Vrouwenbelangen - Aletta H. Jacobs - E-Book

Vrouwenbelangen E-Book

Aletta H. Jacobs

0,0
1,99 €

oder
-100%
Sammeln Sie Punkte in unserem Gutscheinprogramm und kaufen Sie E-Books und Hörbücher mit bis zu 100% Rabatt.
Mehr erfahren.
Beschreibung

In 'Vrouwenbelangen' beschrijft Aletta H. Jacobs op indrukwekkende wijze de strijd voor vrouwenrechten aan het einde van de 19e eeuw. Met een verfijnde schrijfstijl en diepgaande analyse, plaatst Jacobs de politieke en sociale context van die tijd in het licht van gendergelijkheid. Het boek geeft een gedetailleerd inzicht in de obstakels die vrouwen moesten overwinnen om gelijke rechten en kansen te kunnen genieten. Dit literaire werk is van onschatbare waarde voor iedereen die geïnteresseerd is in de geschiedenis van feminisme en emancipatie.

Das E-Book können Sie in Legimi-Apps oder einer beliebigen App lesen, die das folgende Format unterstützen:

EPUB
Bewertungen
0,0
0
0
0
0
0
Mehr Informationen
Mehr Informationen
Legimi prüft nicht, ob Rezensionen von Nutzern stammen, die den betreffenden Titel tatsächlich gekauft oder gelesen/gehört haben. Wir entfernen aber gefälschte Rezensionen.



Aletta H. Jacobs

Vrouwenbelangen

Drie vraagstukken van actueelen aard
 
EAN 8596547476115
DigiCat, 2023 Contact: [email protected]

Inhoudsopgave

L. J. Veen—Amsterdam—1899
Voorwoord.
I.
Economische en Staatkundige Onafhankelijkheid.
II.
Wettelijke Regeling der Prostitutie.
III.
Willekeurige Beperking van het Kindertal.

L. J. Veen—Amsterdam—1899

Inhoudsopgave

Boek-, Courant- en Steendrukkerij G. J. Thieme, Nijmegen.

Voorwoord.

Inhoudsopgave

Onder den algemeenen titel van “Vrouwenbelangen” bevat dit bundeltje drie opstellen, waarvan de stof ook diende voor evenzoovele voordrachten door mij in de grootste steden des lands gehouden; het eerste opstel werd reeds vroeger voor de pers gereed gemaakt en onder den titel “het doel der vrouwenbeweging” in de Gids van Maart l.l. geplaatst.

Geen der hier behandelde onderwerpen maakt aanspraak op volledigheid; om dat te kunnen doen zou langer en dieper studie noodig zijn dan ik er aan heb kunnen wijden. Trouwens, wat ik beoogde was in de vrouwenwereld belangstelling te wekken voor vraagstukken, waarbij haar belangen van zeer nabij betrokken zijn en daarvoor achtte ik het trekken van eenige hoofdlijnen voldoende. Is eenmaal die belangstelling gaande gemaakt, dan kan de medewerking der vrouw, om verbetering te brengen in de hier besproken gruwelijke misstanden onzer samenleving, niet uitblijven. Zij zal daarvoor echter te overwinnen hebben de valsche schaamte die haar tot nu toe terughield van de kennisneming en bespreking dier vraagstukken.

Mocht ik het beoogde doel bereiken, dan zal ook de verwezenlijking der denkbeelden, in deze opstellen neergelegd, niet uitblijven.

A. H. J.

Amsterdam, April 1899.

I.

Economische en Staatkundige Onafhankelijkheid.

Inhoudsopgave

“Van alle bewegingen, die hervormingen van politieken, socialen of religieusen aard beoogen is de vrouwenbeweging waarschijnlijk de belangrijkste, zeer zeker de meest uitgebreide. Zij omvat niet alleen een enkele klasse, stam, natie of godsdienst, maar strekt zich uit over de geheele beschaafde wereld en beoogt de behartiging der belangen van de helft der menschheid.” Deze woorden van miss Frances Power Cobbe tot de mijne makende, stel ik mij voor het doel dezer beweging met betrekking tot Nederlandsche toestanden te bespreken.

Ons land, behoorende tot de kleine en bij maatschappelijke hervormingen steeds achteraankomende landen, maakt ten aanzien van een belangrijk deel der vrouwenbeweging een gunstige uitzondering.

Wij hebben wel is waar nog niet zooals in Nieuw-Zeeland en in enkele staten van Amerika het politiek stemrecht veroverd, wij hebben nog niet, zooals in Engeland, een wet zien invoeren, waarbij de vrouw in het huwelijk de vrije beschikking houdt over haar vermogen en over haar verdiend loon, evenmin hebben wij verkregen zooals in Frankrijk, dat voortaan voor den burgerlijken ambtenaar en voor den rechter aan het “ja” en “neen” der vrouw dezelfde waarde wordt toegekend als aan dat van den man,—doch laat mij niet verder uitspinnen wat wij nog niet bereikten, want in ander opzicht zijn wij deze groote landen reeds voorbij gestreefd.

Ik behoef er niet op te wijzen, hoe de tentoonstelling van vrouwenarbeid, verleden jaar in Den Haag gehouden, de sluimerende krachten van weifelenden, van aarzelenden, van bedeesden, van lakschen en hoe ze meer mogen heeten, heeft wakker geschud om vereend den dam van vooroordeel te ondermijnen, die de vrouwenbeweging hier nog maar al te zeer in haar voortgang en ontwikkeling belemmert.

Misschien heeft ook de roman Hilda van Suylenburg het zijne daartoe bijgedragen. Want moge een tendenz-roman bij een literair mensch niet hoog staan aangeschreven, aan dezen romanvorm danken wij niettemin grooten invloed op tot stand gekomen hervormingen.

Zoo ook heeft mevrouw Goekoop met Hilda van Suylenburg vele zwakke volgelingen de kracht gegeven tot voortschrijden, den moed tot volharden, den noodigen steun om den tegenstand, die er voor hen nog mocht opdoemen, te weerstaan.

Overzien wij thans den stand van het vrouwenvraagstuk in de verschillende landen, dan kan getuigd worden dat de vrouwen van Nederland er voor gezorgd hebben dat bij deze beweging ons land niet achteraan komt. Dit geldt vooral het Hooger Onderwijs.

Onze universiteiten laten de vrouwen op precies dezelfde voorwaarden toe als de mannen, en na voldoend afgelegde examens wordt de doctorstitel verleend, onverschillig tot welke sekse de candidaat behoort.

In dit opzicht staan wij naast de verst-gevorderde landen en steken gunstig af o. a. bij Engeland en Duitschland.

Wij hadden na de ervaring die hieromtrent reeds werd opgedaan met recht mogen verwachten dat wij gespaard zouden blijven voor een getheoretiseer over de al of niet geschiktheid der vrouw voor een akademische opleiding, te meer nu alle andere landen reeds waren voorgegaan met de bespreking van dit onderwerp, zonder evenwel, zooals te denken was, tot eenig resultaat te komen.

In 1894 schreef miss Lyda Rose in “The American Girl at College” “dat de college-bred woman (de vrouw die hooger onderwijs heeft genoten) in den tegenwoordigen tijd de meest besproken vrouw is; zij lokte een strijd uit tusschen de eminentste mannen over haar al of niet geschiktheid voor studie, haar geestelijk en lichamelijk welzijn, haar bestemming voor het moederschap. Deze strijd wordt nu reeds ruim een kwart eeuw door de mannen gevoerd en zij zijn het er nog niet over eens,” zoo zegt zij verder, “doch de vrouwen gaan onderwijl voort en vermenigvuldigen in alle landen het getal vrouwelijke doctoren in de letteren, medicijnen, rechten en natuurwetenschappen. Daadzakelijk toonen zij aan dat al de bezwaren van intellectueelen, moreelen, physischen en matrimonieelen aard, ongerijmdheden zijn.”

Verheugden wij ons reeds dat wij dezen woordenstrijd ontwassen en daarmede ontloopen waren, toch werd die ook hier nog even aangebonden door twee hoogleeraren, sieraden hunner universiteit, die hun tijd niet te kostbaar achtten om in breedvoerige betoogen hun vooropgezette meening kracht van bewijs te geven.1

Evenmin echter als prof. Winkler het bewijs leverde dat de vrouw voor Hooger Onderwijs ongeschikt is, evenmin gelukte het den hoogleeraar Treub het tegendeel aan te toonen; ten minste niet als men de stelling zoo algemeen opvat als door beide hoogleeraren geschiedde, door namelijk te willen bewijzen dat de vrouw al of niet geschikt is voor de studie.

Mej. Ida Heyermans schreef terecht in haar verslag van de vergadering waarin beide betoogen werden voorgedragen; “de vrouw en de studie hooren niet bij elkander, evenmin als de man en de studie. Er zijn slechts enkele vrouwen en enkele mannen geschikt tot die studie.”2

Opvallend is in deze gedachtenwisseling dat prof. Hector Treub, hoogleeraar in de Obstetrie en Gynaecologie (verloskunde en vrouwenziekten), het onderwerp uit een psychisch oogpunt behandelde en het sexueele leven der vrouw buiten de kwestie hield, terwijl prof. Winkler, hoogleeraar in de Psychiatrie (zielsziekten) de psychische zijde der zaak als bijzaak behandelde en met bezwaren, ontleend aan het sexueele leven der vrouw, zijn meening verdedigde.

Geen van beide hoogleeraren is het ondertusschen gelukt, maar één nieuw argument aan de bestaande toe te voegen, zelfs zou het niet moeilijk vallen aan te toonen, dat zij veel krachtiger argumenten hadden kunnen vinden, indien zij meer de Engelsche en Amerikaansche in plaats van de Fransche en Duitsche vóór- en tegenstanders geraadpleegd hadden.

Toen eenige jaren geleden in Engeland een geestverwant in dezen van prof. Winkler beweerde, op ongeveer dezelfde gronden als onze hooggeleerde aanvoerde, dat de vrouw voor de studie niet deugde, stelde Dr. Arabella Kenealy onmiddellijk een onderzoek in bij ruim 500 vrouwen, die met vrucht de universiteiten van Oxford en Cambridge bezocht hadden.

Zij toetste haar waarnemingen aan een onderzoek van even zoo vele niet gestudeerd hebbende zusters en vriendinnen dezer dames en kwam tot het resultaat dat het Hooger Onderwijs geen nadeeligen invloed had gehad op de lichamelijke en geestelijke gezondheid der gestudeerde vrouwen, dat het niet belemmerend had gewerkt op het sluiten van huwelijken en dat het aantal en de physieke gesteldheid hunner kinderen er niet onder geleden hadden.