in het systeem. Dat zijn geloof ik de technische termen.’ Een glimlach van Shepherd. Beslist niet zo charmant als die van zijn evenbeeld op het witte doek. ‘Ik weet dat je met verschillende partners een depot en een magazijn in Noord-Wales hebt gehuurd en de daaropvolgende weken op veilingen tegen contante betaling allerlei industriële fabrieksinstallaties hebt gekocht die je een paar weken later weer van de hand deed. Ik weet dat meneer Eliade zijn geld heeft teruggekregen, netjes en brandschoon, en dat je hem niet eens commissie in rekening hebt gebracht, omdat je een aardige winst hebt gemaakt bij de verkoop van de graafmachines en landbouwmachines aan kleine bedrijfjes in Nigeria en Tsjaad.’ Hij zweeg even. ‘Zit ik er ver naast?’

Terwijl Paul zijn verhaal hield had hij Shepherds gelaatsuitdrukking zien veranderen. Er was onmiddellijk een harde trek op zijn gezicht verschenen terwijl de man probeerde vast te stellen of Eliade was gepakt en hem erbij had gelapt, of dat een van de partners over wie Paul het had gehad, hem had verlinkt. Vervolgens de omslag: de zoete golf van opluchting en nieuwsgierigheid toen Shepherd zich afvroeg waarom hij, als een van de inlichtingenmensen van de Londense politie al die dingen over hem wist, nog op vrije voeten was.

Waarom hij nog niet in de modieuze, oversized kraag was gegrepen.

Ze reden een tijdje zwijgend verder; de taxi reed in noordelijke richting over Edgware Road naar Kilburn. De winkelpuien gingen er iets sjofeler uitzien en het aantal Mercedessen nam af.

‘Zo te zien klaart het wat op,’ zei Shepherd.

‘Dat is mooi.’

‘Maar wat is de voorspelling op lange termijn?’ Shepherd zocht Pauls ogen om er zeker van te zijn dat hij de implicatie begreep. ‘Misschien moest ik maar eens wat vaker naar de Languedoc gaan. Wat denk jij, Paul? Jij bent op de hoogte.’

‘Hangt ervan af,’ zei Paul.

De taxi ging plotseling naar de kant en stopte voor een winkelpromenade aan Willesden Lane om twee mannen op te pikken.

‘Dat is Nigel,’ zei Shepherd, en hij knikte naar de man die op de klapstoel naast Paul plaatsnam. Hij was een grote vent; een jaar of vijftig, met grijs, achterovergekamd haar en een gezichtsuitdrukking die in zijn hoofd gebeiteld leek te zijn. Paul bromde een begroeting. Nigel, die bijna over de rand van de stoel puilde, zei niets. Shepherd klopte op de zitplaats naast hem. ‘En dit,’ hij wenkte de andere man, een individu met heel wat minder zelfvertrouwen en gehuld in een poepbruine overjas, ‘is meneer Anderson. Hij is wat vriendelijker dan Nigel.’

Anderson loerde door zijn dikke brillenglazen naar Paul. ‘Wie is dit?’ Een zacht Iers accent. En niet veel vriendelijker.

Shepherd boog zich voorover en riep naar de chauffeur: ‘Rijden maar, Ray.’

De mannen begonnen te babbelen terwijl de taxi langzaam wegreed. Shepherd en Anderson hadden het over een feestje in avondkleding waar ze een paar avonden geleden waren geweest; met een komiek van de tv die vroeger bekendstond om zijn schuine moppen, maar nu duidelijk op zijn retour was.

‘Pure smeerlapperij, weet je?’ Shepherd trok een grimas. Smerige grappen stonden samen met Frans eten duidelijk even hoog op de ranglijst. ‘Het laagste van het laagste.’

Hij vroeg Paul of die een gezin had. Paul antwoordde dat hem dat niets aanging. Shepherd zei dat dat zijn goed recht was.

‘Geeft toch alleen maar gezanik,’ zei Anderson.

De taxi bewoog zich bedreven door het drukke verkeer, terwijl Kilburn overging in de welvarender straten van Brondesbury. Daarna, verderop, werden de huizen kleiner en stonden ze dichter op elkaar toen ze Cricklewood binnenreden.

‘Hoe kennen jullie elkaar?’ vroeg Anderson.

Voordat Paul antwoord kon geven, maakte de taxi een scherpe bocht van de hoofdstraat af en hobbelde een paar minuten zigzaggend door zijstraatjes voordat hij een pad vol voren in reed en vaart minderde. Paul rekte zijn hals en zag dat ze op een enorm complex van oude gebouwen af reden, donker afstekend tegen een hemel waarin net wat zwakke sporen van blauw waren te zien. Hij zag de graffiti en het patroon van barsten en gaten in de ruiten.

Het oude waterleidingbedrijf in Dollis Hill.

De taxi stopte voor het hek, dat met een zware ketting en hangslot was afgesloten. Ray zette de motor uit en pakte een krant van de passagiersstoel. Nigel ging even verzitten en Paul zag hoe Anderson zijn hoofd liet zakken toen hij het stanleymes in de hand van de grote man zag.

De Ier klonk eigenlijk vooral vermoeid. Hij zei: ‘Ach, jezus, Kevin. Moet dat nou echt?’

Nigel bukte zich al om een plankje van ongeveer dertig bij dertig centimeter onder Shepherds zitting vandaan te trekken. Shepherd ging verzitten om ruimte te maken terwijl Nigel Anderson vastgreep en hem tegen de vloer van de taxi drukte, zijn arm naar zich toe trok en met zijn volle gewicht op de hand van de Ier ging zitten en zijn vingers op het plankje uitspreidde.

‘Tering, Kevin, wie heeft je zitten opnaaien?’ vroeg Anderson.

Nigel duwde Andersons hoofd nog harder naar beneden en keek op, klaar voor actie.

‘En centimeter of twee is wel genoeg,’ zei Shepherd.

Er vloeide niet veel bloed, en het lawaai werd behoorlijk goed gedempt door de vloerbedekking. Na afloop boog Shepherd zich voorover en gaf een zakdoek aan Anderson, die hem tegen zijn hand drukte en zijn knieën langzaam optrok tegen zijn borst.

‘Dat is één vinger die je voorlopig niet meer in de kassa zult steken,’ zei Shepherd. Hij trok zijn voeten terug om niet in aanraking te komen met de man op de vloer, en keek naar Paul. ‘Alsof hij het nog niet goed genoeg heeft. Drie nieuwe auto’s heeft hij de laatste anderhalf jaar gehad. Stomme klootzak.’

‘De meeste mensen willen nog ietsje meer,’ zei Paul. ‘Zo zitten we in elkaar.’

Shepherd dacht daar enkele seconden over na en keek toen op zijn horloge. ‘Je vindt het toch niet erg om hiervandaan zelf terug te gaan, hè? We moeten weer snel verder. We willen niet dat Rays bekleding onder het bloed komt te zitten.’

Paul bedacht dat hij in twintig minuten naar Willesden Junction terug kon lopen. Gelukkig regende het niet. Hij wachtte.

‘Luister, ik zal open kaart met je spelen, Hopwood,’ zei Shepherd. ‘Er is een heleboel wat ik nog niet weet. Over jou, bijvoorbeeld. Maar een paar dingen zijn me wel wat duidelijker geworden. Wat je weet, of wat je denkt te weten, bijvoorbeeld.’

‘Dat is begrijpelijk.’

‘Maar laat me je dit vertellen. Er zijn een paar politiemensen die ik behoorlijk goed ken, en het was verdomd interessant om je te observeren terwijl Nigel in de weer was. Zie je, sommige smerissen hadden dat niet over hun kant kunnen laten gaan, waar ze ook mee bezig zijn of mee bezig zouden móéten zijn. Die zouden rondspringen, moord en brand schreeuwen en tot arrestatie overgaan, dat werk. Begrijp je wat ik bedoel?’

‘En als ik dat had gedaan?’

Shepherd haalde zijn schouders op. ‘Verrekt lastig, maar geen probleem. Ik denk niet dat meneer Anderson een aanklacht indient, Nigel bemoeit zich met zijn eigen zaken en Ray houdt zich koest.’ Hij boog zich naar voren. ‘Klop dat, Ray?’

Ray hield zich koest.

‘Een paar verloren uren op een politiebureau en een paar dagen papierwerk voor een of andere eikel die zelfmoordterroristen had kunnen oppakken. Dat is het zo ongeveer.’

Paul kon er niets tegen inbrengen.

‘En dan is er nog de smeris die doet alsof het hem geen reet kan schelen, omdat hij een of ander slim spelletje speelt. Omdat ie zich bij iemand in wil likken of wat dan ook. Hoe dan ook, zoiets vraagt natuurlijk om een reactie, toch? Hij kan daar niet naar blijven kijken alsof Jamie Oliver voor zijn neus een pastinaak fijnsnijdt.’ Tot tweemaal toe leek het alsof Shepherd ging glimlachen, en tot tweemaal toe stierf die glimlach op zijn mondhoeken. Hij zag eruit als iemand die ergens de grap van in wilde zien, maar die het net niet voor elkaar kreeg.

Na een knikje van Shepherd kwam Nigel overeind, hij stapte uit en hield het portier voor Paul open.

‘We moeten nog maar eens praten,’ zei Shepherd.

‘Wat je wilt.’

‘Absoluut, want ik snap het nog niet helemaal. Dat komt wel, maar zover is het nog niet.’ Hij duwde aan de knoop van zijn stropdas en plukte iets van zijn revers. ‘Want jij bent een geval apart, Paul. Jij zat daar en je keek ernaar, en je verblikte of verbloosde niet.’

4

Javine was de baby aan het voeden toen Theo binnenkwam. Ze wiegde hem in de holte van haar linkerelleboog, hield met haar linkerhand de fles op zijn plaats en bladerde met haar vrije hand een tijdschrift door.

Theo stond in de deuropening en hield de afhaalmaaltijd omhoog die hij op weg naar huis had meegenomen.

‘Ik ga hem eerst even naar bed brengen,’ zei Javine.

Theo zette de plastic tas in de keuken neer, kwam terug en ging naast zijn vriendin zitten. Hij zocht in de kussens van de bank naar de afstandsbediening van de tv.

‘Was je dag oké?’

Hij zapte langs de kanalen. ‘Het weer was goed. Dat is tenminste iets.’

Tenminste iets, als je acht uur lang op een of andere straathoek staat. Op de uitkijk. Heen en weer loopt te rennen.

‘Ja, het was lekker.’ Javine gaf haar zoon een aaitje over zijn wang met de rug van haar vingers. ‘Ik ben met hem naar het park geweest, ik had met Gemma afgesproken.’

Theo knikte, keek een minuutje naar de gulzig drinkende baby. ‘Hij heeft een ongelooflijke honger, man.’

‘De melkpoeder is niet duur,’ zei Javine.

‘Dat weet ik.’

‘Je koopt het in grote hoeveelheden, net als luiers.’

‘Dat bedoelde ik niet.’ Theo richtte zich weer op de tv. ‘Het is goed, weet je? Een goed teken.’

Ze keken naar EastEnders terwijl de baby dronk, en toen Javine hem naar de slaapkamer bracht, deed Theo het eten in de magnetron en pakte borden en vorken. Grote steurgarnalen met paddenstoelen voor haar; chili met rundvlees voor hem. Gebakken rijst met ei en kroepoek, blikjes bier en cola light. Weer een andere soap op Sky Plus terwijl ze met hun bord op schoot zaten te eten: eentje die in het noorden speelde met die boeren en die shit. Theo hield het allemaal niet meer bij.

‘Gemma had het erover om volgende week eens een avondje uit te gaan,’ zei Javine. ‘Een of andere nieuwe club in Peckham. Ze zegt dat haar broer ons wel naar binnen krijgt.’

‘Ja, oké.’

‘Echt?’

‘Zeg ik toch?’

‘Ik zet de flesjes wel in de koelkast.’

Theo schoof wat rijst heen en weer. ‘Misschien kan ik mam vragen.’

Javine snoof en zei ‘prima’, maar ze bedoelde het tegenovergestelde.

‘Alleen als er iets tussenkomt, weet je wel?’

‘Zie maar.’ Javine liet haar vork op het bord kletteren. ‘Maar ik denk niet dat je van één avondje doodgaat, en ik vind dat we het babysitten door je moeder moeten bewaren tot we het echt nodig hebben, ja?’ Ze stond op en begon de borden op te ruimen. ‘Bijvoorbeeld als we ooit samen een keer uitgaan, weet je wel?’

‘Ja, ja, het is al goed, oké?’ Hij dronk zijn bier op. ‘Je hoeft niet meteen zo pissig te doen, man.’ Het was niet goed, eigenlijk helemaal niet, maar wat moest hij anders zeggen? De baby was nu bijna zes maanden en hij wist dat de enige hoogtepunten in haar bestaan het park of de peutergroep waren. Gemma was de enige vriendin die ze had leren kennen sinds hij haar hier mee naartoe had genomen, en hij wist dat ze er genoeg had achtergelaten.

Javine bracht de borden naar de keuken. ‘Wil je thee?’

Theo en zijn familie waren vijf jaar geleden vanuit Lewisham naar Kent verhuisd toen Theo twaalf was. De ouwe had zijn baan bij de metro ingeruild voor een baan op de bus, en ze hadden hun meubels opgepakt en waren verhuisd naar Chatham, naar een woning met een extra slaapkamer voor Theo’s zusje Angela die astma had, en waar de lucht iets minder schadelijk voor haar was. Iedereen was gelukkig. Het was dicht bij de zee, wat de ouwe fijn vond, aan de overkant van de straat was een redelijke kroeg waar ze ook bingo speelden, en hoewel er in het begin wat problemen op school waren geweest, waren Theo en zijn zus al snel ingeburgerd.

Hij had Javine in een van de grote speelhallen ontmoet. Zij en een vriendin begonnen te giechelen toen hij zich over een pooltafel boog. Later hadden ze samen buiten een paar joints gerookt en tot sluitingstijd staan kletsen.

De afgelopen zomer, toen Javine drie maanden zwanger was, hadden ze de reis in omgekeerde richting moeten maken. Theo’s oma van vaderszijde had destijds geweigerd met de rest van de familie mee te verhuizen, en toen het koppige oude mens een beroerte had gekregen, was er niemand in de buurt om voor haar te zorgen. De ene dag had de lucht nog naar zout gesmaakt; de dag erop waren ze allemaal terug in dezelfde ellendige laagbouwflat waar ze vier jaar geleden ook hadden gewoond.

En het stomste van alles was nog dat de oude vrouw nu weer zo gezond was als een vis en helemaal was opgefleurd zodra ze haar familie weer om zich heen had. In plaats daarvan was Theo’s vader ziek geworden. Hij hoestte bloed op in hun voorkamer en was op een middag, kijkend naar de paardenraces, gestorven terwijl het ziekenhuis in Lewisham een bed voor hem probeerde te regelen.

‘Theo?’ riep Javine nu vanuit de keuken.

‘Ja, thee is goed,’ zei Theo.

Javine was niet de enige die vrienden had achtergelaten toen ze naar Zuid-Londen waren verhuisd. Theo dacht nog vaak aan Ransford en Kenny, en aan Craig en Waheed van voetbal. Nadat hij was verhuisd hadden ze een tijdje contact gehouden, maar sinds de baby was het contact verwaterd. Sinds hij weer omging met Easy en de anderen.

Niet dat hij in alle opzichten aansluiting had gevonden.