Reis-impressies - Louis Couperus - E-Book
SONDERANGEBOT

Reis-impressies E-Book

Louis Couperus

0,0
0,00 €
Niedrigster Preis in 30 Tagen: 0,00 €

oder
-100%
Sammeln Sie Punkte in unserem Gutscheinprogramm und kaufen Sie E-Books und Hörbücher mit bis zu 100% Rabatt.
Mehr erfahren.
Beschreibung

Louis Couperus' 'Reis-impressies' is een meesterwerk van reisverhalen die de lezer meenemen op een betoverende reis rond de wereld. De elegante en levendige beschrijvingen van exotische locaties en culturen weerspiegelen Couperus' diepgaande kennis en interesse in verschillende samenlevingen. Zijn vloeiende schrijfstijl en rijke verbeelding brengen elke bestemming tot leven, van de bruisende straten van Parijs tot de mysterieuze landschappen van Egypte en de betoverende charmes van Nederlands-Indië. Dit boek is zowel een literair meesterwerk als een oprecht verslag van Couperus' gevoel voor verwondering en ontdekking tijdens zijn reizen. Louis Couperus, een gepassioneerde wereldreiziger en auteur, putte uit zijn persoonlijke ervaringen en observaties om deze prachtige verzameling reisverhalen tot stand te brengen. Zijn unieke perspectief en diepgaande inzichten zullen zowel liefhebbers van literatuur als avonturiers aanspreken, en 'Reis-impressies' wordt ten zeerste aanbevolen aan diegenen die de wereld door de ogen van een meesterlijke verteller willen zien.

Das E-Book können Sie in Legimi-Apps oder einer beliebigen App lesen, die das folgende Format unterstützen:

EPUB
Bewertungen
0,0
0
0
0
0
0
Mehr Informationen
Mehr Informationen
Legimi prüft nicht, ob Rezensionen von Nutzern stammen, die den betreffenden Titel tatsächlich gekauft oder gelesen/gehört haben. Wir entfernen aber gefälschte Rezensionen.



Louis Couperus

Reis-impressies

 
EAN 8596547475873
DigiCat, 2023 Contact: [email protected]

Inhoudsopgave

L. J. Veen—Amsterdam
I.
Annonciatie.
II.
Pincio.
III.
San Pietro.
IV.
Brief uit Rome.
V.
Michelangelo’s Cupola.
VI.
Via Appia.
VII.
Brief uit Napels.
VIII.
Pesto.
IX.
Brief uit Corfu.
X.
Brief uit Athene.
XI.
Brief uit Florence.

L. J. Veen—Amsterdam

Inhoudsopgave

Typ. Th. A. van Zeggelen. (M. J. P. van Santen) Amsterdam

I.

Annonciatie.

Inhoudsopgave

In de Oostelijke galerij der Uffizië schittert ze als een straal van goud, de Heilige Boodschap van Simone Martini en Lippo Memmi, van Siena....

Neêrgedaald is juist de Engel, verrassende de Maagd, waar ze zat op haren ivoor-ingelegden zetel,—achter zich een doek van goud—, haar gebedenboek nog in de vingers....

Toen de Engel daalde, heeft zijn glans alles overstraald en goud gemaakt. Want éen gouden licht heeft de architectuur van de maagdelijke kamer overschitterd, en de atmosfeer is er geworden als een atmosfeer van goud, zichtbaar stofgoud, of de trillingen van de lucht zichtbaar zijn geworden en goud. Goud, maar etherisch goud, en niet goud van metaal, maar goud van engelglans, ronden zich nu de drie bogen der kamer. En in het midden der middenste boog daalt de geaureoolde duif van den Heiligen Geest al neêr in een krans van hemelduifjes, tweevoudig gewiekte toovervogelen met cherubijnengezichten....

Op de knieën is de Engel neêrgezonken, de Engel uit zijn mystieken fabelhemel, in zijn goudblauw brokaat, dat goudt in zijn eigen licht maar diep donkerblauwt in de plooien van zijn kleed. Banden, met heilige spreuken bestikt, hangen om hem neêr.... Juist is hij neêrgezonken, geene seconde geleden, want hoog nog en pas even toegevouwen staan zijne ranke vedervleugels, en zijn roodbruingouden mantel, waarvan hij twee einden om zijn hals bond, fladdert nog met éen slip in de lucht, in de allerlaatste windbeweging van zijn engelvlucht door sferen.

Lang, bleek en fijn is zijn gelaat, en zijne half toegesloten oogen onder even opgaande wenkbrauwbogen geven iets voornaam chineezigs aan zijne schoonheid, als was hij een jonge mandarijnenzoon, maar blond toch golven zijne haren, waarom zich een glans van olijvenbladeren wijd-uit heenrondt: een juweelen sieraad, als een kleine diadeem, houdt dien op zijn voorhoofd vast.

Zijne eene lange, fijne hand heft een olijventwijg; van zijne andere steekt hij den wijsvinger op, als vraagt hij aandacht....

En nu opent hij de lippen en spreekt hij zijne woorden, die, als een mirakel, goud zichtbaar worden in het stofgoud der heilige kameratmosfeer, en goud gaan naar de jonkvrouw toe....

Goud, door de leliën heen, die hoogslank bloeien in een gouden vaas, tusschen hen beiden, engel en maagd:

Ave, gratia plena, Dominus tecum...

Heel even maar is Maria geschrikt alsof een heilig voorgevoelen haar reeds doorsidderd heeft en de Heilige Boodschap niets is, dan wat zij verwachtte... Gezeten is zij gebleven op haren ivoor-ingelegden zetel,—achter zich een doek van goud—; maar zij is wat gedeinsd, schuchter even huiverend in elkaâr. De eene hand houdt nog het boek tusschen de bladeren, als om het nog niet uitgelezen blad niet te verliezen; de andere klemt den donkerblauwen mantel, die ook het hoofd omgeeft, wat dichter aan den open hals.

En die blauwe mantel, arabesk-omboord, omgiet geheel haar heilig lichaam; omlijst haar gelaat, zustergelaat van den Engel, zacht chineezig als van een mandarijnendochter, met de oogen, toevallend onder zware leden en hoog opgaande brauwen; den langen neus, den neêrgetrokken mond;—die mantel, kuisch, houdt haar geheel omgoten en laat maar even zichtbaar het roode onderkleed....

Reeds straalt de heilige krans haar om het hoofd. Een medelijden kijkt onder op uit den blik van den Boodschapper, als weet hij reeds van hare smarten, die komen zullen.... Maar zij neemt aan in vrome resignatie en zonder hoogmoed, neemt alzoo aan, omdat zij voorgevoelde—niet hare smarten nog, maar wel de Annonciatie, gezegd in gouden woorden van mirakel, gaande door engelschittering, die alles overglansde:

Ave, gratia plena, Dominus tecum...

In de Oostelijke galerij der Uffizië schittert ze als éen straal van goud, de Heilige Boodschap van Simone Martini en Lippo Memmi, van Siena. Florence, Oct. ’93.

II.

Pincio.

Inhoudsopgave

Op de balustrades, de treden van de groote Scala della Trinita de’ Monti—de trap, die naar de Piazza di Spagna neêrtreedt—slenteren de modellen, of liggen ze lang-uit, lui.

Jongens—zwarte oogen, zwarte haren,—in hunne Romeinsche Campagna-dracht, blauw en roodbruin en gelapt, op den puntigen hoed een geknakte pauweveêr.

Lui liggen ze: ondeugend gaan hunne zwarte oogen naar de vreemdelingen, die boven wandelen, als zeggen ze: je kijkt naar ons, je vindt ons mooi en wij, wij eten onze china’s-appelen: de zon schijnt warm, gemakkelijk is het leven....

In de zon geuren de gouden vruchten, de china’s-appelen en mandarijnen; achter de stapels zitten de verkoopers op den grond.

Een enkele vrouw, met zuigend kindje aan ontbloote borst; een paar meisjes met vierkanten hoofddoek, reikende hare bloem; een oude, grijze man, in ruimen, bruinen plooimantel, net een patriarch of een profeet. Maar meer de jongens en de kinderen; de kleine dreumessen—nauwlijks kunnen ze loopen en bieden ze hun lucifers—de dreumessen in wat gelapt oud bruin fluweel en het hemdje slippende uit een scheur van het fluweelen broekje, expres zoo, om de schilderachtigheid.

En bijna Moorsch doet de Trinita de’ Monti, roomgeel met twee torens, tegen de blauwende late middaglucht; terwijl zoo sterk als een aroom van zonvitaal leven, de china’s-appels geuren....

Naar den Pincio toe stevenen de wandelaars, de rijtuigen, bont in strooming van kleuren. De rijtuigen met de paarden, trappelend en glad van huid en met de gecambreerde koppen, met de wirlende gele en roode spaken der wielen; in de rijtuigen de kleurige dames, de bonte kindermeiden, frisch en blozende lachende, de breede bonte linten gestoken op het zwarte haar met groote, zilveren spelden, die staan in aureool; en lachende houden zij de teêre kinderen op, de rijke-lui’s-kinderen, als pakjes witte kant....

Onder aan de viale’s en terrassen van den Pincio koepelt de groote stad. Eerst, ruim, en vlak beneden, de Piazza del Popolo, met den obelisk en de waterspuwende leeuwen, de groepen beeldhouwwerk, de granieten kolommen en de bronzen trofeeën; een lange, eenzame weg, grijzig, schiet recht weg naar St. Pieter, opwelvenden reuzenkoepel, naar de gevangenisachtige vierkantmassa van het Vaticaan, aan het eind, in de verte. Links, aan de Piazza del Popolo, de koepels harer beide kerken—Santa Maria rechts—en achter die koepels, verder en verder weg, wijkende naar de verte, de koepels en de koepels altijd, de ronde en de ovale en de plattere koepels, de zee van koepelende kerken....

En achter die kerken en koepels en torens de violetvale Campagna, terwijl de heuvelenkling met de cypressen van den Monte Mario en de pijnen van den Janiculus—parapluie-achtige boomen, klein in de verte,—den horizont stremmen....

En rond, als een gouden bal, verblindend wie uitkijkt over de stad, hangt de zon in de wolkenlooze lucht, het transparante ether, limpidener naar het Oosten toe, wit brandende, nu ze daalt, en straks achter de daken verdwijnen zal....

Of ... nevelen zweven over, drijvende doorzichtige vaalheden, die vullen de straten en afstompen de duizenden koepelingen, en zich in de verre perspectieven opstapelen tot meer melkachtige wezenlijkheden, als spoken, die belichamen....

Dan is het einde.... maar hangt nog de zon, dan schittert de Pincio bont, en onder op zijn vialen, boven op zijn terrastuin, fonkelen de palmen en mimosa’s zuide-achtig in de laatste schijnsels, flonkeren de cactussen en aloës, blauwgroen met weêrflikkeringen van brons en metalen; en de herfstplatanen, vol bladeren van effen goud, klateren hunne gouden tinten aan tegen den limpiden blauwen hemel....