Uit de dood verrezen - Mark Billingham - E-Book

Uit de dood verrezen E-Book

Mark Billingham

0,0

Beschreibung

Een man verbrandt levend in een auto. Hij is het slachtoffer van professionele huurmoordenaars. De aanwijzingen die worden gevonden maken de vrouw van de vermoorde man, Donna Langford, verdacht. Ze lijkt de moordenaars te hebben ingehuurd en wordt schuldig bevonden aan samenzwering tot moord. Een decennium gaat voorbij. Vlak voor haar vrijlating krijgt Donna een recente foto toegestuurd van haar vermoorde man. Is hij wel dood? En als dat niet zo is, van wie was dan het verkoolde lichaam dat werd gevonden in de uitgebrande Jaguar? Kort daarna neemt ene Anna Carpenter contact op met rechercheur Tom Thorne. Zij verdient haar geld als 'nepprostituee' voor een detectivebureau, waar ze mannen in de val moet laten lopen – en haat haar werk. Ze voelt zich verbonden met het lot van Donna en vraagt Thorne om hulp. Hij weigert haar te helpen, totdat blijkt dat Alan Langford nog leeft en wraak wil, op de ergste manier mogelijk.

Sie lesen das E-Book in den Legimi-Apps auf:

Android
iOS
von Legimi
zertifizierten E-Readern
Kindle™-E-Readern
(für ausgewählte Pakete)

Seitenzahl: 567

Das E-Book (TTS) können Sie hören im Abo „Legimi Premium” in Legimi-Apps auf:

Android
iOS
Bewertungen
0,0
0
0
0
0
0
Mehr Informationen
Mehr Informationen
Legimi prüft nicht, ob Rezensionen von Nutzern stammen, die den betreffenden Titel tatsächlich gekauft oder gelesen/gehört haben. Wir entfernen aber gefälschte Rezensionen.



Uit de dood verrezen

Mark Billingham

Uit de dood verrezen

Originalets titel: From the dead

Copyright © Mark Billingham, 2010

Copyright © Jentas A/S, 2021

Layout: Jentas A/S

ISBN 978-87-428-5014-5

---

Voor Peter Cocks

Mijas kunnen ze ons niet meer afpakken

---

Nadat de brandstoftank is ontploft, houden de bossen een paar seconden geschokt de adem in.

Zo lijkt het tenminste, alsof er na de dreun van de explosie een paar seconden van rust en stilte volgen voordat elke vogel, elk insect en alle andere dieren hun ingehouden adem laten ontsnappen.Voordat de wind weer door de bomen waait, hoewel hij zelfs dan alleen maar durft te fluisteren. Maar het kan natuurlijk ook dat het voor de mannen die naar de brandende auto staan te kijken zo lang duurt voordat het suizen uit hun oren is verdwenen.

En de man in de auto eindelijk is opgehouden met schreeuwen.

Toen de twee mannen hem tien minuten geleden naar de Jaguar sleurden, moest de jongste de arme drommel een paar tikken verkopen om hem het zwijgen op te leggen. Maar zodra hij op de bestuurdersplaats was geduwd, was er geen houden meer aan geweest. Niet nadat hij de handboeien had gezien en de jerrycan met benzine die uit de kofferbak was gehaald.

Niet toen hij zich eenmaal realiseerde wat ze gingen doen.

‘Ik had niet gedacht dat hij zo’n kabaal zou maken,’ zei de oudere man.

‘Ze maken altijd een hoop herrie.’ De jongere man snoof en glimlachte. ‘Normaal gesproken maakt u dit hoofdstuk niet mee, hè?’

‘Als het aan mij ligt, niet, nee.’ De oudere man stak zijn handen diep in de zakken van zijn Barbour-jack en keek omhoog naar de bomen die zich rond de kleine open plek verdrongen. Het licht begon al af te nemen en het werd snel kouder.

De jongere man grinnikte. ‘Maak je geen zorgen, het wordt zo wel warmer.’ Hij deed het achterportier van de Jag open en begon benzine in het rond te plenzen.

De man die met handboeien aan het stuur was vastgeketend gooide zich naar voren en naar achteren, waarbij de boeien over het walnoten stuur ratelden en speeksel tegen het dashboard en de voorruit vloog. Hij begon te schreeuwen en smeekte de man met de jerrycan op te houden. Hij zei tegen hem dat hij een vrouw en kind had, noemde hem hun namen. Hij zei: ‘Je hoeft dit niet te doen.’ En daarna: ‘In godsnaam!’ en ‘Alsjeblieft...’

De oudere man vertrok zijn gezicht alsof hij zware hoofdpijn had en vroeg zijn collega het portier dicht te doen. Om die rotherrie wat te dempen. De jongere man deed wat hem gevraagd werd, gooide de lege jerrycan weer in de kofferbak, liep toen op zijn werkgever af en bood hem een sigaret aan. Die werd afgeslagen, maar zelf nam hij er wel een en haalde een Zippo tevoorschijn om hem aan te steken.

‘Tevreden?’

De man in het Barbour-jack knikte. ‘Het was alleen een kwestie van nog even de puntjes op de i zetten. De kleren, weet je wel? Sieraden en zo.’

De jongere man knikte in de richting van de auto. ‘Zonde van uw horloge.’

De oudere man keek omlaag naar de contouren van een polshorloge, die bleek afstaken tegen een gebruinde Barbados-huid. ‘Ach, dat zijn allemaal maar spullen, hè?’ Hij haalde zijn schouders op. ‘Horloges, auto’s, weet ik veel. Doet er uiteindelijk niks toe. Dat je leeft, daar gaat het om, toch?’

De jongere man zoog de rook diep zijn longen in en blies die toen sissend tussen zijn tanden door naar buiten. Hij nam nog twee snelle trekjes en schoot de peuk tussen duim en wijsvinger tussen de bomen. ‘Nou, zal ik het dan maar afmaken?’ zei hij.

Hij haalde de aansteker weer tevoorschijn en pakte uit zijn andere zak een lap, die hij tussen zijn vingers ronddraaide terwijl hij weer naar de auto liep.

De man in de Jag huilde nu en bonkte met zijn hoofd tegen de zijruit. Zijn stem klonk rauw en schor en was even hoorbaar in de paar seconden die het duurde om het portier open te doen, de aansteker aan te knippen en de brandende lap op de achterbank te gooien. Niet meer dan een paar seconden, maar het was makkelijk te horen wat hij zei.

Die namen weer. Zijn vrouw en zijn zoon.

Zei het deze keer alleen maar voor zichzelf, en hij bleef ze met gesloten ogen herhalen tot de rook de woorden in zijn keel smoorde.

De twee mannen liepen achteruit naar de bomen en keken van veilige afstand toe hoe het vuur om zich heen greep. Binnen anderhalve minuut waren de ruiten gesprongen en was de gestalte voorin niet meer dan een zwarte vorm.

‘Waar gaat u naartoe?’

De oudere man porde met de punt van zijn schoen in de rottende bladeren. ‘En waarom denk je dat je dat moet weten?’

‘Ik vroeg het me gewoon af.’

‘Denk jij nou maar aan de waardeloze rotzooi waar je je geld aan gaat uitgeven.’

‘Uw geld, bedoelt u.’

‘Precies. Zulke klussen komen zeker niet vaak voor, hè? Hoe vaak ben je twee keer voor één klus betaald?’

‘Ik heb nog nooit een klus als deze gehad –’

Op dat moment was de benzinetank geëxplodeerd...

Een halve minuut later draaiden ze zich om en liepen terug naar waar de tweede auto stond geparkeerd, weg van de geluiden die na die paar dode seconden op de open plek begonnen rond te wervelen en te echoën. De wind en de bladeren en de krakende takken. Het knetteren en sissen van vlammen die vlees en leer verslonden.

Op een meter of honderd van de hoofdweg bleef de oudere man staan en keek op. ‘Hoor je dat?’

‘Wat?’

Hij wachtte even en wees toen hij het geluid weer hoorde. ‘Een specht. Hoor je hem?’

De jongere man schudde zijn hoofd.

‘Een grote bonte, denk ik. Die komt het meest voor.’

Ze liepen weer verder, en het bos werd met de minuut donkerder.

‘Hoe komt het dat u dat soort dingen weet?’

‘Door te lezen,’ zei de oudere man. ‘Boeken, tijdschriften, wat dan ook. Moet je ook eens proberen.’

‘Ja, nou ja, u hebt nu alle tijd aan uzelf, toch?’

De jongere man knikte in de richting van de auto, waarvan de vuurgloed ruim een kilometer achter hem duidelijk zichtbaar was door de donkere wirwar van eiken en grote beuken. ‘U kunt tot sint-juttemis alles over die godvergeten spechten lezen. Nu u dood bent...’

I

Een goeie truc

1

Anna Carpenter had maar één keer eerder sushi gegeten, toen een gozer met wie ze een blauwe maandag een relatie had gehad indruk op haar had willen maken, maar dit was de eerste keer dat ze in zo’n tent met een lopende band was. Ze vond het een goed idee. Er zat wat in, dat je de kans kreeg om het eten te bekijken voordat je toesloeg, en het gaf niets als je het vijf keer voorbij liet gaan voordat je je keus bepaalde, omdat het toch koud was.

Duivelse slimmeriken, die Japanners...

Ze pakte een bordje zalmnigiri van de band en vroeg de man naast haar om de sojasaus door te geven. Hij schoof de fles glimlachend haar kant op en bood haar vervolgens het potje wasabi aan.

‘O god, nee, dat is toch dat bloedhete spul?’

De man vertelde haar dat het een kwestie was van er niet te veel van te nemen, en ze zei dat ze het eigenlijk niet aandurfde, dat ze een beginneling was als het om het eten van rauwe vis ging.

‘Is dit je lunchpauze?’ vroeg hij.

‘Ja. En jij?’

‘Nou, ik ben eigen baas, dus ik kan eerlijk gezegd meestal wel iets langer dan een uur wegblijven.’ Bedreven pakte hij iets wat eruitzag als een pasteitje van zijn bord en doopte het in een saus. ‘Werk je hier dichtbij?’

Anna knikte met haar mond vol rijst, en mompelde ja.

‘Wat voor werk doe je?’

Ze slikte. ‘Ik werk voor een uitzendbureau,’ zei ze. ‘Maar het is wel dodelijk saai.’

Naast haar dook een ober op met de fles mineraalwater die ze had besteld, en tegen de tijd dat hij weer weg was, waren zij en de man die naast haar zat weer bijna vreemden. Anna vond het even ongemakkelijk als hij het kennelijk vond om het gesprek weer op te pikken, en geen van tweeën had iets van specerijen nodig waar hij de ander om kon vragen.

Ze wisselden onder het eten glimlachjes uit. Wierpen de ander een blik toe en keken weer weg. Een knikje van de een of de ander als iets buitengewoon lekker was.

Hij was midden of achter in de dertig – een jaar of tien ouder dan zij – en hij zag er goed uit in een glimmend blauw pak, dat waarschijnlijk evenveel had gekost als haar auto. Hij had een enigszins verkreukelde glimlach en had bij zijn laatste scheerbeurt een stukje onder zijn adamsappel overgeslagen. Hij zag eruit of hij aan sport deed, maar niet al te veel, en ze vermoedde dat hij niet het type man was dat vaker vochtinbrengende crème gebruikte dan zij.

Hij zat nog steeds naast haar toen ze klaar was.

‘Misschien moet ik die wasabi volgende keer maar eens proberen,’ zei ze.

‘Sorry?’ Hij keek haar quasi-verrast aan, alsof hij was vergeten dat zij er zat.

Maar daar trapte Anna geen moment in. Ze had gemerkt dat hij al tien minuten klaar was met eten. Ze had de stapel lege borden naast hem gezien, had toegekeken hoe hij zijn kopje thee tot de laatste druppel had leeggedronken, en ze wist heel goed dat hij wachtte tot zij was uitgegeten.

Ze boog zich naar hem toe. ‘We zouden naar een hotel kunnen gaan.’

Nu was zijn verbazing niet gespeeld. Hij had niet verwacht dat zij het initiatief zou nemen. Hij deed zijn mond open en sloot hem weer.

‘Vanwege het feit dat je er meer dan een uur tussenuit kunt knijpen.’

Hij knikte maar durfde haar niet aan te kijken.

‘Waarom proberen we niet uit of je écht van sushi houdt?’ Het was doelbewust grof, en ze voelde dat ze bloosde toen ze het zei, maar ze zag meteen dat het had gewerkt.

Hij mompelde: ‘Jézus!’ terwijl de verkreukelde glimlach in een stompzinnige grijns veranderde. Hij wuifde naar de ober en gebaarde naar Anna’s lege bordjes en die van hem om aan te geven dat hij voor hen allebei wilde afrekenen.

Het hotel lag op vijf minuten lopen. Weggestopt achter Kingsway en prettig dicht bij het metrostation Holborn en een drogist met een rijk assortiment. Twee klassen beter dan een Travelodge, zonder dat het krankzinnig duur was.

Hij trok zijn portemonnee toen ze op de receptie afliepen.

‘Ik ben geen hoer,’ zei Anna.

‘Dat weet ik.’

‘Ik wil best de helft van de kamer betalen.’

‘Echt, het is geen probleem,’ zei hij. ‘Je zei dat je voor een uitzendbureau werkte, dus...’

‘Goed dan, wat je wilt.’ Ze ving de blik van de jonge man achter de balie. Hij knikte beleefd en keek toen weg omdat hij wel voelde dat hij niet mocht laten blijken dat hij haar al eerder had gezien. ‘Als je écht poenerig wilt doen, kun je een fles van het een of ander bestellen,’ zei Anna, en ze draaide zich om en liep de lobby door.

In de lift vroeg hij eindelijk hoe ze heette.

Ze schudde haar hoofd. ‘Ingrid... Angelina... Michelle. Waar je het meest opgewonden van raakt. Dat maakt het spannender.’ Ze deed haar ogen dicht en kreunde zachtjes toen hij haar billen streelde.

Toen de lift op de eerste verdieping trillend tot stilstand kwam, zei hij: ‘Ik heet Kevin.’

De kamer was groter dan ze had verwacht – een behoorlijke tweepersoonskamer – en ze vermoedde dat hij flink had uitgehaald, waardoor ze merkwaardig genoeg medelijden met hem kreeg.

‘Niet gek,’ zei hij, en hij trok zijn colbertje uit.

Ze ging meteen naar de badkamer. ‘Geef me een minuutje,’ zei ze.

Ze stuurde het sms’je terwijl ze op het toilet zat en ging toen voor de spiegel staan om het teveel aan make-up weg te vegen. Ze hoorde hem aan de andere kant van de deur heen en weer lopen, hoorde de veren van het bed kraken en stelde zich voor dat hij als een of andere gigolo in een sitcom het matras testte door erop te duwen, met die grijns die nog steeds op zijn gezicht stond gebeiteld.

Toen ze de badkamer uit kwam, zat hij in zijn boxershort op de rand van het bed met zijn handen in zijn schoot.

‘Nou, waar is die sushi dan?’ vroeg hij.

‘Drinken we eerst niet iets?’

Als op afspraak werd er op de deur geklopt en hij knikte in die richting. ‘Ze hadden geen champagne,’zei hij. ‘Dus heb ik maar wat mousserende wijn besteld. Was trouwens bijna even duur...’

Anna liep snel naar de deur en deed die open, draaide zich om en zag Kevins gezicht bleek van schrik worden toen zijn vrouw de kamer binnenkwam.

‘O, shit,’ zei hij, met één hand de snel wegebbende erectie verbergend terwijl hij met de andere zijn overhemd en broek bij elkaar graaide.

De vrouw keek naar hem vanaf de deuropening met haar handtas voor haar buik. ‘Trieste rukker,’ zei ze.

‘Ze heeft me verdomme opgepikt.’ Hij priemde een vinger in Anna’s richting. ‘Ik zat gewoon te lunchen, en toen heeft deze... hóér...’

‘Ik weet het,’ zei zijn vrouw. ‘En ze moest je hier schoppend en schreeuwend naartoe slepen, zo was het toch?’

‘Ik vind het ongelooflijk dat je dit hebt gedaan. Dat je me er zo in luist.’

‘Wat? Je vindt het ongelooflijk dat ik je niet vertrouw?’

Anna probeerde zich langs de echtgenote te wurmen naar de deur toe. ‘Ik kan jullie maar beter alleen laten.’

De vrouw knikte even en stapte opzij. ‘Het geld is al overgemaakt op de rekening van uw bedrijf,’ zei ze.

‘Goed, dank u wel.’

‘Smerige bitch!’ schreeuwde Kevin. Hij was nog steeds bezig zijn broek aan te trekken en viel bijna, maar kon zich nog net staande houden tegen een ladekast.

Anna deed de deur open.

‘En haal jezelf maar niks in je hoofd, schat. Het was alleen omdat het in de aanbieding was.’

De vrouw had tranen in haar ogen, maar de blik in haar ogen hield nog steeds het midden tussen medelijden en woede. Anna had de indruk dat beide evenzeer voor haar waren bedoeld als voor de echtgenoot van de vrouw.

‘Ik laat het u samen uitvechten,’ zei Anna.

Ze stapte vlug de gang op toen Kevin weer begon te schreeuwen en kromp ineen toen de deur achter haar dichtknalde. Ze liep snel langs de lift en nam met twee treden tegelijk de trap naar de lobby.

Ze probeerde niet aan zijn gezicht en aan zijn bleke, haarloze lichaam te denken of aan de dingen waarvan hij moest hebben gedacht dat ze die gingen doen.

De woorden die hij haar had nageschreeuwd.

‘Je houdt jezelf voor de gek, schat,’ had hij gezegd. ‘Als je denkt dat je geen hoer bent.’

Op de terugweg naar Victoria pakte Anna in de ondergrondse een verfomfaaide Metro en probeerde te lezen. Ze deed haar best niet aan de klus te denken die ze net achter de rug had.

Je houdt jezelf voor de gek...

Ze wist dat de man wiens huwelijk ze waarschijnlijk in de vernieling had geholpen in meer dan één opzicht de spijker op de kop had geslagen, dat vrijwel alles waar zij mee bezig was niet in de haak was. Ze had een paar van die flitsende websites gezien en ze wist hoe de grotere en betere bureaus de extremere vormen van ‘specialistisch huwelijksonderzoek’ aanpakten. Er waren altijd minstens twee detectives betrokken bij een lokoperatie. Het welzijn en de veiligheid van de detective stonden te allen tijde voorop. Er werden verborgen camera’s en microfoons geïnstalleerd en geheime signalen afgesproken.

Ja hoor, vast wel.

Ze zag Franks smalende gezicht al voor zich en ze hoorde zijn raspende stem al bol staan van het sarcasme.

‘En waarom pak je je biezen dan niet en ga je niet voor die grotere en betere bureaus werken?’

Ze stelde zich voor dat ze die bal meteen zou terugkaatsen en opgewekt zou zeggen dat ze dat vandaag of morgen misschien wel zou doen. Maar ook al was ze die sushibar binnengelopen met gewapende ondersteuning, een verborgen taperecorder en een pen in haar slipje verstopt waarmee je zuur kon spuiten, dan nog zou ze zich niet beter hebben gevoeld over wat ze deed.

Over de kant die haar leven op ging.

Geld zou misschien wat geholpen hebben om het onbehaaglijke gevoel te temperen, maar dat kwam ook niet bepaald met bakken tegelijk binnen. Op de spaarzame momenten dat Frank Anderson niet kwaad of dronken was of onredelijk scherp, had hij haar de financiële situatie uit de doeken gedaan.

‘Ik zou je graag wat meer betalen,’ had hij gezegd, en heel even klonk het alsof hij het meende. ‘Echt waar, maar kijk om je heen. Alles gaat naar de klote in een specialistische branche als die van ons, en die kredietcrisis bijt ons allemaal in de staart. Snap je?’

Anna had overwogen Frank eraan te herinneren dat ze een graad in de economie had, maar ze kon al uittekenen hoe het gesprek dan zou eindigen.

‘Dus waarom sodemieter je dan niet op naar die poenerige bank van je?’

En die vraag was moeilijk te beantwoorden.

Omdat je me dingen hebt beloofd. Omdat ik dacht dat dit een uitdaging zou zijn. Omdat het stomvervelend was om met andermans geld te spelen en omdat jij me vertelde dat als er één baan was die altijd onvoorspelbaar en interessant was, het deze wel was.

Omdat teruggaan betekende dat je het opgaf.

Anna dacht terug aan de dag dat ze DETECTIVEBUREAU F.A. had opgebeld omdat ze geïntrigeerd was door een advertentie in de plaatselijke krant. Dolenthousiast en zo groen als gras. Anderhalf jaar geleden. Wat had ze zich in haar hoofd gehaald dat ze een goedbetaalde baan had opgegeven en vrienden en collega’s in de steek had gelaten voor dit leven.

Tien pond per uur om thee te zetten en Franks boekhouding bij te houden. Om de telefoon aan te nemen en mannen te verleiden die hun pik achternaliepen.

En toch, ondanks de kant die het allemaal was op gegaan, wist Anna dat ze er goed aan had gedaan, dat er niets mis was met haar verlangen. Hoeveel mensen zaten er niet muurvast omdat ze te bang waren om hun leven te veranderen, hoezeer ze er ook naar smachtten.

Hoevelen namen dan maar genoegen met hun partner, hun baan, hun leven?

Zij had iets anders gewild, dat was alles. Ze had gedacht dat ze zichzelf zou helpen door anderen te helpen. Dat het op z’n minst zou voorkomen dat ze zo’n ambitieuze kille banktrut werd die haar de hele dag op hun Jimmy Choo-schoenen voorbij klikklakten. En ja, ze had gedacht dat het wat spannender zou zijn dan termijntransacties en hedgefondsen.

Zichzelf voor de gek houden.

Net als toen ze die brochure over een baan bij het leger had meegenomen of toen ze wel vijf minuten over een loopbaan bij de politie had nagedacht. Anderhalf jaar geleden hadden verschillende vrienden haar radicale carrièreswitch van bankier naar privédetective ‘moedig’ genoemd. ‘Moediger dan ik,’ had Angie, een verpleegkundige op de trauma-afdeling gezegd. Rob, leraar op een lastige school in Noord-Londen, had instemmend geknikt. Anna vermoedde dat ze eigenlijk ‘stom’ bedoelden, maar toch had ze zich gevleid gevoeld door het compliment.

Maar soldaat? Politieagent? Dáár was ze beslist niet moedig genoeg voor...

Anna stond op toen de trein Victoria Station binnenreed, en ze ving de blik van de vrouw die tegenover haar had gezeten. Ze probeerde een glimlachje op haar gezicht te leggen maar moest haar blik afwenden omdat ze er opeens zonder duidelijke reden van overtuigd was dat de vrouw haar de maat had genomen. Doorhad wat ze was.

Ze voelde zich doorgedraaid en licht in het hoofd toen ze met de roltrap omhoogging naar de straat; hoe sneller ze terug was op kantoor en zich kon omkleden, hoe beter. Ze wilde die stomme hakken uitschoppen waar zíj nu op rond klikklakte en haar gympen weer aantrekken. Ze wilde dat de dag voorbij was en dat de duisternis haar zou omhullen. Ze wilde wat drinken en daarna slapen. Pas toen ze bij de uitgang naar haar Oysterkaart zocht, realiseerde ze zich dat ze een uit de Metro gescheurde pagina in haar vuist had verkreukeld.

Het kantoor zat ingeklemd tussen een stomerij en een gokkantoor: een bruine gebarsten deur met smerig glas erin. Terwijl Anna in haar tas naar haar sleutels zocht, kwam een vrouw die bij de stoeprand wat heen en weer had lopen drentelen op haar aflopen. In de veertig, met iets fels in haar ogen.

Anna deed een stap achteruit. Stond klaar om ‘nee’ te zeggen. Het typisch Londense antwoord.

‘Bent u een detective?’ vroeg de vrouw.

Anna staarde alleen maar. Nee, niet fel, dacht ze. Wanhopig.

‘Ik zag uw advertentie, en ik kan wel wat hulp gebruiken, dus...’

Er brandde geen licht achter het glas, en Anna vermoedde dat Frank het tijdens de lunch niet bij één drankje had gelaten. Hij had de telefoontjes voor DETECTIVEBUREAU F.A. waarschijnlijk naar zijn mobieltje doorgeschakeld en het zat er niet in dat hij die middag nog terugkwam.

‘Ja,’ zei Anna. ‘Dat klopt.’ Ze haalde haar sleutels tevoorschijn en liep naar de deur toe. ‘Kom maar mee naar boven.’

2

Als ze naast elkaar hadden gezeten of elkaar over een tafel in een verhoorkamer hadden aangestaard, was het cruciale verschil tussen de twee mannen misschien niet eens opgevallen. Niet voor een oppervlakkige waarnemer, tenminste. Als de een niet in de beklaagdenbank had gestaan en de ander in de getuigenbank, zou het verdomd lastig zijn geweest om uit te maken wie de rechercheur was en wie de moordenaar.

Allebei droegen ze een pak en het was hen aan te zien dat ze daar niet gelukkig mee waren. Allebei stonden ze daar redelijk rustig en staarden het grootste deel van de tijd recht voor zich uit. Allebei leken ze nogal bedaard en hoewel slechts een van hen aan het woord was, gaven ze allebei de indruk dat er heel wat omging achter die façade van onverstoorbare kalmte, als je hun gezichten aandachtiger bestudeerde.

Allebei zagen ze er gevaarlijk uit.

De man in de getuigenbank was dik in de veertig: stevig gebouwd, ronde schouders, donker haar dat aan de ene kant wat grijzer was dan aan de andere. Hij sprak langzaam. Hij lette erop dat hij niet meer zei dan nodig was bij het presenteren van het bewijs, koos zijn woorden zorgvuldig, maar zonder dat die zorgvuldigheid overkwam als twijfel of aarzeling.

‘En u hebt er geen moment aan getwijfeld dat u met een moord te maken had?’

‘Absoluut niet.’

‘U hebt ons verteld dat de verdachte “ontspannen” was tijdens zijn eerste verhoor. Veranderde zijn houding tijdens de latere ondervragingen?’

Terwijl inspecteur Tom Thorne de vijf afzonderlijke verhoren beschreef die hij de man die terechtstond had afgenomen, deed hij zijn best zijn ogen op de officier van justitie gericht te houden. Maar dat lukte hem niet helemaal. Twee of drie keer keek hij even naar de beklaagdenbank en zag dat Adam Chambers hem recht aanstaarde met een onbewogen blik in zijn ogen, zonder met zijn ogen te knipperen. Eén keer keek hij een paar seconden naar boven, naar de publieke tribune, waar de familie zat van de jonge vrouw die door Chambers was vermoord. Hij zag de hoop en de woede op het gezicht van Andrea Keanes ouders. De handen die de handen van anderen vastgrepen of trillend op schoot lagen, krampachtig een vochtige zakdoek omklemden.

Thorne zag een groep mensen, één in hun verdriet en woede, die op een primitieve, basale manier gerechtigheid hoopten te vinden – als die tenminste naar hun tevredenheid werd toegemeten. Genoegdoening, als die al bestond, voor een achttienjarig meisje van wie Thorne zonder spoor van twijfel wist dat ze dood was.

Ondanks het feit dat haar lijk nooit was gevonden.

‘Inspecteur Thorne?’

Zijn stem bleef kalm tijdens de afronding van zijn getuigenverklaring waarin hij data, tijdstippen, namen en plaatsen herhaalde; van die details waarvan hij hoopte dat die bij de juryleden zouden blijven hangen; dat die samen evenveel effect zouden sorteren als die kostbare, belastende blonde haren, de leugens die aan het licht waren gekomen door de gegevens van zijn mobiele telefoonverkeer op te vragen, en het lachende gezicht van een meisje op een foto die enkele dagen voordat ze was vermoord, was genomen.

‘Dank u inspecteur. U kunt gaan.’

Thorne liet zijn aantekenboekje weer in de zak van zijn jasje glijden en stapte de getuigenbank uit. Hij liep langzaam naar de achterste deuren van de rechtszaal en streek met zijn vinger over het dunne, rechte litteken op zijn kin. Toen hij dichterbij kwam, gleed zijn blik onwillekeurig naar de gestalte in de beklaagdenbank.

Hij dacht: jou wil ik nooit meer zien...

Ik bedoel niet in levenden lijve natuurlijk, want godzijdank word je opgesloten en mag je je dagen in de gevangenis slijten. Voel je je hersens verweken en moet je altijd op je hoede zijn voor kerels die jou maar al te graag overhoop zouden steken omdat je ze aankijkt op een manier die hun niet aanstaat. Om wie je bent. Wat ik bedoel is dat ik je ’s nachts niet wil zien. Dat je daar rondhangt waar je niet wordt gewenst en dat je me lastigvalt. Dat je met je zelfingenomen porem en je schorre ‘geen commentaar’ mijn dromen binnen danst...

Toen hij onder de beklaagdenbank door liep, hief Thorne zijn gezicht op naar Adam Chambers. Hij bleef een paar seconden staan. Hij keek de man in de ogen en hield zijn blik vast.

En knipoogde.

Thorne reed samen met brigadier Samir Karim terug naar Hendon. Als beheerder van de bewijsstukken in deze zaak was Karim verantwoordelijk voor de forensisch-technische rapportage en voor het waarborgen van de authenticiteit en integriteit van de bewijsstukken.

Een haarborstel. Een mobieltje. Een glas met Andrea Keanes vingerafdrukken.

Het was een typische februaridag die voor Thorne was begonnen met het schoonschrapen van zijn voorruit met een cd-doosje, maar toch draaide hij het raampje open en leunde opzij terwijl de auto langzaam door het drukke verkeer het centrum van Londen uit reed. Boven het suizen van de koude lucht uit hoorde hij Karim zeggen dat hij het geweldig had gedaan. Dat hij er echt alles aan had gedaan. Dat ze deze zaak zo goed als gewonnen hadden.

Thorne hoopte dat zijn collega gelijk had. Zeker, bij gebrek aan het meest overtuigende bewijs moest het Openbaar Ministerie er wel heel veel vertrouwen in hebben dat het tot een veroordeling zou komen voordat het een zaak liet voorkomen. Daar kwam nog eens bij dat Thorne en de rest van het team echt alles hadden gedaan wat in hun macht lag. Thorne kon zich niet herinneren dat ze ooit zo hard gewerkt hadden om de drie feiten te bewijzen die essentieel waren voor een veroordeling in een zaak-zonder-lijk:

Dat Andrea Keane dood was.

Dat Andrea Keane was vermoord.

Dat Andrea Keane door Adam Chambers was vermoord.

Andrea Keane was acht maanden geleden verdwenen na een judoles in het sportcentrum in Cricklewood. Adam Chambers, een man met een verleden van seksueel geweld, was haar instructeur geweest. Bij zijn eerste verhoor had hij ontkend dat hij Andrea na de les nog had gezien, maar later, toen er bewijsmateriaal in zijn flat was gevonden, gaf hij toe dat ze daar in het verleden verschillende keren was geweest. Terwijl Thorne en zijn team bewijzen tegen hem begonnen te verzamelen, bleef Chambers volhouden dat hij Andrea de avond dat ze was verdwenen niet had gezien en verklaarde dat hij na de les meteen naar zijn vriendin was gegaan. Dat alibi werd door zijn vriendin bevestigd, tot het moment dat gegevens van het mobiele netwerk bewezen dat hij Andrea die avond vanuit zijn flat had gebeld. Toen werd het verhaal bijgesteld. Andrea was wél langsgekomen na haar judoles, had Chambers gezegd, maar ze had maar één drankje gedronken en had toen gezegd dat ze ervandoor moest. Ze was een beetje emotioneel geweest, zei Chambers tegen zijn ondervragers, en was tegen hem tekeergegaan over zijn vriendin.

Hij had zich over de tafel van de verhoorkamer in Colindale gebogen met een wellustige grijns op zijn gezicht die Thorne niet gauw zou vergeten.

‘Ze viel nou eenmaal op me,’ had hij gezegd. ‘Wat moet ik verder nog zeggen?’

Vanaf het moment dat hij en zijn vriendin in staat van beschuldiging waren gesteld en hun advocaten waren toegewezen, had Chambers zijn tactiek gewijzigd. De opschepperige, blufferige manier van doen maakte nu plaats voor een stuurse weigerachtigheid om mee te werken en de stoere vrijejongenspraatjes werden vervangen door twee woorden:

Geen commentaar.

Thorne schrok op toen Karim luid toeterde en een fietser uitschold die voor hem door rood was gereden. Karim keek opzij naar Thorne. ‘Ja, jongen, kat in het bakkie,’ zei hij. ‘Let op m’n woorden.’

‘Dus hoe liggen de kansen?’ vroeg Thorne.

Karim schudde zijn hoofd.

‘Kom op, je gaat me toch niet vertellen dat je dat rekensommetje zelf niet hebt gemaakt?’

Karim was een gokker en zette vaak een weddenschap op rond de uitkomst van een belangrijke zaak. Officieel werd dat afgekeurd, maar de meeste hogergeplaatste politiemensen zagen het door de vingers en waagden zelf ook af en toe een gokje.

‘Zinloos,’ zei Karim. ‘Hij heeft geen schijn van kans. Trouwens, wie zou er willen meedoen?’

Thorne begreep wat zijn collega bedoelde. In een zaak als deze, met een verdachte als Adam Chambers, zou niemand op vrijspraak willen inzetten, of willen dat iemand hem dat zag doen.

Niemand wilde het lot tarten.

Karim roffelde op het stuur. ‘Dit kán niet missen. Onmogelijk.’

Naarmate het onderzoek vorderde en het indirecte bewijs zich opstapelde, had Thorne de taak op zich genomen om te bewijzen dat Andrea Keane dood was. Alle ziekenhuizen werden gecontroleerd. Ongeïdentificeerde lijken werden opnieuw onderzocht en van verder onderzoek uitgesloten. Telefoongegevens en financiële antecedenten werden geanalyseerd, beelden van bewakingscamera’s bestudeerd, en alle reisbureaus leverden informatie die moest bewijzen dat Andrea niet vrijwillig was weggegaan. Terwijl de grootscheepse, landelijke zoektocht werd voortgezet, en alle belangrijke sociale netwerksites in de gaten werden gehouden, stelde een forensisch psycholoog een gedetailleerd en geloofwaardig profiel op van een jonge vrouw met een authentieke ambitie.

Iemand die plannen voor de toekomst had.

Iemand die geen enkele reden had om weg te lopen of zich het leven te benemen.

Natuurlijk waren de media uitgebreid ingeschakeld maar die hadden zoals zo vaak meer ellende veroorzaakt dan dat ze hun nut hadden bewezen. Er was veel tijd en inspanning gaan zitten in het natrekken van de tientallen ‘waarnemingen’ die elke week via de telefoon bij de meldkamer binnenkwamen na oproepen op de tv of in de dagbladen. Elk ervan, ook die van overzee, moest grondig worden gecontroleerd en uitgesloten, maar dat had Chambers’ verdediging er niet van weerhouden om daar handig gebruik van te maken. Zijn halsstarrige, vrouwelijke advocaat was er niet voor teruggeschrokken in de rechtszaal te suggereren dat zolang Andrea Keane regelmatig werd gezien, het werkelijk belachelijk was om iemand te veroordelen omdat hij haar zou hebben vermoord.

Thorne had zijn mannetje gestaan en de aandacht van de jury gevestigd op de ‘verklaring van vermoedelijk overlijden’ – een veertien pagina’s tellend document waarin alle onderzoeken werden opgesomd die de bewering staafden dat Andrea Keane niet meer in leven was. Hij had met zijn eigen exemplaar gezwaaid, de advocate van Chambers strak aangekeken en had haar gezegd dat het werkelijk belachelijk was te geloven dat Andrea Keane níét was vermoord.

Hij had het rapport weer zo kalm mogelijk neergelegd, zich bewust van de beroering, het onderdrukte gesnik en gemompel op de publieke tribune. Hij had zijn ogen op het document gericht gehouden en diep ademgehaald terwijl ze zich scherpstelden op de opsomming in het klinische rapport van de psycholoog:

Verlangens en ambitie

•-Het vermiste meisje is door vrienden onveranderlijk beschreven als ‘gelukkig’, ‘energiek’, etc.

•Ze was op zoek naar een huurappartement.

•Ze volgde een opleiding tot verpleegkundige.

‘Zet ’s wat muziek op, Sam.’

Karim boog zich naar voren en zette de radio aan. Hij stond afgestemd op Capital, en Karim begon meteen met zijn hoofd mee te deinen op de maat van een of andere zielloze remix. Thorne speelde even met de gedachte misbruik te maken van zijn hogere rang, maar besloot zich niet te verlagen. In plaats daarvan sloot hij zijn ogen en hield ze de rest van de rit dicht, hij sloot zich af voor de muziek, voor alles.

Toen ze eindelijk het parkeerterrein van het Peel Centre opdraaiden, was het al bijna lunchtijd. Op weg naar Becke House liep Thorne te dubben of hij de kantine zou trotseren of in de Oak zou gaan lunchen, toen een agent die net op weg was naar buiten tegen hem zei dat er een bezoeker op hem zat te wachten.

‘Een privédetective.’

‘Hè?’

‘Succes ermee.’

De agent vond het duidelijk reuze grappig en Thornes reactie maakte het voor hem nog grappiger: gekreun en afhangende schouders toen Thorne allesbehalve enthousiast de trappen van Becke House op liep en de hal binnenstapte.

Thorne kreeg zijn bezoeker meteen in het oog en liep op hem af. Een jaar of vijftig, onverzorgd, een symfonie in bruin en beige, met ongewassen haar en Hush Puppies, die zo ongeveer elk vooroordeel bevestigde dat Thorne had ten aanzien van treurige mannetjes die rondreden in Cavaliers en hun brood verdienden met hun neus in andermans zaken steken.

‘Ik ben inspecteur Thorne,’ zei hij.

De man keek beduusd naar hem op. ‘En?’

‘Zo’n geweldige rechercheur ben je niet, hè?’

Thorne draaide zich om naar de stem die van de andere kant van de hal kwam. Hij zag een jonge vrouw die bloosde om haar eigen opmerking een stap in zijn richting doen.

‘Ik denk dat je mij zoekt.’

Thorne greep instinctief naar zijn das en trok die losser. ‘Sorry.’ Hij voelde dat de man die hij net had aangesproken achter zijn rug zat te grijnzen. ‘Ik ben de hele ochtend in de rechtszaal geweest, dus...’

‘Hebben ze je vrijgelaten?’

Thorne staarde de vrouw, die nu nog heviger begon te blozen, alleen maar aan.

Ze mompelde: ‘Sorry, flauwe grap,’ en reikte hem een visitekaartje aan. ‘Ik heet Anna Carpenter, en –.

Thorne nam het kaartje aan zonder ernaar te kijken en maakte een gebaar naar de beveiligde deur. ‘Laten we maar naar mijn kantoor gaan.’ Hij haalde zijn pasje langs de scanner en stak zijn middelvinger op naar de brigadier van dienst die nog steeds stond te grinniken toen Thorne Anna voorging door de deur.

3

Thorne staarde naar het kaartje en de foto voor hem op het bureau. Hij tikte met zijn nagel op het verfomfaaide visitekaartje. DETECTIVE-BUREAU F.A. Daaronder de naam ‘Frank Anderson’ en een adres in Victoria. Het zag eruit als zo’n kaartje dat je in oplagen van vijftig door een automaat op stations kon laten afdrukken. Dun karton en een lettertype dat de indruk van een oude typemachine moest suggereren. Met een knullig plaatje van een bloedhond met een vergrootglas.

‘Krijg je geen eigen kaartje?’ vroeg Thorne.

De vrouw tegenover hem pulkte aan haar duimnagel. ‘Meneer Anderson zegt steeds dat hij erachteraan gaat,’ zei ze. ‘En hij beslist daarover. Ik denk dat hij op het ogenblik belangrijker dingen heeft om zijn geld aan uit te geven.’

Thorne knikte begripvol. Zoals zijn Cavalier rijdend houden, dacht hij.

‘Maar deze zaak doe ík.’ Ze wachtte tot Thorne opkeek en haar aankeek. ‘Ik bedoel, Donna is míjn klant.’

Thorne zag duidelijk de vastberadenheid op Anna Carpenters gezicht en hoorde die in haar stem. Een verlangen om indruk te maken, om respect af te dwingen, ook al was ze daar niet op gekleed in haar spijkerbroek en haar zwarte corduroy jack. Als een overjarige student, zou Thornes vader hebben gezegd. Ze was achter in de twintig, schatte Thorne en had een rond en knap gezicht. Als ze niet aan haar nagels zat te pulken, trok ze wel aan een lok van haar lange, vaalblonde haar of schoof ze onrustig heen en weer in haar stoel als iemand die niet langer dan een paar seconden stil kan zitten.

‘Ik heb niet gezegd dat ze dat niet was,’ zei Thorne. Hij keek weer omlaag en richtte zijn aandacht op de foto. Een man keek met half dichtgeknepen ogen tegen de zon in, grijnzend naar de camera en hield een glas bier omhoog. Hij was vermoedelijk halverwege de vijftig, en afgaand op de grijze bos haar op zijn kwabbige, roodbruin verbrande borst was zijn hoofdhaar iets donkerder dan het van nature zou zijn geweest als hij het niet had geverfd. De lucht achter hem was wolkeloos, met op de achtergrond de gekartelde contouren van een berg die afliep naar een diepblauwe zee, en in de verte een zeilboot. Het zou kunnen dat hij zelf op een boot zat, of op het eind van een steiger. In een restaurant dicht bij de waterkant misschien.

‘Griekenland? Spanje? Zuid-Frankrijk?’ Thorne schudde zijn hoofd. ‘Florida? Ik weet het net zomin als jij.’

‘Het is niet in Birmingham,’ zei Anna. ‘Zover was ik ook al.’

De ogen van de man waren bijna dichtgeknepen tegen het felle licht, maar de glimlach leek ongedwongen, ontspannen. ‘Hij ziet er behoorlijk tevreden uit.’

‘Daar heeft-ie ook alle reden toe,’ zei Anna. ‘Ik had trouwens gedacht dat je hem wel zou herkennen.’

Thorne keek aandachtiger. Er ging een belletje rinkelen, maar flauwtjes. ‘Hoe heet je cliënt?’

Er viel een korte stilte, hij zag een zweem van een tevreden glimlach. ‘Die foto is haar afgelopen december opgestuurd.’ Anna schoof haar stoel naar voren tot ze helemaal tegen het bureau aan zat. ‘Dat was twee maanden voordat ze uit de gevangenis kwam.’

‘Wat heeft ze gedaan?’

‘Samengespannen om haar echtgenoot te vermoorden.’

‘Hoe lang?’

‘Twaalf jaar. Ze heeft er tien uitgezeten.’

‘Lángford?’ Thorne staarde haar aan. Het kwartje was gevallen, met een klap, maar het sloeg nergens op. ‘Is Donna Langford je cliënt?’

Anna knikte. ‘Ze gebruikt haar meisjesnaam nu, maar ja, dat klopt.’

‘Iemand probeert je een rad voor ogen te draaien, mop..

‘Dat denk ik niet.’

‘Weet je wat ze heeft gedaan?’ Thorne priemde met een vinger naar de foto. ‘Waarom dit onmogelijk degene kan zijn die ze denkt dat het is?’

‘Ze heeft me er wel iets over verteld.’

‘Nou, laat mij je er dan alles over vertellen,’ zei Thorne. ‘Zodat we er geen van tweeën meer tijd aan hoeven te verspillen.’

In tegenstelling tot de zaken waaraan hij het afgelopen halfjaar had gewerkt, kon Thorne zich deze zaak nog heel goed herinneren, ook al was het meer dan tien jaar geleden dat Alan Langford was vermoord.

Op het bureau hadden ze het de ‘Epping Forest Barbecue’ genoemd.

Langford was altijd al een man geweest die vaak in het nieuws was. Hij had door de jaren heen behoorlijk wat journalisten beziggehouden, zowel de misdaadverslaggevers als hun collega’s die de economische pagina’s vulden. Zijn vastgoedimperium groeide even snel als zijn concurrenten plotseling met pensioen gingen, verdwenen of een akelig ongeluk kregen. Uiteindelijk werd hij voorpaginanieuws toen zijn verkoolde resten werden gevonden in zijn uitgebrande Jaguar in Epping Forest. De korte krantenberichtjes groeiden uit tot paginalange artikelen toen bleek dat zijn vrouw de moord had beraamd.

Donna Langford, de volmaakte vrouw van een zakenman, lid van verscheidene plaatselijke liefdadigheidsorganisaties en een dame die regelmatig uit lunchen ging, had iemand betaald om haar man te vermoorden.

‘Ze had de contacten van haar eigen vent gebruikt,’ zei Thorne. ‘Misschien stond die kerel die ze had ingehuurd wel in Langfords adresboekje... onder de “H” van “Huurmoordenaars”.’

‘Kijk nog eens naar die foto,’ zei Anna. ‘Hij is het. Je herinnert je toch zeker wel hoe hij er toen uitzag. Je kunt toch zien dat hij ouder is geworden?’

Thorne keek opnieuw naar de foto. ‘Nou, hij ziet er in elk geval heel wat beter uit dan de laatste keer dat ik hem zag.’

‘Als je het hebt over dat lijk in de auto, dat was hij niet.’

‘Maar Donna heeft hem geïdentificeerd!’ Thorne deed zijn best om niet al te bevoogdend over te komen, maar het kostte hem moeite. ‘Het was zíjn auto en het waren zíjn sieraden. En dat was ook zo’n beetje het enige dat er van hem over was, hoor...’

‘Ze heeft nooit geweten dat hij het zo ging doen, dat hij hem in de fik ging steken,’ zei Anna. ‘Die man die ze had ingehuurd.’

‘Ze heeft er nooit naar gevraagd.’ Thorne leunde achterover in zijn stoel. ‘Ze heeft ijskoud vijfentwintigduizend pond betaald aan een Ier die Paul Monahan heet. Daarvan heeft hij een paar pond uitgegeven aan wat benzine en een stel handboeien.’

‘Wanneer kwam je erachter dat zij erbij betrokken was?’

‘Ongeveer dertig seconden nadat ik haar had ontmoet,’ zei Thorne. ‘Toen ze kwam opdraven om het lijk te identificeren. Ik heb mensen op allerlei manieren zien reageren, maar zij stond daar gewoon maar en ze... trilde. Ik vroeg haar of het wel ging, en toen heeft ze min of meer ter plekke bekend, terwijl haar vent daar in de hoek nog lag te stinken als een stuk aangebrand vlees.’

‘Hoe heb je Monahan te pakken gekregen?’

‘Donna heeft ons zijn naam gegeven, en toen bleek zijn DNA overeen te komen met dat op een sigarettenpeuk die we op de plaats delict hadden gevonden. Het had achteraf niet simpeler kunnen liggen.’ Thorne schoof de foto over het bureau naar Anna. ‘Geloof me, zaken die zo stronteenvoudig zijn als deze, maak je niet elke dag mee.’

Anna knikte en schraapte haar keel. ‘Donna heeft tien jaar in de gevangenis gezeten, inspecteur.’

Thorne nam een paar seconden de tijd en raapte wat papieren van zijn bureau bij elkaar. Hij probeerde dezelfde kalmte op te roepen als waar hij de hele ochtend in de rechtszaal op had vertrouwd, maar hij herinnerde zich nog steeds de geur van die Jaguar, de smaak van de rook en de as die niet gewoon as was, en de bleke vetbolletjes die aan de zitting vastgekleefd hadden gezeten.

‘Ze is er nog genadig afgekomen als je het mij vraagt,’ zei hij. ‘Ze heeft schuld bekend, wat altijd in je voordeel spreekt, en het heeft haar zaak geen kwaad gedaan dat haar vent een schoft was die haar waarschijnlijk aftuigde als hij niet bezig was opdracht te geven om anderen de benen te breken. Jazeker, Alan Langford heeft zijn verdiende loon gekregen, maar toch was het een vreselijke manier om aan je eind te komen.’

‘Kijk eens naar de datum,’ zei Anna, en ze schoof de foto weer naar Thorne toe. ‘Rechterbenedenhoek.’

Thorne pakte de foto weer op. De datum was er door de camera op aangebracht: iets meer dan drie maanden geleden. ‘Dat kunnen ze tegenwoordig ook met Photoshop,’ zei hij. ‘En nogmaals, dit kan een foto van iederéén zijn.’

‘Donna zegt dat het haar man is,’ zei Anna. Ze schudde haar hoofd, op zoek naar een ander argument, maar haalde uiteindelijk alleen haar schouders op en zei het nog eens: ‘Ze zweert dat het Alan is.’

‘Dan liegt ze.’

‘Waarom?’

‘Omdat... Hoor eens, misschien is ze daar in de lik een beetje maf geworden. Ze zou de eerste niet zijn. Misschien wil ze geld. Misschien probeert ze wel op een gerechtelijke dwaling aan te sturen.’

‘Ze weet niet dat ik hier ben,’ zei Anna. ‘Ze is naar mij toe gekomen omdat ze níét wil dat de politie erbij betrokken raakt.’

Thorne werd even in verwarring gebracht. ‘Oké, maar hoe ga je dit gesprek dan aan je cliënt uitleggen?’ Hij kon een glimlach niet onderdrukken maar schaamde zich een beetje toen hij zag dat ze zenuwachtig begon te draaien en weer moest blozen.

‘Ik speel gewoon open kaart en zeg haar dat ik geen steek verder ben gekomen,’ zei Anna. ‘Dat ik niks anders kon bedenken. Ik ga haar vertellen dat ik al twee weken naar die verrekte foto zit te staren en dat ik niks heb kunnen ontdekken.’

‘Waarom ben je eigenlijk bij me langsgekomen?’ vroeg Thorne.

‘Ik dacht dat jij me op basis van die foto wat meer zou kunnen vertellen.’ Ze keek Thorne aan, maar kreeg geen reactie. ‘Jullie hebben toch technieken om foto’s... op te poetsen of zoiets? Ik bedoel, er moet toch een manier zijn om erachter te komen waar deze foto is genomen? Ik weet het niet, landschapsherkenning, een computerprogramma, weet ik veel?’

‘Het is hier geen CSI,’ zei Thorne. ‘Wij hebben niet eens een fotokopieermachine die fatsoenlijk werkt.’

‘Ik dacht ook dat je misschien geïnteresséérd zou zijn.’ Anna boog zich plotseling naar hem toe. ‘Stom van me, dat snap ik nu wel, maar het leek op dat moment een goed idee. Het was jouw zaak, dus ik hoopte dat als je de foto zag, je op z’n minst zou denken dat hij misschien toch niet... afgerond was.’ Ze staarde Thorne nog een paar seconden aan, leunde toen achterover en pakte een pluk haar om aan te trekken.

‘Het is tijdverspilling,’ zei Thorne. ‘Sorry, maar ik heb belangrijker dingen om me druk over te maken. Sterker nog, ik kan zelfs niets bedenken wat níét belangrijker is dan dit.’ Hij schoof zijn stoel naar achteren en het duurde even voordat Anna de hint begreep en zijn voorbeeld volgde.

‘Dan zal ik je maar met rust laten,’ zei ze.

Ze liep naar de deur.

Thorne vond dat ze eruitzag als een meisje van veertien. ‘Luister... Ik zal het met mijn baas bespreken, goed?’ Hij zag de uitdrukking op haar gezicht en stak een hand op. ‘Hij zegt vast hetzelfde als ik, dus verwacht er niet te veel van.’ Hij pakte de foto weer op en knikte ernaar. ‘Daar zou ik ook wel wat van kunnen gebruiken,’ zei hij. ‘Van zon en zand.’

‘Tom?’

Thorne keek op en zag inspecteur Kitson in de deuropening staan. Ze deelden de kamer, en over het algemeen was hij meer dan tevreden met die regeling. Hij mocht haar nu in elk geval veel meer dan toen ze nog een jonge, ambitieuze rechercheur was, en hij vermoedde dat zij ook zo over zichzelf dacht. Net als Thorne kon ze anderen nog steeds haast achteloos kwetsen, maar je kon niet anders dan bewondering hebben voor de manier waarop ze haar carrière, die rampzalig was ontspoord na een buitenechtelijke relatie met een hooggeplaatste politieman, opnieuw had opgebouwd.

‘Als zo’n kast die je zelf in elkaar moet zetten,’ had ze ooit tegen Thorne gezegd. ‘Eén losse schroef en het hele ding dondert in elkaar.’

Ze richtte haar blik op Thornes bezoeker. Hij gebaarde naar Anna, wapperend met de foto in zijn hand, en stelde haar voor.

Kitson knikte haar vluchtig toe en wendde zich weer tot Thorne. ‘Ik dacht dat je wel wilde weten dat de jury in conclaaf is gegaan.’

‘Oké.’ Thorne kwam van achter zijn bureau vandaan.

Anna was haar jack aan het dichtknopen. ‘Die zaak waarvoor je in de rechtszaal was?’

Thorne knikte en dacht aan de knipoog die hij Adam Chambers had gegeven. ‘Een zaak die niet zo... stronteenvoudig is,’ zei hij.

De kamer van hoofdinspecteur Russell Brigstocke lag een meter of zes verderop in dezelfde gang waaraan ook de kamer lag die Thorne met Yvonne Kitson deelde. Toen Thorne binnenkwam, zat Brigstocke aan de telefoon, zodat Thorne zich op een stoel liet ploffen en wachtte. Hij dacht aan een achttienjarig meisje wier botten nog lagen te wachten op een nieuwsgierige hond en aan een man die gillend, met handboeien geketend aan het stuur van een auto in een of andere uithoek aan zijn eind was gekomen.

Hij trachtte de twee moorden, die zoveel jaren na elkaar waren gepleegd, gescheiden te houden. Om de kluwen van beelden, echt en ingebeeld, te ontwarren.

Hij wilde zich over het juiste beeld zorgen maken...

Brigstocke legde de telefoon neer en pakte zijn mok koffie. Hij nam een slok en trok een vies gezicht.

‘Weet je dat de jury aan het beraadslagen is?’

Brigstocke knikte. ‘Het heeft geen zin om erover te piekeren, jongen,’ zei hij. ‘Ik heb gehoord dat het vanmorgen heel goed ging.’

‘Sam heeft je zeker verteld dat het een gelopen race is?’

‘Ik zeg alleen maar dat we er alles aan gedaan hebben.’

‘Behalve haar vinden,’ zei Thorne.

Hij voelde zich plotseling rillerig, werd zich ervan bewust hoe dun zijn pak was, en miste het zware, vertrouwde gevoel van zijn leren jack. Tegenwoordig gingen de meeste rechercheurs trouwens gekleed zoals hij op dit moment. Het leek of iedereen die bij de recherche kwam te werken, op modegebied dezelfde smaak ontwikkelde als een derderangs makelaar, maar Thorne had altijd weerstand weten te bieden aan de aantrekkingskracht van een tweedelig confectiepak van M&S, het kreukvrije overhemd en de glimmende das.

‘Het is hier verdomd koud,’ zei hij.

Brigstocke knikte. ‘Er zit lucht in de radiator, en niemand heeft een sleuteltje.’

Thorne stond op en liep naar de radiator, bukte zich en legde zijn hand op het metaal, dat lauw aanvoelde. Hij ging ertegenaan staan en duwde zijn kuiten ertegenaan. Bij het horen van een geluid dat hem ondertussen bekend voorkwam en waar hij beducht voor was, keek hij op en zag dat Brigstocke een pak kaarten aan het schudden was.

‘Ik heb een nieuwe voor je.’

‘Moet het?’ vroeg Thorne.

Om redenen die iedereen voor een raadsel stelden, had Brigstocke de laatste paar maanden een levendige belangstelling voor goochelen ontwikkeld. Hij volgde een cursus in een club in Watford en vertoonde nu goocheltrucs op politiefeestjes en -bijeenkomsten in ruil voor een paar biertjes. Hij was er ook als de kippen bij om nieuwe trucs uit te proberen op iedereen die niet snel genoeg weg kon komen.

‘Neem gewoon een kaart in gedachten,’ zei Brigstocke, die meteen in zijn rol kroop. ‘Maar niet zeggen, hè? Ik bedoel, dan zou het wel een heel lullige truc zijn.’

De truc was lang niet slecht en Thorne deed zijn best om enthousiast te klinken, maar hij had de zin van goochelen eigenlijk nooit ingezien. Hij was er niet echt in geïnteresseerd, tenzij de goochelaar uitlegde hoe een truc in elkaar stak. Russell Brigstocke was een goeie rechercheur, maar hij was zeker geen magiër.

‘Wie was die dame in je kantoor?’ vroeg Brigstocke terwijl hij de kaarten opborg.

Thorne vertelde hem over Anna Carpenter en de mysterieuze zaak van het zongebruinde lijk. Brigstocke had niet aan de zaak-Langford meegewerkt, maar hij kon zich het onderzoek nog goed herinneren.

‘Opstaan uit het dodenrijk,’ zei hij. ‘Dat is nog eens een goeie truc.’

‘Dat zou indrukwekkend zijn.’

‘Zit er iets in?’

Thorne haalde de foto uit zijn zak en schoof die naar hem toe. ‘God weet wat Donna Langford in haar schild voert,’ zei hij. ‘Ik hoop alleen dat dat detectivebureau haar een flinke poot uitdraait.’

‘Lijkt hij er eigenlijk wel op?’

Thorne ging naast Brigstocke staan en keek nog eens naar de foto. Het geverfde haar, de tot spleetjes geknepen ogen, de grijns. Het vage belletje rinkelde nu wat harder, maar dat was natuurlijk omdat Anna Carpenter hem net had verteld wie het zou moeten zijn. ‘Zou iedereen kunnen zijn,’ zei hij. ‘Ziet eruit als een slechte acteur die een gangster speelt die op vakantie is.’

‘Wat heb je tegen haar gezegd?’

‘Dat ze haar tijd verdeed en dat wíj ons dat niet konden permitteren.’

‘Helemaal goed,’ zei Brigstocke. ‘Vooral omdat ik de laatste “Toetsingscriteria politiewerk” nog moet lezen en voor het eind van de dag een twaalf pagina’s tellend rapport “Standaardprocedures politie-interventie” moet invullen.’

Thorne schoot in de lach en voelde dat de kilte erdoor werd verdreven.

Ze hadden het een paar minuten over voetbal en daarna over hun gezinnen. Thorne vroeg hoe het met Brigstockes drie kinderen ging. De hoofdinspecteur vroeg Thorne hoe diens vriendin het in vredesnaam klaarspeelde naast haar baan bij de eenheid Ontvoeringszaken samen te wonen met iemand die fan was van de Spurs en van countrymuziek hield.

‘Hoe houdt ze dat vol, al dat leed en al die stress, dag in dag uit?’ vroeg Brigstocke.

Thorne schudde zijn hoofd en wachtte op de clou.

‘En dan heb ik het niet over die ontvoeringszaken...’

Ze dolden met elkaar en kletsten wat. Zaten elkaar af te zeiken en wat te ouwehoeren. Doodden de tijd en deden net alsof ze niet aan die twaalf onbekenden dachten die aan de andere kant van de stad in conclaaf waren.

4

Anna schrokte het avondeten naar binnen.

Het was altijd een beetje ongemakkelijk wanneer ze maar met z’n drieën waren: zijzelf, Megan en Megans nieuwste vriendje – bij deze gelegenheid de weliswaar bloedmooie, maar overduidelijk hersendode Daniel – en het hielp ook al niet dat Megan had gekookt. Anna’s huisgenoot kon eigenlijk alleen maar pasta maken en gooide daar meestal in wat er toevallig in de koelkast lag. Haar nieuwste creatie bevatte wortel, erwten uit blik en hardgekookte eieren, en dat ze Daniel zijn eten rijkelijk met barbecuesaus had zien bestrijken, had Anna’s eetlust geen goed gedaan. Een half bord bleek uiteindelijk meer dan genoeg.

Maar toch smaakte het beter dan sushi...

Na tien minuten over koetjes en kalfjes te hebben gepraat, waarbij niemand had gevraagd of ze een fijne dag had gehad, gevolgd door nog eens tien minuten van toenemende irritatie toen Daniël lui op de bank ging liggen roken en zijn snor drukte bij de afwas, ging Anna naar boven naar haar kamer. Ze ging op bed televisie liggen kijken. Zapte langs het plaatselijke nieuws, een quizprogramma waar ze geen bal van snapte, en een stompzinnige remake van een komische serie waarvan de eerste versie ook al stompzinnig was geweest.

Dat moest er haast wel op duiden dat je oud aan het worden was, dacht Anna: als ze een remake maken van iets waar je zelf in je jeugd naar gekeken hebt. Dat moest wel een slecht teken zijn. Als je het objectief bekeek zouden anderen – haar ouders bijvoorbeeld – haar huidige omstandigheden zo mogelijk nog treuriger vinden.

Werken voor een fooi en leven als een student.

Het huis lag slechts op een paar minuten lopen van het kantoor, wat samen met de lager dan gemiddelde huur, voor Anna opwoog tegen het feit dat ze een hekel had aan de buurt. Het hielp haar, af en toe tenminste, vergeten dat ze niets gemeen had met haar negentienjarige huisgenote en veel leuker woonde in de tijd dat ze nog écht student was.

Toen stopten haar ouders haar natuurlijk graag iets toe en hadden ze haar geholpen om haar kamer op te knappen. Ze kwamen onaangekondigd langs, en stonden stralend op de stoep met de radio in hun armen die ze altijd leende toen ze nog thuis woonde, en een splinternieuwe magnetron. Ze stuurden haar grappige briefjes en pakketjes met lekkere dingen. Later was dat allemaal anders geworden.

‘Waar ben je nou verdomme mee bezig?’

Haar vader werd niet gauw driftig, en toen ze hem daar zo verloren, zo totaal ontredderd zag zitten nadat ze had aangekondigd dat ze haar baan bij de bank had opgezegd, had dat haar diep geraakt. Als ze alleen al aan dat moment terugdacht, schaamde ze zich; dan voelde ze het zweet prikken en de tranen achter haar ogen branden net als bij haar vader het geval was geweest toen ze het hem vertelde.

‘En wat moeten wij daar nou van denken, je moeder en ik?’

Haar moeder was langzaam uit haar stoel opgestaan zodra Anna haar zegje begon te doen, maar ze had niets gezegd. Ze had haar alleen maar met een rood gezicht en zwaar ademend aan staan staren, alsof ze zich moest inhouden om niet op haar dochter af te lopen en haar een klap te geven.

‘Het spijt me heel erg dat jullie zo van streek zijn,’ had Anna gezegd. In de veel te warme voorkamer van haar ouders had ze de stem van haar moeder in die van haarzelf gehoord. Die toon die alleen werd gebezigd wanneer Anna of haar zus een nog grotere stommiteit hadden begaan dan gewoonlijk. ‘Maar ik denk dat ik oud en wijs genoeg ben om mijn eigen beslissingen te nemen, vinden jullie ook niet?’

Haar vader had zijn mond opengedaan en toen weer gesloten. Haar moeder was gewoon weer gaan zitten.

Mijn eigen oerstomme beslissingen...

Inspecteur Tom Thorne wist niets van Anna’s geschiedenis of van haar twijfelachtige levensstijl, maar in zijn ogen had ze er duidelijk dom aan gedaan Donna Langford als cliënt te nemen. Terugdenkend aan hun gesprek op de terugweg naar de stad, aan de andere kant van de rivier, was ze tot de conclusie gekomen dat hij best aardig was, zij het een tikkeltje neerbuigend. Nee, meer dan aardig, maar hij had zijn scepsis en vooral weerzin duidelijk laten blijken, zodat ze niet al te veel hoop koesterde.

Toen ze het metrostation Victoria uit kwam, stond er een sms’je op haar te wachten: ZOALS IK AL DACHT. WE KUNNEN HIER NIETS MEE. VEEL GELUK MET DONNA.

Ze was al halverwege een antwoord en wilde een grap maken over Thornes kapotte kopieermachine, toen ze zich bedacht en wiste wat ze had getypt.

Het zag er niet naar uit dat het geluk haar een handje hielp, bedacht Anna. Ze kon zich niet voorstellen waar dat vandaan zou moeten komen en hoe het de zaken ten goede zou kunnen keren. Het zou niet kunnen voorkomen dat ze het telefoontje moest plegen waar ze ontzettend tegen opzag; dat ze het geld dat haar als voorschot was betaald moest teruggeven en dat ze haar cliënt – haar enige cliënt – moest zeggen dat ze op een dood spoor zat.

Beneden hadden haar huisgenote en haar suffe vriend wat muziek opgezet. Anna zette het geluid van de tv wat harder. Ze liet zich weer op bed vallen, prevelde een stortvloed van scheldwoorden en sloeg herhaaldelijk met haar vlakke hand op het zachte dekbed.

Ik heb belangrijker dingen aan mijn hoofd, had Thorne gezegd. Nou, zíj toevallig niet. Ze had het geld nodig en ze had iets nodig waardoor haar bloed wat sneller ging stromen. Wat Tom Thorne ook van haar vond, Donna Langford kon nergens anders terecht en ze was nog wanhopiger dan Anna al dacht toen ze haar voor het eerst zag.

En er was ook iets met Thorne, iets wat haar zei dat ze hem niet meteen moest afschrijven. Ze had het aan zijn gezicht gezien toen ze hem had uitgedaagd, toen ze had gezegd dat ze dacht dat hij misschien geïnteresseerd zou zijn. Toen ze schaamteloos haar uiterste best had gedaan om teleurgesteld te klinken.

Ze ging rechtop zitten en pakte de afstandsbediening. Ze glimlachte nu en dacht aan haar arme, op de proef gestelde vader. Hij was iemand die steevast met een stichtelijke gemeenplaats op de proppen kwam, gevraagd of ongevraagd.

Als je iets doet, doe het dan goed, gegeven paarden, eerlijk duurt het langst. Zorg altijd dat je schoon ondergoed draagt voor het geval je een ongeluk krijgt, van die dingen.

Geluk moet je afdwingen...

‘Daar zit wel wat in,’ zei Louise Porter.

‘Ja, vast.’ Thorne had haar net verteld over de grap van Russell Brigstocke: over de ontvoeringszaken en een vent die van countrymuziek hield.

Louise hield haar wijnglas op en Thorne schonk haar bij. ‘Het is eigenlijk een wonder dat ik je er niet uit gooi,’ zei ze.

‘Het is míjn appartement!’

‘Ik reken erop dat de paus me heilig verklaart.’

‘Volgens mij gebeurt dat pas als je dood bent.’

‘Zie je wel? Alles wat Russell zei is waar en je bent nog een betweter ook.’