Karma hou je niet tegen - Fran Genis - E-Book

Karma hou je niet tegen E-Book

Fran Genis

0,0
15,99 €

-100%
Sammeln Sie Punkte in unserem Gutscheinprogramm und kaufen Sie E-Books und Hörbücher mit bis zu 100% Rabatt.
Mehr erfahren.
Beschreibung

'Karma hou je niet tegen,' zei zijn moeder altijd. Soldaat Andrew gaat dan ook gebukt onder schuldgevoel na een kolossale fout met dodelijke afloop, gevolgd door een doofpot. Hardnekkige journaliste Lindsay is dit echter op het spoor. Nadat Andrew deserteert, biedt ze hem één kans om met zichzelf in het reine te komen. Andrews maat Ben keert terug naar New Orleans en probeert zijn slechte karma ook in te lossen. Hij helpt zijn nichtje Chloe door een zenuwslopende muziekauditie, waarna hij halsoverkop op het vliegtuig stapt naar een oude vlam. Alles leidt naar een onverwachte wending tijdens Mardi Gras in New Orleans, wanneer Andrews geheim eindelijk naar buiten komt.

Das E-Book können Sie in Legimi-Apps oder einer beliebigen App lesen, die das folgende Format unterstützen:

EPUB
MOBI

Seitenzahl: 306

Bewertungen
0,0
0
0
0
0
0
Mehr Informationen
Mehr Informationen
Legimi prüft nicht, ob Rezensionen von Nutzern stammen, die den betreffenden Titel tatsächlich gekauft oder gelesen/gehört haben. Wir entfernen aber gefälschte Rezensionen.



Colofon

Alle rechten op verspreiding, met inbegrip van film, broadcast, fotomechanische weergave, geluidsopnames, electronische gegevensdragers, uittreksels & reproductie, zijn voorbehouden.

© 2024 novum publishing

ISBN drukuitgave:978-3-99146-348-1

ISBN e-book: 978-3-99146-349-8

Lectoraat:Ine van Gerwe

Vormgeving omslag:Fran Genis

Omslagfoto, lay-out & zetting:novum publishing

www.novumpublishing.nl

Eindelijk, vrijheid!

Eindelijk, denkt Ben. Vrijheid!

De vrolijke warme lichten van Bourbon Street verwarmen zijn ziel. Het is een schril contrast met de felle tl-lichten waar hij maandenlang in heeft gezeten in afwachting van zijn onverdiende lot. Op zijn dooie gemakje is hij op weg naar zijn favoriete muziektent op Frenchmen Street in New Orleans. Een tegenligger begroet hem en Ben herkent zijn gezicht. Al weet hij bij god niet meer hoe de man heet, hij beantwoordt diens aangeboden mannenhandgreep alsof ze elkaar gisteren nog gezien hebben.

„Hé, hoe gaat het, man?”

De man kijkt al een beetje te vrolijk, zelfs voor dit uur, in deze stad. „Prima, prima, jij?”

„Ja, goed man, goed. Hé, zie je!” De man banjert ietwat instabiel door.

„Joe,” joelt Ben, terwijl ook hij doorloopt.

Hij bedenkt dat namen ook helemaal niet uitmaken. Als je samen aan het feesten bent, is iedereen je beste vriend. Hij weet zeker dat hij de man daarvan kent. Anders had hij immers wel zijn naam geweten. Het is een beetje kort door de bocht toegepaste Sherlock Holmes-deductie dat hij toepast, maar het is sowieso fijn om begroet te worden door bekenden als je lang niet thuis bent geweest. Dat je niet vergeten bent in de tussentijd.

Zodra Ben uit de rammelende houten streetcar was gestapt op Canal Street waren hem de bekende geuren en kleuren tegemoet gekomen. Hij had zijn lichaam direct voelen ontspannen. New Orleans staat niet voor niets bekend alsThe Big Easyen het is Bens theorie dat het in de lucht zit. Niet dat het altijd even fris ruikt – met de hygiëne wordt ook ontspannen omgegaan – maar volgens hem komt er wat mee dat meteen de spieren doet ontspannen. Je zou het bijna magie kunnen noemen. Of zo noemt Ben het.

Hij is blij om weer terug te zijn en naarmate hij dichter bij zijn meest favoriete plek in de wereld komt, glimmen zijn blauwe ogen een beetje meer. En met elke stap voelt hij zijn hart lichter worden. Niet alleen omdat het symbolisch is voor zijn nieuwe vrijheid, maar ook omdat hij de stad heeft gemist. De mensen. Het gevoel. De lichten. Het gefeest. En laten we vooral niet vergeten: de goede muziek! Wat hem betreft de béste muziek van de wereld. Die hij nu vanuit elk raam en elke deur op Bourbon Street naar zich toe hoort komen.

Hij neemt zijn tijd en kuiert op zijn gemakje langs wat ramen waar bands aan het spelen zijn. Ondertussen laadt zijn muziekhart als een accu op. Het maakt niet uit welk raam of welke deur hij kiest; het klinkt hier altijd goed. In het spiegelbeeld van enkele ramen ziet hij zichzelf. Kort legerkoppie met wat bruine pluisstekeltjes, donkere wallen en een bleek gezicht ondanks de zongebruinde huid.

Ik hoef voorlopig niet naar de kapper, becommentarieert hij zijn eigen spiegelbeeld, of op mijn eten te letten. Terwijl hij zijn broek ophijst, besluit hij per se zijn glas vol te willen houden en vult hij in gedachten zijn gedachten aan: of mijn drinken! Vloeibare calorieën tikken immers lekker aan. Met dat voornemen stopt hij bij de tent waar een groot standbeeld van Captain Morgan bij de ingang staat. Hij bokst ter groet zijn vuist tegen de koude standbeeldhand van zijn favoriete rumkapitein. „Vriend.”

Even gluurt hij naar binnen naar de twee meiden op het podium die zingen en swingen op de dance classicCar Washvan Rose Royce. Ze klinken te gek en van hun uitdagende glitterjurkjes wordt hij vanzelf vrolijk, waardoor hij vanuit de deuropening op de beat meeswingt. Die bassist houdt het lekker pompend en het is onmogelijk om daar niet op te bewegen. Zodra het nummer met luid applaus van het publiek ten einde komt, loopt Ben verder.

Hij passeert een politieauto, die links in de zijstraat staat geparkeerd, waar twee politieagenten tegen de voorkant leunen. Ook hen herkent hij, en dat is ook van het feesten, maar dan op een andere manier. De ene is een ex-roodharige, maar nu voortijdig grijze man met een vollemaansgezicht en een bierbuik die daar qua omvang bij past. Hij heeft wel wat weg van de Ierse acteur Colm Meaney van vroeger. De ander is een bloedmooie blonde vrouw. Een beetje zoals die Cara Delevingne, diekick-assstoer was in die ene sciencefictionfilm met dat schattige beestje dat ze moest redden. Deze Cara kijkt echter eerder streng dan stoer onder haar knallende wenkbrauwen vandaan. Daarop knikt Ben de agenten vriendelijk toe terwijl hij toch ietsjes sneller doorloopt.

In Frenchmen Street is het wat rustiger dan op Bourbon Street wat toeristen betreft. De tent, waar hij naar op weg is, is meer voor het plaatselijke publiek. En zo wil het plaatselijke publiek het ook houden. Hij loopt voorbij de oude vertrouwde platenzaak en zet deze in gedachten op zijn net aangemaakteto do list. Dan ziet hij zijn bestemming aan de linkerkant van de straat.

30/90blinkt er in vrolijke kleuren naar hem op het uithangbord. Voor wie de historie kent: de cijfers 30/90 zijn de nautische coördinaten van New Orleans. Dat je het maar weet. En Ben weet dat omdat dit zijn stamkroeg was voor, tijdens en nu godzijdank ook na zijn ellendige legerervaring.

Wat hem ooit bezield heeft het leger in te gaan, kan hij zich niet meer goed voor de geest halen. Het was eerder een kwestie dat hij zich liet overhalen door zijn twee gemotiveerde en motiverende maten van school. Maar achteraf bezien is Ben te flegmatiek en veel te empathisch gebleken. Met alles wat hij gezien heeft, kan hij zich geenszins meer in dergelijke oorlogspelletjes vinden, behalve dan die op de computer.

Als hij binnenstapt, hoort hij meteen een te gekke band op het podium spelen. Met drie man zijn ze maar, ziet hij, als hij op zijn tenen gaan staan om over het publiek te kunnen kijken, maar er komt toch een sound uit! En die zanger heeft zo’n lekker hees randje op zijn stem. Een soortcajun-funkzou hij het willen noemen, als hij het heel plat slaat. Maar dat zou er totaal geen recht aan doen. En daar blijkt zeker de energieke intentie niet uit waarmee de muziek gespeeld wordt.

Luisterend loopt hij langzaam naar de bar, waar zijn maat Jordan achter staat. Een goede barman is altijd je maat, maar gelukkig is het in dit geval ook gewoon een toffe vent. Jordan blikt, als een goede barman die attent is naar klanten, Bens kant op zodra hij bij de bar aankomt, waarop hij zijn armen in een wijd gebaar spreidt. „Ben!”

Hierop komt hij achter de bar vandaan om hem een omhelzing te geven. Jordan is oprecht blij hem te zien en Ben voelt zich onthaald als de verloren zoon. Nog meer warmte in zijn hart.

Jordan geeft hem een paar mannelijke klappen op zijn schouderblad. „Jezus, man, wat een tijd geleden, goed je zien!”

Als stoere ex-legerman wil Ben zich niet als watje aanstellen, maar de klappen komen behoorlijk hard aan door het gebrek aan een beschermende vetlaag. Hij ondergaat het gewillig omdat hij de hartelijke uiting van het gebaar wel door de pijn heen voelt.

„Ja man, wat ben ik blij om terug te zijn! Hoe gaat het joh, hoe gaat het met je?”

„Goed!” Jordan gaat fier staan. „Want ik ben net trotse papa van een tweede dochter geworden en ze heet …” Hij wacht voor het drama-effect. „Mahalia.”

„Aha,” weet Ben meteen. „Vernoemd naar Ma- …”

„-halia Jackson,” zeggen ze dan tegelijk.

„Jij weet het, voor altijd.” Jordan bonst zijn vuist twee keer op zijn hart en kijkt dan even zwijmelend naar boven, waarna hij lomp zijn hand door Bens haar woelt. „Maar hoe is het met jou? Wat is dat met je korte koppie, joh? Je ziet er niet uit! Ik herkende je amper!”

Jordan doelt op het feit dat Ben vanaf zijn kindertijd een volle bos dreadlocks had laten groeien, als onverzettelijke ode aan zijn held Bob Marley. Geen enkel argument kon hem afstand laten doen van de haardos. Een genadeloze legertondeuse standje één, voordat hij naar Syrië werd uitgezonden, had er echter korte metten mee gemaakt. Dit met pijn in zijn hart.

„Zeg, bedankt. Nee joh, ik zat toch in het leger, man. Dan moet dit soort onzin, snap je. Maar dit is mijn eerste avond terug en je snapt: ik kom de bloemetjes buiten zetten!”

„Dan zit je hier goed.”

„Dacht het ook.” Hierop knikt Ben in de richting van het podium. „Die band is me goed, wie zijn dat?”

„Dat is Liquid Blue. Die gasten zijn tof, hè. Ze zijn ook goed bezig de laatste tijd in de‚scene’.” Jordan gebaart met quote-tekens om aan te geven dat hij de lokale muziekbusiness bedoelt.

Een man van rond de dertig met een hip glimmend paisley shirt gaat op de kruk naast Ben zitten en kijkt hem met een net zo glimmende intentie als zijn shirt aan. Jeetje, sta ik weer op Gaydar of zo, denkt Ben, hier heb ik geen zin in. Als de man aanstalten maakt om aan een vast afgezaagde openingszin richting hem te beginnen, breekt Jordan diplomatiek in.

„Hé maat, wat te drinken van me? Als welkom terug inThe City That Care Forgot. Wat wil je?”

Ben pakt zijn kans, stapt van zijn kruk en gaat er aan de andere kant naast staan, zodat de ruimte tussen hem en de paisley-man groter wordt en de aanspreekbaarheidsfactor kleiner. Om die reden leunt hij nog eens extra over de bar naar Jordan.

„Te gek, doe mij maar een Jack cola.”

„Een enkele of een dubbele shot Jack?”

Ben kijkt hem aan alsof hij water ziet branden. „Wat denk je?”

Jordan proclameert: „En een dubbele shot Jack voor de soldaat die zijn tondeuse moet offeren aan de goden van de … eh … nou, die van het anti-blotebillengezichtsbeleid.”

In heroverweging van zijn laatste uitspraak haalt hij zijn wenkbrauw op. „Of zo.”

Grinnikend pakt Ben het drankje aan, waarna hij dit naar hem opheft. „Amen.”

Dan gebaart hij hem dat hij naar voren gaat. Weg van de paisley-man die zijn kans lijkt af te wachten, en dichter bij het podium en de band.

De band klinkt echt te gek. Ben is fan. Inmiddels is het behoorlijk warm geworden in de muziektent. Het publiek laat zich opzwepen en er is niemand die niet danst of beweegt op de energieke muziek, die van het podium knalt. Zo ook Ben, die zich als vanouds ondergedompeld voelt in de muzikale dampen die hij zo gemist heeft.

Bovendien, bij elke song die hij voorbij hoort komen, borrelt er steeds meer een gevoel in zijn buik op dat dit precies het spreekwoordelijke potje is waar zijn nichtje Chloe als dekseltje op zou passen. Hij hoort er complete vioolsolo’s bij in zijn hoofd. Vioolsolo’s van Chloe dan. Zoals zij ze zou spelen. Hij kijkt van de bassist naar de drummer en naar de gitarist-zanger en ziet moeiteloos haar plekje op het podium al voor zich.

Zijn nichtje Chloe is een schat van een meid en een waar talent op viool. Ze schelen zeven jaar en Ben heeft haar altijd als een zusje gezien in plaats van een nichtje. Ze heeft alleen niet zo’n mazzel gehad tot nu toe. Haar vader, zijn oom, overleed door een auto-ongeluk toen zij nog klein was. Daardoor stond haar moeder Christine er al vroeg alleen voor en ze hebben het niet breed. Haar moeder heeft zich een ongeluk gewerkt om toch vioollessen voor Chloe te kunnen betalen en zijn vader heeft hen vaak genoeg geholpen.

Die hulp bestond ook uit het opvangen van Chloe tijdens de vakanties als haar moeder moest werken. Ben en Chloe waren vanaf die eerste vakantie twee handen op één buik. In eerste instantie aangewakkerd door hun gedeelde en soms eenzame ‚enig kind’-status, maar later vooral door de grote liefde voor muziek.

Van kinds af aan bleek Chloe een waar talent op de viool. Ben voelde zich persoonlijk verantwoordelijk voor haar muziekontwikkeling tijdens de zomers dat ze bij hen verbleef. Op haar verzoek nam hij haar mee naar Bourbon Street, zodat ze op straat kon spelen voor de toeristen. Ook al trof hij weleens vrienden voor een biertje; hij zorgde er altijd voor dat er iemand een oogje in het zeil hield. Van het geld dat ze daarmee ophaalde, regelde Ben muzieklessen bij lokale bekendheden of konden er soms nieuwe spullen van gekocht worden.

Ineens vraagt Ben zich af hoe het met Chloe op haar nieuwe muziekschool vlakbij haar huis in Baton Rouge gaat. Hij heeft haar al een tijd niet gesproken, maar hij kan zich zijn nichtje niet voorstellen in een klaslokaal waar men praat over muziek in plaats van het te spelen. Chloe is veel te ‚natuurlijk’ en ‚eigen’. En van hoe het moet en hoe het hoort, krijgt ze alleen maar het gevoel dat ze het niet goed doet.

Hier zou ze het nou goed bij doen, vindt Ben, zo alles overziend en horend wat hij tot nu toe van de band op het podium heeft meegekregen. Het bekende ‚oudere broer’-gevoel borrelt in hem op en hij neemt zich voor om haar morgen te bellen om te vragen hoe het met haar is op haar nieuwe school. Hij kan zich het laatste contact zelfs niet eens meer voor de geest halen. Zo opgeslokt en weggestopt was hij de laatste maanden door het leger geweest.

Na nog een Jack-cola neemt hij zich voor de band aan te spreken. Misschien kan hij een visje bij hen uitgooien om Chloe een keer met de band mee te laten spelen. Hij is inmiddels volledig overtuigd van het potje en het daarbij passende dekseltje.

Maar na nog een Jack-cola bedenkt hij zich dat hij die jongens eerst wel eens beter wil leren kennen, voordat hij zijn jonge en soms wat naïeve nichtje zomaar voor de leeuwen gooit. Dus eerst maar op verkenningsmissie, besluit hij.

Ben heeft al wel een paar Jack-cola’s op. Niet genoeg dat dat ten koste zou gaan van zijn missie, maar net genoeg om zijn missie tot een goed eind te kunnen brengen. Of in ieder geval kennis te maken met de band. Hopelijk dan. Hij betrapt zich erop dat eentje minder misschien toch beter was geweest nu hij zich door het publiek wurmt, vlak na het optreden. Hij is op weg naar de zijkant van het podium waar de bandjongens van het podium afgekomen zijn. Nou ja, jongens. Voor Ben voelen ze als jongens aan, maar dat zal vast komen omdat Ben zich veel ouder voelt dan hij is sinds de laatste paar maanden.

EennativeAmerikaans meisje, met twee donkerbruine lange vlechten langs haar gezicht, deelt vanaf een dienblad biertjes aan hen uit, die de flink bezwete jongens gretig aanpakken. Net voordat Ben de gitarist-zanger kan aanspreken, stapt de glimmende paisley-man ertussen.

„Hoi! Ik zag je net al bij de bar.” Zijn stem klinkt flirterig en Ben baalt ervan dat hij zijn belangrijke missie onderbreekt. Hoe moet hij nu van hem af komen?

„Sorry. Mag ik er even langs?” vraagt hij beleefd. „Ik moet de band even spreken.”

De man kijkt even om naar de band, maar lijkt niet van plan zich zomaar af te laten schepen. Dan loopt het meisje met de vlechten – nou ja, meisje – met haar dienblad tegen de man aan, waarbij haar gezicht lijkt alsof dat niet per ongeluk was. Tenminste, als de man niet kijkt. De glimworm wijst druk naar zijn hippe glimwormshirt en vertrekt dan met veel drama naar het toilet, waarop het meisje met een verhuld glimlachje wegloopt. Als ze langs Ben loopt, knipoogt ze naar hem, wat hij beantwoordt met een dankbare scheve grijns. Dat had ze maar mooi voor hem geregeld. Zonder dralen richt hij zich tot de gitarist-zanger.

„Zeg, eh, dat eh … zo, dat klonk echt goed, man.” Zijn mond is nog niet helemaal in sync met zijn brein dat de zin al had gezegd in zijn hoofd. Toch die ene Jack-cola hè. Of misschien wel de laatste twee, probeert zijn mompelende mond hem nu te vertellen.

De jongen kijkt op en schudt zijn warrige donkerblonde haar uit zijn ogen. „Thanks!”

Ben schat hem zo’n drieëntwinting jaar, met lichtblauwe ogen en wat jongvolwassen stoppeltjes op de kin. Zijn haar geeft hem wel een wilde blik. Maar dan op een goede manier, denkt Ben. Een beetje zoals een jonge Jon BonJovi, maar dan met normaal haar.

De stevige bassist heeft een sympathiek rond gezicht met appelwangen, een gezicht van iemand die je gelijk mag. De jongen op de cajon iscoolmet een retro kledingstijl die rechtstreeks uit de zeventiger jaren komt en met een afro waar Chloe jaloers op zou zijn.

„Hoe noemen jullie dit zelf nou, deze stijl van muziek?” vraagt Ben.

„Tja, eh, weet ik het.” De jongen schiet in de lach. „Ze hebben onze stijl al van alles genoemd, maar ik noem het gewoon een Liquid Blue-sausje. En joh, dat past op alles!”

De jongen grijnst van oor tot oor en Ben schiet in de lach om zijn ontwapenende en aanstekelijke enthousiasme. Dan steekt hij zijn hand uit. „Ik ben Ben.”

Met zijn rechterhand klemt de jongen zijn plectrum tussen zijn lippen om de hand van Ben te schudden. „Josh.”

„Zeg …” begint Ben aan zijn missie.

Dat was psychedelisch

Vanuit haar keukenraam volgt Monique het vrolijke tafereel in haar achtertuin en ze grinnikt om het drukke gedoe. Het is een van de laatste echt mooie nazomerdagen en het ondergaande warme zonnetje geeft lange dunne schaduwen over de achtertuin. Nog even en de speciaal door haar dochter Jacintha opgehangen solar lampionnetjes zullen aanschieten.

Om te vieren dat buurman Ted de volledige voogdij over zijn tienerzoon Billy heeft gekregen na een hartverscheurende rechtszaak tegen zijn ex-vrouw, houden ze een barbeque in de twee aan elkaar grenzende achtertuinen. Haar eigen tienerzoon Jamal is duidelijk blij dat zijn beste vriendje Billy weer naast hem woont. Samen met Ted en Billy is hij in een wild bierviltjes-van-de-tafel-slaan-wedstrijdje beland, terwijl Jacintha haar vader André helpt met het vlees op de barbecueplaat.

Haar man André is al bezig met zijn zesde biertje, ziet Monique bezorgd vanuit het raam. Minstens. Ze grist de twee bakken met salades van het aanrecht en loopt de tuin in, waar The Temptations haar vanuit de bluetoothspeaker op de tafel zachtjes vertellen over hun meisje. Ze zet de twee saladebakken op de tafel en André meldt haar getrouw: „Nog vijf minuutjes, schat, dan zijn ze wel klaar. Ik doe extra lief tegen ze.”

Dan houdt hij de vleestang vast als een microfoon. Naar het voorbeeld van The Temptations zingt hij haar uit volle borst de twee woordenMy Girltoe. Dan kriebelt hij stiekem zijn dochter in haar nek, die denkt dat ze een vervelende vlieg wegslaat. Monique moet erom grinniken als ze weer de keuken in loopt; André houdt wel van plagen.

Maar André houdt ook wel van een biertje. Of tig. Tot nu toe is het op zich niet vervelend geworden. Hij heeft gelukkig een vrolijke dronk. Daarom zegt niemand er waarschijnlijk iets van. Monique en haar kinderen hebben te doen met de man die één jaar geleden nog volop in het leven stond. Een bedrijfsongeval, volledig de schuld van het bedrijf, had André twee vingers gekost. Het bedrijf kon de schadevergoeding niet betalen en ging prompt failliet, waardoor alle werknemers hun baan verloren. Een nieuwe baan in de bouw vinden, op vijftigjarige leeftijd en met maar acht vingers, was tot nog toe niet gelukt.

De miserabele leegte van het vele thuiszitten zonder iets om handen te hebben, vult hij op met het drinken van bier. Tegen de tijd dat Monique van haar werk thuiskomt, is hij doorgaans al flink in de olie en heeft hij weer wat nieuw entertainment voor de avond bedacht. Het gezin heeft dan flink lol om zijn grappen en grollen. Daar kan Monique moeilijk iets van zeggen. Maar een normaal gesprek voeren is bijna onmogelijk. Overdag moet hij bijkomen van zijn kater en later op de dag is hij alweer dronken.

Al zou hij zijn tijd ook kunnen besteden aan klusjes in het huis, denkt Monique weer. Zoals de lekkende douchedeur kitten of de verlichting in de gang ophangen die al vier jaar in het donker is gehuld. Of het van de muur gewaaide naambordje bij de voordeur weer ophangen dat al maanden ondersteboven op de veranda ligt. Haar man is tenslotte klusjesman en zelfs met maar acht vingers is hij handig. Ze hoopt dat het vele drinken maar een fase is en zit het vooralsnog uit. In goede en slechte tijden immers. Bovendien is ze doorgaans te moe om het gesprek aan te gaan.

Vanavond voelt Monique zich een stuk vermoeider dan ze zich voordoet. Haar werk als eerstehulpverpleegkundige in het University New Orleans Medical Center is zwaar. Haar voeten doen pijn sinds de dag dat zij de kostwinner werd en extra diensten moest gaan draaien om de eindjes aan elkaar te knopen. Vandaag heeft ze een lange dag gehad. En al is ze oprecht blij voor Ted, ze had vanavond het liefst op de bank willen netflixen. Ze kijkt weer naar buiten en zet een vrolijk gezicht op. Voor Ted, moedigt ze zichzelf aan.

Ze gaat naar buiten en jaagt de bierviltjesspelers van de tafel weg om deze te kunnen dekken. Ze helpen haar een handje en gaan dan alvast klaar zitten voor het lang verwachte feestmaal. Ondertussen vult Monique de plastic glazen met witte wijn en cola voor de tieners. In haar ooghoek ziet ze André het gare vlees onhandig op een groot bord scheppen dat Jacintha naast hem omhooghoudt. De negen biertjes spelen hem duidelijk parten nu hij half om zijn as moet draaien vanaf de barbecueplaat naar het grote bord, terwijl hij voorzichtig een lap vlees tussen de twee tanguiteinden geklemd heeft.

„Oei papa, het gaat er zo naast, hoor,” waarschuwt Jacintha hem. Ze beweegt het bord heen en weer onder André’s hand om de ongecoördineerde bewegingen bij te blijven. Vanaf haar plek aan de tafel observeert Monique gelaten de falende richtpogingen van André. Gelukkig springt Ted op om hem te helpen. Hij pakt André’s linkerarm om hem te ondersteunen in zijn huidige draai. Zodra André tot stilstand is gekomen, knippert hij vermakelijk met zijn ogen. „Woooh, dat was psychedelisch!”

Jacintha en Ted schieten in de lach om zijn zeer goede imitatie van een op lsd trippende hippie. Ook Monique grinnikt, ondanks zichzelf, het klonk inderdaad erg grappig. Dan pakt Ted de tang uit André’s hand en neemt hij zijn taak over. Hierop neemt André de laatste slok bier uit zijn blikje en pakt hij zijn tiende biertje uit de koelbox naast de barbecue. Monique slaakt een onhoorbare zucht. Alsof negen biertjes niet genoeg zijn. Maar ze kan er gezien de heersende feestvreugde toch moeilijk iets van zeggen.

„Kunnen we?” Monique heft haar glas om de toost in te leiden. „Op Ted en Billy!”

„Op Ted en Billy!” roept iedereen enthousiast in koor.

Ik ruik bullshit

Ongeduldig frommelt Lindsay Moore de weerbarstige, rossige plukken van haar steil bedoelde bobcoupe achter haar oor. Ze zit al een half uur te wachten in de drukke lobby van de indrukwekkende New York Times Tower. Ze had nog niet eerder meegemaakt dat haar oud-collega en goede vriend in het vak, Jason Bennett, haar zo lang liet wachten. Natuurlijk heeft hij zijn handen vol aan zijn baan als redacteur Buitenlandse Oorlogen bij de prestigieuze krant New York Times, zeker gezien de vele oorlogen die Amerika begint, dus ze rekent het hem niet aan. Ze weet ook dat wat ze nu op het spoor is gekomen de moeite waard is om een half uur op te wachten. En ze weet ook dat Jason haar neus voor onfrisse zaken zeer serieus neemt. Een ‚bullshit-radar’ noemt Jason haar gave. Hij heeft haar als freelance journalist meermaals op onderzoek uitgestuurd naar de meest uiteenlopende oorlogsgebieden in de wereld, omdat het politiek gestuurde beleid van de New York Times hem doorgaans verhindert zijn eigen onderzoeksjournalisten in te zetten voor gevoelige kwesties. Vandaag hoopt ze die constructie weer te bereiken.

Geërgerd kijkt Lindsay naar de vlek op haar net gestoomde zwarte pantalon. Met de eerste slok koffie van de ochtend was dat alweer gebeurd, maar ze had geen kans gehad er iets aan te doen. Ze verbergt de vlek met haar versleten aktetas en ze trekt haar bijpassende zwarte blazer recht. Dan ziet ze de dik opgemaakte receptioniste met een telefoon in haar hand gebaren dat ze door kan lopen naar boven, dit zonder dat er een haartje in het kapsel van de vrouw beweegt.

Lindsay staat op, knikt naar de vrouw en loopt snel door naar de grote hal met liften. Eén opent net zijn deuren en ze stapt in een lege lift. Ze drukt het knopje van nummer 43 in, sinds vorige week ook haar leeftijd, waarna ze in een sneltreinvaart naar boven zoeft. De rust van de zachte tonen van de nietszeggende liftmuziek staat in schril contrast met het serieuze geroezemoes van de serieuze afdeling waar de deuren voor opengaan.

Jason staat voor zijn kantoor en gebaart haar snel binnen te komen. Als ze zijn kantoor inloopt, doet hij de deur achter haar dicht. „Zo, wat heb je nu weer voor spannends?”

„Jij ook hallo,” reageert ze quasi-terechtwijzend.

Hierop schiet Jason in de lach en neemt hij plaats in zijn massieve bureaustoel tegenover haar. „Ja ja, je kent me toch.”

Ja, dat kent ze wel van hem. Kort door de bocht en recht voor zijn raap. Iets dat Lindsay zeer aansprak in hem, vanaf het moment dat ze samen stage liepen bij deze krant zo’n twintig jaar geleden. Jason was daarna voor een carrière bij de krant gegaan om zekerheid te geven aan zijn gezin. Lindsay was echter voor de vaak gevaarlijke freelanceoptie van oorlogsjournalist gegaan. Met name omdat ze niet opgelegd wilde krijgen wat ze moest of mocht onderzoeken. Of welke politiek gestuurde ‚waarheidsregels’ ze daarbij moest volgen. Ook niet gehinderd door het hebben van een gezin dat haar tijd en aandacht zou vragen, motiveert die drijfveer haar nog steeds volop, net als in het begin van haar carrière. Jason compenseerde zijn karma van het ‚verkopen van zijn ziel aan de donkere machten’, zoals hij het noemde, door haar scherpe en kritische artikelen te plaatsen in een van de meest gelezen kranten ter wereld.

Vanachter zijn ouderwetse bril kijkt hij haar dringend aan en hij vouwt zijn handen onder zijn kin, als Lindsay van start gaat. „Je kent het verhaal van Nissab toch?”

Jason schudt zijn veel te vroeg kale hoofd, al ruikt ze dat zijn ontkenning bullshit is. Maar zo tast hij eerst af, weet ze.

„Dat is het dorpje in het zuiden van Syrië, vlak bij de grens met Jordanië datout of nowhereis gebombardeerd een paar maanden geleden. Zuur genoeg vond op dat moment een bijeenkomst plaats in de moskee waardoor er onnodig veel burgerdoden zijn gevallen. Niemand heeft deze aanval opgeëist en het is een raadsel van waar of van wie die raket is gekomen.” Ze stopt om adem te halen en dropt dan haar bommetje. „Ware het niet dat mij onlangs via via ter ore is gekomen dat ooggetuigen zeggen dat het een langeafstandsraket was. Van Amerikaanse makelij.”

Ze laat zich achterover in haar stoel zakken om de ernst van haar statement in te laten dalen, al weet ze dat Jason dat als geen ander begrijpt. Een Amerikaanse raket op een onschuldig dorp ver buiten het oorlogsgebied in Syrië? Dat zou internationaal gezien enorme impact hebben.

Jason benadert het zakelijk. „En waarom weten wij dat niet?”

„Doofpotje? Daar lijkt het althans veel op. Het soort raket dat wordt beschreven, lijkt op de raketten die slechts vanaf één basis in Syrië in het noordwesten van het land kunnen worden gelanceerd. En daar zitten zoveel controles op dat het bijna onmogelijk is daarmee te sjoemelen. Bovendien hebben we in dat gebied eenvoudigweg niets te zoeken. Daar is de oorlog helemaal niet. Je zou bijna denken dat het per ongeluk is gegaan.”

„Foutje, bedankt?”

„Tja, wie weet. Ik kan me in ieder geval geen opzettelijke motivatie bedenken die deze actie kan verklaren. Dus met dat in het achterhoofd ben ik door personeelsdossiers gegaan van het militaire personeel op die basis. Vraag niet hoe ik daar aan kom, hè.”

Ze werpt hem een scheef glimlachje toe en Jason schudt een vanzelfsprekende‚nee’.

„Opvallend is dat ene army specialist Weaver – de functienaam verraadt het al – die een meer dan uitmuntend dossier heeft op zijn vakgebied, van de ene op de andere dag oneervol is ontslagen. Overigens nadat hij maandenlang op non-actief was gesteld. Dat ging in vlák na het bombardement. De reden voor dat ontslag blinkt van vaagheid en het is alsof hij van de aardbodem is verdwenen.”

Dan geeft ze Jason haar beroemde ‚ik ruik bullshit’-gezicht. „Heel vreemd dus.”

Hierop knikt hij langzaam instemmend.

„Oh! En die Weaver viel ten tijde van het bombardement onder ene sergeant Andrew James. En weet je wie dát is?”

Weer schudt Jason zijn hoofd, maar nu écht ziet ze aan zijn samengeknepen ogen.

„Dat is de zoon van Terence James III. Je weet wel, Terence‚ Vastgoedmagnaat en heer Illuminati-ik-run-de-hele-show-in-New-York’ James. De Derde.”

Ze eindigt bijna triomfantelijk. Ze weet namelijk heel goed dat dit laatste stukje informatie Jason zal doen besluiten haar de opdracht te geven de zaak tot op de bodem uit te zoeken.

Blamage

Terence James III trekt gehaast zijn jas aan in de statige en luxe gang van zijn appartement aan Park Avenue. Daarop controleert hij zichzelf in de grote goudomrande spiegel, waarbij hij de mooie rustige klanken van Erik Satie’sGnossienneshoort, die hij op verzoek van zijn vrouw had opgezet. Het doet haar namelijk denken aan de tijd dat haar moeder het stuk op de piano speelde als zij ziek thuis was van school en haar wilde laten slapen. Het trucje werkt nog steeds.

Op het tafeltje voor de spiegel ligt een stapeltje post en hij besluit het nog even te bekijken voordat hij weggaat. Elke zaterdagochtend gaat hij naar de Vrijmetselarij Grootloge van de staat New York. Al zestien jaar zit hij als Grootsecretaris verschillende bijeenkomsten verspreid over de dag voor. Vandaag staat er een inwijding van een nieuw lid op het programma. De inwijding van de zoon van colonel Jackson. Voor de zoveelste keer voelt Terence zijn afschuw voor de man omhoog borrelen. Hij vindt het eigenlijk helemaal niet zo erg dat hij aan de late kant is.

Colonel Jackson is al een ware verachting voor het menselijke ras, zo bedenkt hij hooghartig, maar zijn zoon is …

Hij valt uit zijn voorname en beschaafde rol om zichzelf hardop en hoofdschuddend in de spiegel te vertellen: „… zo dom als het achtereind van een varken!”

Het is een belediging voor de Vrijmetselarij en alles waar die voor staat, zo concludeert hij stellig. Ook voor de zoveelste keer. Maar met het oog op de wederdienst die Terence hem verschuldigd is, kon hij spijtig genoeg dit inwijdingsverzoek van de colonel niet weigeren. Die, schriftelijk in eenzelfde soort envelop met dezelfde officiële US Army-stickers als waar hij nu naar kijkt, bij hem werd afgeleverd. Op de envelop in zijn handen staat echter de naam van zijn vrouw Mrs. Odetta James.

Hij zucht en strijkt een hand over zijn netjes gekamde witte haar, niet goed wetende wat te doen. Hij weet dat dit een brief van zijn zoon Andrew is. Hij herkent dat ietwat kinderlijke handschrift uit duizenden. En natuurlijk wil hij zijn zieke vrouw een brief van hun zoon geven. Als de omstandigheden anders waren geweest.

We moeten nog steeds voorzichtig zijn, je kan niemand écht vertrouwen in een kwestie van deze proporties, denkt hij bezorgd.

Onlangs werd er een knobbel bij zijn vrouw gevonden en ze zit momenteel volop in de behandeling. Haar haar valt uit, elke nacht heeft hij losse plukken in zijn hand als hij haar haar uit haar gezicht houdt tijdens het overgeven. Het is vreselijk om de liefde van zijn leven dit te zien doormaken.

Maar hij weet wat een gevaar hij, maar ook zijn zoon, loopt als er in deze brief informatie staat die werkelijk nooit het daglicht mag zien. Zijn status en positie binnen de Grootloge zouden gecompromitteerd zijn en Andrew loopt kans op nog veel erger.

Met spiedende ogen kijkt hij om zich heen om zich ervan te verzekeren dat hij geen pottenkijkers heeft, met name in de vorm van Rosa, de huishoudster. Met zijn afwachtende en kwispelende Jack Russell aan zijn hiel heeft hij geen problemen; hij heeft nooit problemen met zijn trouwe Fluffy.

Ongeduldig opent hij de envelop en vouwt hij de twee bladzijden open. ‚Lieve mama’ leest hij. Op hoge snelheid scant hij de eerste bladzijde, waarna hij het blaadje omdraait. Na een paar zinnen wordt hij steeds ongeruster en zelfs boos. Maar dit is een regelrechte bekentenis, denkt hij verbolgen, onder het mom van ‚karma’ en ander gezever. Waar zitten de hersens van die jongen toch?

Met grote ergernis versnippert hij de twee blaadjes en gooit ze in het prullenbakje naast het tafeltje. Hierna volgt de envelop. Vervolgens bekijkt hij zichzelf moedeloos in de spiegel die boven het tafeltje hangt. Een steek in zijn hart doet hem namelijk beseffen dat zijn zieke vrouw vandaag geen langverwachte brief zal ontvangen van haar zoon. En dat dat aan hém te danken is.

„Iets waar ik me als een baken van hoop aan vasthoud,” zo heeft zij Terence meermalen toevertrouwd. Hij heeft zelf ook gezien dat een bericht van haar zoon direct een helende werking op haar gestel heeft. In verdriet buigt hij zijn hoofd en probeert zich samen te rapen. Hij zal namelijk ook alle volgende contactpogingen, zij het via post of via telefoon of via andere wegen, van zijn zoon moeten onderscheppen en ze zonodig dezelfde verdwijnbehandeling geven. Hij moet wel. Als Andrew schriftelijke bekentenissen schrijft, hangen ze. Terence voelt zijn hart overlopen van verdriet en zorgen, emoties die hem maar slecht bekend zijn.

Allemachtig, en dan ook nog deze blamage, denkt hij opstandig, denkende aan de aankomende inwijding. Al vindt hij het toch prettiger zich daarover op te winden dan het scala aan vreemde, maar pijnlijke opborrelende emoties te moeten voelen over zijn vrouw en Andrew. Hij wil het nu maar zo snel mogelijk over en klaar hebben, bedenkt hij gejaagd. Des te sneller is hij weer thuis bij zijn vrouw. Hopelijk voelt ze zich dan een beetje beter, zo hoopt hij vurig. Nadat hij Fluffy een paar lichte aaien over zijn hoofd geeft, loopt hij met snelle pas de woning uit.

Een paar bruine oogjes priemen vanachter een deurpost, al een tijdje wachtend op het vertraagde vertrekmoment van de oudere heer. Een klein vrouwtje in een ouderwets huishoudsteruniform loopt onderzoekend naar het tafeltje en ziet dan een stapeltje heel kleine snippers in het prullenbakje liggen. Ze zucht.

„Waarom doet-ie dat nou, hè?” vraagt ze droevig aan Fluffy die als antwoord haar hand wil likken, maar er faliekant naast likt.

Ze pakt het prullenbakje op en loopt terug naar de keuken. Ze heeft er een hard hoofd in dat ze van dit hopeloze hoopje hoop de brief kan herplakken.

Dat klinkt precies zoals ik me voel

In een kleine stilte tussen de nare verwijten en onterechte beschuldigingen, valt het Sophie op dat het buiten net zo hard stormt als binnen, als ze de herfststorm aanschouwt die over de artistieke en goedkopere wijk van Parijs tekeer gaat. De schattige glas-in-loodraampjes van haar kleine rommelige zolderflatje rammelen en tochten fiks in de harde wind, die hoog en jammerend om het achttiende-eeuwse klassieke gebouw huilt.

Dat klinkt precies zoals ik me voel, hoort Sophie met lijdzame wanhoop. Het geluid doet haar denken aan de rammelende raampjes van haar knusse slaapkamertje op de boerderij waar ze haar tienerjaren had doorgebracht. Een ouder echtpaar had zich over haar ontfermd en haar officieel geadopteerd, waar ze hen nog steeds dankbaar voor is. Ook al was hun bestaan eenvoudig en, dankzij de locatie van de afgelegen boerderij in het landelijke noorden van Frankrijk, eenzaam. Maar na een rumoerige tijd in kindertehuizen en pleeggezinnen hadden ze haar de rust en stabiliteit geboden die ze nodig had. Maar die rust voelt Sophie nu absoluut niet.