Wat is het dat eene zondaar zaligmaakt? - J. C. Philpot - E-Book

Wat is het dat eene zondaar zaligmaakt? E-Book

J. C. Philpot

0,0
1,99 €

oder
Beschreibung

DigiCat Uitgeverij presenteert u deze speciale editie van "Wat is het dat eene zondaar zaligmaakt??" (Zamenspraak tusschen een kappersknecht, Methodisten predikant en den heer Easterman met een antwoord op die gewichtige vraag) van J. C. Philpot. DigiCat Uitgeverij is ervan overtuigd dat elk geschreven woord een erfenis van de mensheid is. Elk DigiCat boek is zorgvuldig gereproduceerd voor heruitgave in een nieuw, modern formaat. De boeken zijn zowel in gedrukte als e-boek formaten verkrijgbaar. DigiCat hoopt dat u dit werk zult behandelen met de erkenning en de passie die het verdient als klassieker van de wereldliteratuur.

Das E-Book können Sie in Legimi-Apps oder einer beliebigen App lesen, die das folgende Format unterstützen:

EPUB
Bewertungen
0,0
0
0
0
0
0



J. C. Philpot

Wat is het dat eene zondaar zaligmaakt?

Zamenspraak tusschen een kappersknecht, Methodisten predikant en den heer Easterman met een antwoord op die gewichtige vraag
 
EAN 8596547475842
DigiCat, 2023 Contact: [email protected]

Inhoudsopgave

VOORWOORD.
I.
VOORREDE
ZAMENSPRAAK.
II.
VOORREDE.
WAT IS HET, DAT EEN ZONDAAR ZALIG MAAKT?
HET ZUGTEN DER WEDERGEBOORNE OVER DE OVERBLIJFSELEN VAN 'T VLEESCH.
BEKENTENIS VAN ZWAKHEID, EN BEGEERTE OM VERSTERKING.

VOORWOORD.

Inhoudsopgave

Sedert het God behaagd heeft, nu ongeveer 1½ jaar geleden, licht in mijne ziel te doen opgaan, om de waarheid te verstaan naar de meening des H. Geestes, sedert ik de kracht der waarheid, die naar de godzaligheid is, in mijn hart heb mogen gevoelen, is het mij zonneklaar geworden, dat men bij eene verstandelijke beschouwing, min of meer letterkennis en toestemming of belijdenis der waarheid, een groot figuur kan maken in de belijdende gemeente en desniettemin ledig kan zijn van alle ware zelf- en Godskennis en met al zijn ingebeeld verstand en zijne gaven, als een zelfbedrieger kan verloren gaan; ja, het werd mij duidelijk, dat men alles wat men heeft, zelfs zijn leven, voor de waarheid kan opofferen, zonder den persoon van Christus deelachtig te zijn, buiten wiens openbaring in de ziel, men geen leven heeft in zichzelf.

Wat mij betreft, ik heb mij moeten verbazen over mijne vroegere blindheid, mij moeten schamen over zooveel ijver zonder verstand, en ook moeten bedroeven over menige vroegere handeling uit al die geestelijke onkunde voortgesproten.—Onder anderen herinner ik mij eenen strijd voor het welmeenend aanbod van genade, de schenking van Christus door het Evangelie enz., weinige jaren geleden gevoerd, in het weekblad de Bazuin.—Ik heb dikwijls gewenscht den indruk te kunnen wegnemen, bij dezen of genen welligt nagelaten, uit hetgeen ik toen in mijnen blinden ijver schreef, daar ik bij latere ervaring heb geleerd dat mijne bewering destijds, strijdt tegen de mij thans dierbaar geworden leer van Gods souverein welbehagen, zich openbarende in de uitverkiezing, roeping, regtvaardigmaking, heiligmaking en verheerlijking des zondaars, door Jezus Christus zijnen eeniggeboren Zoon.

Menigmaal heb ik begeerd te dien einde mijne tegenwoordige overtuiging openlijk uit te spreken;—doch meer dan ooit huiverende om ongeroepen den leerstoel te beklimmen, in gevoel mijner onbekwaamheid, heb ik tevens begrepen dat tot staving eener leer, die van alle eeuwen onder de godsdienstige menigte den meesten tegenstand en de grootste vijandschap ontmoet heeft, zelfs meer dan gewone bekwaamheid noodig is, om niet door misslagen de vijandschap der groote belijdende menigte te stijven en de ellendigen en nooddruftigen te bedroeven.

Dus redenerende ging de tijd heen, tot mij dezer dagen het volgend geschrift ter hand kwam, waarin ik zoo volkomen de in mijne ziel levende overtuiging en bevinding vond uitgesproken, dat ik geen beteren weg wist om aan mijnen reeds lang gekoesterden wensch te voldoen, dan door dit werkje, vooral het gedeelte van mijnen geliefden Philpot, te vertalen en in het licht te geven, met eenige woorden ter inleiding van mijne hand.

Ik meen met de uitgave dezer vertaling meer dan één oogmerk te kunnen bereiken; ten eersten de omverwerping mijner eigene vroeger geuite stellingen; ten tweeden, moge het zijn onder de bedaauwing des H. Geestes, om hier of daar nog een of meer zelfbedriegers te ontdekken, die de gedaante der godzaligheid vertoonen, maar van de kracht derzelve ontbloot zijn; terwijl er overigens stof genoeg in gevonden wordt, ter vertroosting en opbouwing van het door God levend gemaakt geslacht, arm in zichzelf en onder de verbazende en nog steeds toenemende verwaandheid en vermetelheid dezer dagen, hier en daar in de kloven der steenrotsen verborgen; en ten derden tot overtuiging dat de leer van vrije, souvereine genade, geene leer is die leidt tot losbandigheid; maar integendeel, dat ze de eenige leer is die, waar ze door den H. Geest wordt geopenbaard in de ziel, in de wegen des Heeren doet wandelen terwijl de aanklever van die leer zich gaarne getroost voor antinomiaan, dweeper, mystiek en wat niet al, te worden uitgekreten. Inmiddels roep ik allen toe, die voortgaan met deze beschuldigingen op dit volk te werpen: wat ik u raden mag, houdt op met te lasteren wat gij niet verstaat, laadt niet langer schuld op schuld, want de Heere zal den smaad zijner knechten niet ongewroken laten; uwe wijsheid worde dwaasheid en tenzij gij een kindeken wordt aan 's Heeren voeten, gij kunt met al uw pleiten voor Evangelische mildheid, voor regtzinnigheid enz., het koningrijk Gods niet ingaan.

En eindelijk laten toch allen die in het welmeenend aanbod van genade, naauw verwant met de leer der algemeene verzoening, al hun heil en zaligheid zoeken of reeds meenen gevonden te hebben, zich niet zoozeer ophouden met de afgetrokken woorden, (Joh. 1: 12.) „Zoovelen Hem aangenomen hebben, die heeft Hij magt gegeven kinderen Gods te worden,” maar dat ook diep in hunne ziel mogt dalen, hetgeen onmiddelijk volgt: „namelijk die in zijnen naam gelooven, welke niet uit den bloede, noch uit den wil des vleesches, noch uit den wil des mans, maar uit God geboren zijn,” opdat zij zich niet, met een aangenomen Christus vóór de geboorte uit God, voor de eeuwigheid bedriegen.—Mogten vooral de zoodanigen met aandacht en onbevooroordeeld de volgende twee geschriften onderzoeken en gebiede de Heere daarover zijnen onmisbaren zegen!

DE VERTALER.

I.

Inhoudsopgave

Zamenspraak OVER DE VRAAG:Wat is de oorzaak van de Zaligheid des Menschen?

VOORREDE

Inhoudsopgave

Waarde Vrienden!

Nadat ik de volgende zamenspraak tot behulp van mijn geheugen had opgeteekend, en haar verscheidene malen had overgelezen, kon ik nog niet komen tot het antwoord op de vraag Wat is het dat eene ziel zalig maakt? Ik dacht het daarom goed, haar publiek te maken, hopende het in handen mogt vallen van iemand, die in staat mogt zijn de vraag te beantwoorden, en meer duidelijk en klaar in het licht te stellen, wat eene ziel zaligt, dan én de Methodisten Predikant én de Heer Easterman zulks gedaan hebben.—Indien dit gedaan wordt zal het met dankbaarheid ontvangen en behartigd worden door

Uwen zeer verpligten Dienaar

Een Kappersknecht.

ZAMENSPRAAK.

Inhoudsopgave

De Kappersknecht. Eens op een morgen ging mijn meester voor zijn beroep uit, en liet mij alleen in den winkel.—Spoedig daarop kwam de heer Easterman, een buurman, in; maar mijn meester niet ziende, scheen hij van mij geen notitie te nemen en ging in een hoek zitten om te wachten op mijns meesters terugkomst.—Even daarna kwam een Methodisten predikant binnen, die mij op zijne gewone raillerende wijze, aldus aansprak:

De Predikant. Goeden morgen vriend! Geheel alleen? Wat is de reden dat uw meester uit is? Mij dunkt gij ziet er vandaag wat ernstig en bedrukt uit!

De K. Goeden morgen mijnheer! Ik denk dat mijn meester dezen morgen eenige van zijne buiten-klanten bezoekt, en in mijne eenzaamheid had ik dus gelegenheid om over de godsdienst na te denken; dit is waarschijnlijk de reden, waarom ik naar uw oordeel wat bedrukt zie. Gij weet de godsdienst is een ernstig onderwerp en ik ben zeer verblijd gij zoo juist van pas komt, want ik had reeds van uwe komst in deze streken vernomen; ik heb veel over uw preeken gehoord en men zegt, dat gij zeer bekwaam zijt in het voorstellen en verklaren van gelijkenissen, om daardoor de dwalingen en verkeerde voorstellingen van anderen te wederleggen. Als zoodanig zou ik wel eenig onderwijs van u verlangen, daar wij nu bij afwezigheid van mijn meester geschikte gelegenheid toe hebben. Ik hoop mijnheer! gij er niet op tegen hebt, om mij eenig onderrigt te geven?