30 goede horrorverhalen - Alfred Bekker - E-Book

30 goede horrorverhalen E-Book

Alfred Bekker

0,0

Beschreibung

door Alfred Bekker Over dit volume: Verhalen die bovennatuurlijke, mysterieuze of groteske gebeurtenissen beschrijven. Klassieke horror literatuur! Dit boek bevat de volgende verhalen: Alfred Bekker: Corcoran en de moordende demon Alfred Bekker: Creatures of the Night Alfred Bekker: Een duivels vermogen Alfred Bekker: De Demon Alfred Bekker: Een vampier bij de tandarts Alfred Bekker: De tuin des doods Alfred Bekker: Voedsel voor onderweg Alfred Bekker: De gevederde God Alfred Bekker: Een ingewikkelde relatie Alfred Bekker: Spinnenwebben Alfred Bekker: Moord op de baan Alfred Bekker: Alles slechts een droom Alfred Bekker: Een schaduw in de spiegel Alfred Bekker: De klok Alfred Bekker: De Siciliaanse Bruid Alfred Bekker: Patricia en de vloek Alfred Bekker: De Vogeljager Alfred Bekker: De Heer van de Zwarte Dood Alfred Bekker: Nachtelijke reis Alfred Bekker: Spoken in de kelder Alfred Bekker: Het beeld van de tovenaar Alfred Bekker: Het ijsmonster Alfred Bekker: Zwarte Schaduw Alfred Bekker: Het kwaad regeert Alfred Bekker: De bottengod Alfred Bekker: Corcoran en de Hoofdman Alfred Bekker: Geen reflectie Alfred Bekker: De essentie Alfred Bekker: Het juweel van de sterren Alfred Bekker: Tiberius Elroy en de Eeuwige Dood

Sie lesen das E-Book in den Legimi-Apps auf:

Android
iOS
von Legimi
zertifizierten E-Readern
Kindle™-E-Readern
(für ausgewählte Pakete)

Seitenzahl: 569

Veröffentlichungsjahr: 2022

Das E-Book (TTS) können Sie hören im Abo „Legimi Premium” in Legimi-Apps auf:

Android
iOS
Bewertungen
0,0
0
0
0
0
0
Mehr Informationen
Mehr Informationen
Legimi prüft nicht, ob Rezensionen von Nutzern stammen, die den betreffenden Titel tatsächlich gekauft oder gelesen/gehört haben. Wir entfernen aber gefälschte Rezensionen.



​30 goede horrorverhalen

door Alfred Bekker

Over dit volume:

Inhoudsopgave

Titelpagina

30 goede horrorverhalen

Copyright

Corcoran en de moordende demon | Alfred Bekker

Wezens van de nacht | Alfred Bekker

Een duivels vermogen

De Demon | Alfred Bekker

Een vampier bij de tandarts | Alfred Bekker

De Tuin des Doods | Alfred Bekker

Voedsel voor onderweg | Alfred Bekker

De gevederde god | Alfred Bekker

Een gecompliceerde relatie | Alfred Bekker

Spinnenwebben | Alfred Bekker

Moord in de koers | Alfred Bekker

Allemaal een droom. | Alfred Bekker

Een schaduw in de spiegel | Alfred Bekker

Het belletje | Alfred Bekker

De Siciliaanse Bruid | Alfred Bekker

Patricia en de vloek | Alfred Bekker

De vogeljager | Alfred Bekker

De Heer van de Zwarte Dood | Alfred Bekker

Nachtrit

Spoken in de kelder | Alfred Bekker

Het beeld van de tovenaar | Alfred Bekker

HET IJSMONSTER

ZWARTE SCHADUW | Alfred Bekker

EVIL REIGNS | Alfred Bekker

De bottengod | Alfred Bekker

Corcoran en de hoofdman | Alfred Bekker

GEEN SPIEGELBEELD | Alfred Bekker

Het wezen | Alfred Bekker

Het juweel van de sterren | Alfred Bekker

Over de auteur

Over de uitgever

Alfred Bekker Horror Thriller #15: Tiberius Elroy en de Eeuwige Dood

Tiberius Elroy en de Eeuwige Dood | Een ijzingwekkende thriller van Alfred Bekker

Copyright

PROLOG

HOOFDSTUK EEN

HOOFDSTUK TWEE

C A P I T E L D R E I

C A P I T E L V I E R

C A P I T E L F U N F

C A P I T E L S E C H T E N

C A P I T E L S I N G

Verhalen die bovennatuurlijke, mysterieuze of groteske gebeurtenissen beschrijven. Klassieke horror literatuur!

Dit boek bevat de volgende verhalen:

Alfred Bekker: Corcoran en de moordende demon x

Alfred Bekker: Creatures of the Night

Alfred Bekker: Een duivels vermogen

Alfred Bekker: De Demon

Alfred Bekker: Een vampier bij de tandarts

Alfred Bekker: De tuin des doods

Alfred Bekker: Voedsel voor onderweg

Alfred Bekker: De gevederde God

Alfred Bekker: Een ingewikkelde relatie

Alfred Bekker: Spinnenwebben

Alfred Bekker: Moord op de baan

Alfred Bekker: Alles slechts een droom

Alfred Bekker: Een schaduw in de spiegel

Alfred Bekker: De klok

Alfred Bekker: De Siciliaanse Bruid

Alfred Bekker: Patricia en de vloek

Alfred Bekker: De Vogeljager

Alfred Bekker: De Heer van de Zwarte Dood

Alfred Bekker: Nachtelijke reis

Alfred Bekker: Spoken in de kelder

Alfred Bekker: Het beeld van de tovenaar

Alfred Bekker: Het ijsmonster

Alfred Bekker: Zwarte Schaduw

Alfred Bekker: Het kwaad regeert

Alfred Bekker: De bottengod

Alfred Bekker: Corcoran en de Hoofdman

Alfred Bekker: Geen reflectie

Alfred Bekker: De essentie

Alfred Bekker: Het juweel van de sterren

Alfred Bekker: Tiberius Elroy en de Eeuwige Dood

​Copyright

Een boek van CassiopeiaPress: CASSIOPEIAPRESS, UKSAK E-Books, Alfred Bekker, Alfred Bekker presents, Casssiopeia-XXX-press, Alfredbooks, Uksak Special Edition, Cassiopeiapress Extra Edition, Cassiopeiapress/AlfredBooks en BEKKERpublishing zijn imprints van.

Alfred Bekker (https://www.lovelybooks.de/autor/Alfred-Bekker/)

© Roman door Auteur /

COVER STEVE MAYER NAAR MOTIEVEN VAN BARON GRAD

© van deze uitgave 2022 door AlfredBekker/CassiopeiaPress, Lengerich/Westfalen

De verzonnen personen hebben niets te maken met werkelijk levende personen. Overeenkomsten in namen zijn toevallig en niet bedoeld.

Alle rechten voorbehouden.

www.AlfredBekker.de

[email protected]

Volg op Twitter:

https://twitter.com/BekkerAlfred

Lees het laatste nieuws hier:

https://alfred-bekker-autor.business.site/

Naar de blog van de uitgever

Blijf op de hoogte van nieuwe publicaties en achtergrondinformatie!

https://cassiopeia.press

Alles over fictie!

Corcoran en de moordende demon

Alfred Bekker

Het wezen materialiseerde in de grote hal van Jean Riquessa's villa op Noble Hill in San Francisco. Deze villa was afgesloten als een fort, omgeven door een twee meter hoge muur met een gietijzeren traliewerk erop. In de tuin patrouilleerden dag en nacht bijna twintig lijfwachten met machinepistolen en messcherpe honden, om beurten in totaal vier diensten. Een klein privé-leger hield Jean Riquessa onder de wapenen, allemaal persoonlijk aan hem toegewijd. Meneer Riquessa was verre familie van velen van hen. Mensen die hij absoluut kon vertrouwen.

Maar ze hadden geen kans tegen deze tegenstander, want hij viel aan achter hun verdedigingslinie.

Ra-Sana vouwde zijn leren vleugels op.

Ra-Sana - dat was de naam van deze demon van de schemering.

Een krachtige spreuk van de demonische discipelen maakte het hem mogelijk om voor korte tijd op aarde te blijven. Zijn verschijning had enorme trillingen veroorzaakt in de dimensionale structuur.

Maar dat maakte niet uit voor degenen die hem ontboden hadden.

Ra-Sana keek om zich heen.

De lucht ingezogen. Het leek bijna alsof hij probeerde een geur te krijgen. In werkelijkheid activeerde hij zijn psychische antennes. Hij wist dat de man die hij moest doden hier ergens te vinden was. Een afvallige demonen discipel. En nu begeerde Ra-Sana de ziel van die man. Voor Riquessa's ziel, wiens beeld de demonische discipelen door magische rituelen in zijn bewustzijn hadden geïmplanteerd, zodat het voortdurend voor de ogen van de demon stond.

Ra-Sana pikte het mentale spoor van Riquessa op, nam de eerste treden van de open trap die naar de bovenverdieping leidde. De trap kreunde. Het was niet ontworpen voor zo'n groot gewicht.

Een lijfwacht verscheen bovenaan de overloop, aangetrokken door het lawaai.

Hij riep iets in het Frans.

Zijn gezicht verloor alle kalmte, werd een masker van pure afschuw.

Hij haalde een .45 Magnum uit de schouderholster onder zijn jas en haalde de trekker over.

Het schot trof het monster midden in de borst. Het tweede schot brandde van dichtbij in de huid van de demon. De demon brulde.

Een vloeistof sijpelde uit de wonden en druppelde op de trap.

Bloed.

Of dat wat in plaats daarvan door de aderen van dit monster stroomde.

Een derde schot raakte Ra-Sana in het oog.

De demon snelde nu de trap op met een behendigheid die men nauwelijks zou hebben geloofd in deze kolos. Hij deed vijf of zes stappen met één enkele pas. Toen had hij de bodyguard bereikt en greep hem met zijn enorme poten. Er klonk een gil. De demon slingerde de lijfwacht als een pop door de hal. Het lichaam smakte tegen de muur, viel toen op de grond en kwam daar zwaar tot rust. Het lag roerloos.

De demon pauzeerde even.

De wonden veroorzaakt door de kogels gingen langzaam dicht. Hij had een zeer groot herstellend vermogen. Met de primitieve wapens van de aardbewoners kon men hem nauwelijks kwaad doen. En wat magie betreft waren de bewoners van deze planeet het beetje kennis dat ze er ooit over hadden opgedaan grotendeels vergeten.

De demon vervolgde zijn weg.

Hij wist precies waar hij zijn slachtoffer kon vinden.

Het mentale spoor vertelde hem. Hij volgde het. Met een krachtige trap van zijn massieve voet opende hij de deur van een slaapkamer.

De dikke man die in het grote bed lag, zat er nu rechtop in.

Jean Riquessa.

Zijn vurige gezicht zag er vervormd uit.

De mooie Euraziatische aan zijn zijde sprong nu ook op en gilde luid. Ze haastte zich uit bed en drukte zich in de verre hoek van de kamer.

De demon besteedde verder geen aandacht aan haar.

Zijn bestemming was Jean Riquessa.

Voordat de dikke peetvader van Chinatown en voormalig volgeling van de demonische discipelen de geringste reactie kon tonen, zat de demon al bovenop hem en greep de kolos, die niets meer dan een slappe pop in zijn handen leek te zijn.

De demon opende zijn mond.

Jean Riquessa schreeuwde.

Hij schreeuwde nog steeds toen zijn hoofd in de muil van de demon verdween. Ra-Sana beet naar beneden, rukte de schedel van de Chinese man van zijn schouders. Het bloed spoot omhoog naar het plafond.

Hersenen drupten van het behang.

Er klonk een smakkend geluid.

De demon voelde de ziel van de grote baas ontsnappen....

En hij absorbeerde haar mentale energie en maakte een grommend geluid.

De groteske parodie van een spinnende kat.

Ja, dat voelde goed...

*

Het was nacht toen Corcoran Rico DiGiorgio wilde vermoorden.

Het gebied waar het buitenverblijf van DiGiorgio stond, was ruim afgezet. Er waren verschillende belemmeringen. De eerste was een twee meter hoge omheining van gaas die stevig in de grond was verankerd. Corcoran veranderde in een schaduw. Hij verscheurde het hek, klom door het gat en rende over de open, dekkingloze vlakte die eraan grensde.

Honden blaften.

De bewakers keken verward om zich heen.

Spots cirkelden rond.

Het is een goede zaak dat deze mensen hun honden niet volledig vertrouwen! dacht Corcoran. Want de neuzen van de viervoeters konden niet voor de gek gehouden worden. Zelfs niet door samen te smelten met de duisternis.

Het alarm is afgegaan. Vrij snel hadden de DiGiorgio mensen het gat in het hek ontdekt.

Het was hen nu duidelijk dat er iemand op het terrein was.

Wat ze niet wisten was dat ze deze tegenstander niet konden zien.

Corcoran bereikte de volgende barrière. De beveiligers die overal patrouilleerden keken dwars door hem heen.

Een schaduw in de nacht, dat is wat Corcoran nu was geworden.

De tweede barrière bestond uit een muur.

Corcoran heeft de poort niet genomen. Het was gietijzer en op slot.

Corcoran nam een aanloop, trok zich op aan de muur en klom er met gemak overheen. Hij sprong aan de andere kant naar beneden, sprintte door het groen rond de bungalow die het centrum vormde van dit landgoed.

Toen Corcoran dichterbij kwam, zag hij Rico DiGiorgio op het terras, vergezeld van verschillende lijfwachten.

Er was ook een gehurkte figuur. Door de tuinverlichting kon Corcoran de grijze huid bedekt met wratten zien.

En de binnenkant van het oog was zwart!

Helemaal zwart.

Een bezetene!, dacht hij.

Een mens onder directe heerschappij van demonen!

Zelfs de buitenwereldse bondgenoten zullen je niet kunnen redden, DiGiorgio," zei Corcoran. Je bent verloren, DiGiorgio! Levenloos...

DiGiorgio had een sleutelpositie bij de Demon Disciples. Hun doel was om de demonen van de schemering de heerschappij over de aarde te geven.

Daarom had de Orde van het Witte Licht haar beste man hierheen gestuurd om DiGiorgio te elimineren.

Om te doden, om precies te zijn.

*

"Niets te zien!" mompelde DiGiorgio. De lichten waren nu overal aan. Het was zo helder als overdag. Op de achtergrond was het geluid van de zee te horen.

Een van de gorilla's luisterde mee met zijn walkietalkie.

"Baas, er is niemand te vinden! Waarschijnlijk stormde de man die dit probeerde te doen weer weg toen hij besefte dat het alarm was afgegaan!"

"Mogelijk!" mompelde DiGiorgio.

Hij leek het gebraad niet te vertrouwen.

Riquessa, zijn aartsvijand, was over de Jordaan gestuurd. Maar ergens daarbuiten lag nog een moordenaar genaamd Corcoran op de loer, die zijn vijanden van de Orde van het Witte Licht achter hem aan hadden gestuurd. Er waren spionnen onder de demonische discipelen. Zoals Riquessa. Maar hij had zijn ontvangstbewijs gekregen. Omgekeerd waren er ook spionnen van de demonische discipelen onder de broeders van de Orde van het Witte Licht. En daarom wist DiGiorgio het heel goed.

DiGiorgio kon zich gewoon niet voorstellen dat deze huurmoordenaar genaamd Corcoran zijn plan om DiGiorgio te vermoorden zou opgeven.

"Het is Corcoran," zei DiGiorgio half hardop tegen zichzelf. "Ik heb het gevoel... Ook al klinkt het als een vast idee. Maar ik denk dat hij hier in de buurt is."

"Onze mensen zouden hem gezien hebben!" was de gorilla met de walkietalkie overtuigd.

Een kabouterachtige man genaamd Green sprak nu. Hij had tot nu toe gezwegen.

"Het hangt ervan af welke machtsmiddelen Corcoran tot zijn beschikking heeft!" vond hij. Zijn diepliggende ogen flikkerden ongemakkelijk. De vleugels van zijn neus trilden.

Hij mompelde enkele bezweringen in zichzelf.

Lettergrepen die voor een menselijke luisteraar nergens op sloegen. Een flikkering verscheen in de lucht. Het was alleen te zien als men heel goed keek. Als een bel bedekte een paraplu het hele terras....

...en een schimmige figuur werd plotseling zichtbaar in dit magische licht.

Corcoran.

Een van de bodyguards liet zijn MPI weg ratelen. Maar of de kogels raakten niet of ze gingen door het schaduwwezen heen.

Corcoran gaf de lijfwacht een klap die hem ver naar achteren wierp en hem tegen de muur van het huis stuurde, waar hij lag met een gebroken nek.

Corcoran veegde ook de tweede bodyguard uit de weg. De derde schoot als een gek in het rond en rende toen het huis in. Hij had nog nooit zoiets meegemaakt.

DiGiorgio keek bevroren. Zijn ogen stonden wijd open. Een masker van terreur.

"Corcoran!" fluisterde hij.

De maffiosi trokken zich van hem terug.

Groen riep meer bezweringen in zichzelf.

Corcoran merkte ondertussen dat hij nu zichtbaar was voor zijn vijanden door de invloed van de magie die de gnoom had gebruikt.

De meeste lijfwachten bevonden zich echter in het gebied tussen de muur en het hekwerk. Daar werd nog steeds intensief gezocht naar de indringer, die allang het doel van zijn duistere verlangens had bereikt.

De kabouter hief zijn handen op.

Zijn bezweringen klonken als schelle kreten.

Hij was duidelijk in grote paniek.

Corcoran besprong DiGiorgio.

Zijn donkere schimmige armen omsloten de nek van de maffiosi.

DiGiorgio raspte.

"Nu is je spel uit, DiGiorgio!" fluisterde Corcoran. De nek van de gangsterbaas kraakte.

De ogen bevroren.

Een laatste zenuwtrek.

Dat is het.

Corcoran liet DiGiorgio's slappe lichaam zakken.

Bewegingloos bleef hij op de grond liggen. Corcoran keek op hem neer.

Een gedempt gebrul deed Corcoran ronddraaien. Groen, de kabouter, had zich tientallen meters teruggetrokken. Hij stond nu buiten het terras, in afwachting van wat er gebeurde.

Er verscheen iets uit het niets.

Het was een enorme, massieve figuur.

Een monster, gewapend met leren vleugels, gigantische poten en voeten.

"Ra-Sana!" riep de kabouter. "Ra-Sana!"

Een DEMON!, flitste het door Corcorans hoofd. Het zal niet makkelijk voor je zijn.

De demon naderde, liet een rommelende brul horen, ontblootte zijn tanden.

Toen liet hij zijn poot als een grote club in Corcorans richting zwaaien.

Corcoran ging uit de weg.

Er zat een enorme kracht achter de slag van de demon.

Hij probeerde het onmiddellijk opnieuw. Als een berserker stormde hij met zijn poten door de lucht, in een poging Corcoran te raken.

Corcoran vertrouwde op zijn reflexen en zijn magische kracht. Hij klemde zijn vuist om het heft van de gewijde dolk die hij aan zijn riem droeg.

Maar op dit moment had hij weinig keus dan te ontwijken. Zelfs een drager van deze dolk was geen partij voor de onstuimige kracht van dit monster.

Sommige bewakers waren inmiddels dichterbij gekomen. Twee van de manshoge honden waren losgelaten, maar zelfs zij deinsden terug, jankend.

De hondengeleiders namen de vlucht.

Ze waren inderdaad in dienst van DiGiorgio.

Maar natuurlijk wisten ze niets van zijn bovennatuurlijke steun.

Een of twee hadden wel eens een kabouter als Green gezien en vroegen zich misschien af wat voor lelijke gasten hun baas ontving. Maar geen van deze mannen had ooit een demon in levende lijve ontmoet.

"De baas is dood!" riep een van de jongens die blijkbaar het lichaam had gezien.

"Verdomme, wat is die schaduw!"

"Maak dat je wegkomt!"

De demon ging rechtop staan. Zijn blik gericht op Corcoran. De ogen van het monster begonnen te gloeien. Ze werden vuurrood en plotseling schoot er een straal uit elk van hen. Beide stralen kwamen ongeveer twee meter voor Ra-Sana's logge, dierlijke gezicht samen en bundelden zich tot een dikkere, energiekere straal.

Dit raakte Corcoran, greep hem volledig.

Hij werd teruggeworpen, voelde de vreemde, bijna verlammende kracht.

Er klonk een schorre lach uit de mond van de demon.

Corcoran sloeg door het glas van de patiodeur, wankelde het huis binnen en viel op de grond.

Vlakbij lag DiGiorgio's ontwrichte lichaam.

Wat moet ik doen?, ging het door zijn hoofd.

De demon volgde het voorbeeld. Hij ging het terras op.

Met zwiepende bewegingen van zijn machtige poten ruimde hij al het zitmeubilair van het terras en slingerde het door de lucht.

De leren vleugels fladderden opgewonden. Corcoran kwam weer overeind. De demon duwde brullend tegen de muur en brak een heel stuk muur uit dat naar Corcoran viel.

Er was stof.

Corcoran kon nauwelijks ademen.

Het gebrul van het monster was oorverdovend.

Met krachtige bewegingen vergrootte hij de ingang. Delen van de muur zijn ingestort.

Weer schoten er stralen uit zijn ogen. Deze keer van een andere kleur. Ze waren staalblauw. En waar ze raakten, begon het te branden. De vlammen laaiden al op.

Corcoran wankelde verder het gebouw in.

De demon volgde hem.

De hoogte van het plafond was net zo groot als dit wezen. Ra-Sana mocht zijn hoofd echter niet te ver optillen, anders zou hij tegen de bovenkant stoten.

Corcoran hoorde het geknetter van de vlammen die al opstegen uit de gordijnen.

Corcoran slingerde nu de gewijde dolk naar zijn tegenstander.

De demon ving het wapen veilig op met zijn keu.

Een gorgelend geluid ontsnapte uit zijn keel

Het klonk als gelach.

Hij gooide de gewijde dolk van zich af, zodat hij buiten het bereik van Corcoran was. Mentaal ook. Corcoran mompelde bezweringen in zichzelf, maar die hadden geen effect. De dolk bleef daar liggen.

Corcoran keek om zich heen, zag de haardpook in de buurt, greep hem en ging toen in de aanval.

Als een berserker stormde hij op de demon af en haalde uit, zodat het monster brulde toen de pook de oprukkende poten van het monster ontmoette.

Corcoran was in een soort van bloeddorst.

Hij mompelde woorden in lang vergeten talen. Formules die hij speciaal voor dit gevecht had geleerd.

Transformeer jezelf...

In een wezen van pure duisternis....

Om de duisternis te bestrijden moet je er zelf deel van uitmaken!

Zijn omtrek vervaagde.

Hij werd een schaduw.

Hoeveel levensenergie gaat dit je kosten, Corcoran?

Laat maar zitten.

De vernietiging van deze demon is het waard.

Nu hij in een schaduwwezen was veranderd, was hij niets anders dan pure duisternis geworden. Alleen een vage omtrek van hem was nog zichtbaar. Niets meer.

De blauwe stralen suisden door het huis, vlak langs Corcoran, die ze bleef ontwijken.

Toen viel Corcoran naar voren en stak de pook in het lichaam van zijn tegenstander. Tot aan het heft dreef hij het metaal in het lichaam van de demon.

De laatste brulde.

Zijn vreemde bloed spoot eruit.

Corcoran wankelde terug en probeerde de pook weer uit de wond van zijn tegenstander te trekken, maar dat lukte niet. De regeneratie ging te snel. Er was al nieuw weefsel rond het metaal gegroeid.

De demon ademde zwaar.

Niemand kon hem zo gemakkelijk kwaad doen.

Een blauwe straal raakte Corcoran, die hem niet snel genoeg kon ontwijken.

De straal brandde recht in de duisternis die Corcoran was geworden, vulde hem en liet hem blauwachtig gloeien. Een golf van wrede pijn overspoelde Corcoran. Hij was enkele ogenblikken verlamd. Het was onmogelijk voor hem om iets te doen. Hij wankelde naar de grond en kwam zwaar overeind. Alles leek voor zijn ogen te draaien. Hij had het gevoel in een diepe muil te vallen. Een gevoel dat een ijzige kou in hem veroorzaakte. Je bent zeker niet onkwetsbaar, het ging door zijn hoofd.

Hij probeerde zich te vermannen. Maar plotseling leek zijn kracht vreemd genoeg getemperd. Hij kon zich nauwelijks bewegen.

De demon had hem inmiddels bereikt.

Zijn grimassende dierengezicht keek op hem neer.

De uitdrukking op het gezicht van de demon werd gekenmerkt door iets wat je bijna tevredenheid zou kunnen noemen.

Of het demonische equivalent daarvan.

De demon maakte een paar onduidelijke geluiden en greep Corcoran met zijn poten. Een vice-achtige greep.

Hij probeerde al zijn kracht te verzamelen om zich uit de greep van de demon te bevrijden.

Het was niet mogelijk.

Corcorans schaduwarmen probeerden het steeds opnieuw. De druk van de poten groeide. De ogen van de demon veranderden van kleur. Ze werden stralend wit. HIJ VERBRANDT JE NU!, kondigde een stem in Corcoran aan. Het was bijna een mentaal gejammer.

Toen concentreerde Corcoran alles wat hij kon opbrengen. Hij concentreerde het op het verder laten versmelten met de duisternis. Geef je menselijkheid volledig op. Gewoon voor een paar momenten... Verlies jezelf in de duisternis....

Corcoran's fysieke vorm - al slechts een schimmig iets - loste volledig op. Armen groeiden uit de duisternis, armen die meer op tentakels leken. Ze vormden punten, die zich in het lichaam van de demon boorden. Dit gebeurde op verschillende plaatsen tegelijk. De witte gloed in zijn ogen verdween. Ra-Sana brulde luid en liet het duistere iets dat Corcoran nu was geworden los.

Niet opgeven!, dacht Corcoran.

De tentakels van Finstenis boorden zich nu op tientallen plaatsen in het lichaam van de demon en hij begon te rammelen. De glans van zijn ogen vervaagde. De leren vleugels flapperden ongecontroleerd heen en weer als de laatste zenuwtrekjes van een geslachte kip. De huid werd perkamentachtig. Het lichaam kromp in zichzelf, alsof er een vreemd mummificatieproces mee plaatsvond. Het verloor de helft van zijn volume, werd een soort mummie en bevroor. De ogen leken nu dood. Het eens massieve lichaam van de demon viel uiteen in fijn grijs stof. Het donkere iets dat Corcoran was geweest zonk naar de grond. Langzaam vormde zich weer een vorm. De vlammen laaiden nu overal hoog op. Het was duidelijk dat ze het huis zouden verslinden.

Corcoran worstelde zich overeind.

Een laatste blik op het door de tocht weggeblazen stof, in de vlammen die dit laatste materiële overblijfsel van Ra-Sana gulzig verslonden. Als talloze vuurvliegjes zweefden de brandende stofdeeltjes door de lucht.

Corcoran wankelde door het brandende huis en stak tussendoor zijn hand op, waarop de gewijde dolk naar hem toe vloog. Het handvat nestelde zich in de palm van zijn hand. Het wapen luisterde weer naar hem. Een goed teken dat de demon werkelijk was verslagen en dat niets van zijn magische energie in deze wereld was achtergebleven. Corcoran stapte naar buiten.

De duisternis trok zich terug uit zijn lichaam. Binnen enkele ogenblikken werd het schaduwwezen weer een mens.

Hij keek om zich heen.

De lijfwachten die DiGiorgio moesten beschermen waren niet meer te zien.

Corcoran haalde diep adem, wankelde wat verder, snakkend naar adem. De hitte werd moordend.

Corcoran stopte, keek achterom, zag hoe de vlammen nu uit de ramen sloegen. Ramen versplinterden met een luide knal.

Er blijft niets over, dacht Corcoran. En dat was een goede zaak. Corcoran voelde een diep gevoel van voldoening.

Hij keek naar de zee.

Slechts een paar duinenrijen scheidden het terrein van het strand.

Op een van deze duinen verrezen nu vreemd glinsterende figuren. Figuren als uit een andere wereld. Corcoran keek hen met open ogen aan. Hun huid glinsterde blauwachtig in het bleke maanlicht.

Wezens van een van de demonen werelden!, Corcoran werd erdoor getroffen.

Hun sierlijke figuren waren groter dan die van het aardse volk.

Kalm keken ze neer op Corcoran.

Toen dematerialiseerden ze.

Wezens van de nacht

Alfred Bekker

————

Een aura van onvoorstelbare ouderdom leek te liggen over het kale, stenige land dat zich uitstrekte van horizon tot horizon.

In het hostel waar ik de laatste nacht had doorgebracht, was ik sterk gewaarschuwd hier niet te rijden.

Maar er waren niet meer dan een paar duistere hints te ontlokken aan de herbergier en dus had ik besloten er niet verder over na te denken en gewoon mijn weg te vervolgen.

Men kan mij zeker veel verwijten, maar niet dat ik een angstig man ben die zich laat afschrikken door het geklets van een herbergier.

Ik hield onwillekeurig mijn paard in toen ik deze woestenij voor me zag.

Mijn adem stokte in mijn keel.

Alle levende wezens leken dit stuk land om een of andere reden te zijn ontvlucht, alleen kale steen en kale rotsen bleven over.

Maar mijn pad leidde me naar het noorden, en hoewel ik een koude rilling voelde bij de aanblik die ik op dat moment zag, had ik geen zin in een omweg.

Dus spoorde ik mijn paard aan, maar zelfs het dier onder mij leek instinctief aan te voelen dat het misschien beter was om rond dit stuk land te rijden.

Na enige tijd naderde ik verlaten dorpen waar al jaren niemand meer leek te wonen.

Misschien was het een vreselijke plaag die dit stuk land had ontvolkt, misschien een bijzonder verwoestende droogte.

Ik wist het niet.

Het duurde niet lang of ik zag in de verte het silhouet van een kasteel opdoemen op een heuvel, somber afstekend tegen de grijze lucht.

Ik moet een beetje de weg kwijt zijn, ik had in ieder geval geen idee van wie dit kasteel zou kunnen zijn.

Maar hoe dichter ik bij haar kwam, hoe verlatener ze me leek. Net alsof al het leven uit haar te.... is gevlucht.

Het was al laat.

De nacht zou spoedig vallen en ik had geen zin om in de open lucht te slapen.

Ik kon ook de weg vragen.

Dus stopte hij in de richting van het kasteel.

Voor de poort lag een sloot die blijkbaar was opgedroogd. De ophaalbrug ging omhoog.

"Hé, is daar iemand?" riep ik, zo luid als mijn stem me toeliet.

Maar niemand antwoordde me.

Ik probeerde het nog een paar keer, maar kwam toen tot de conclusie dat ofwel dit kasteel niet meer bewoond was, ofwel de bewoners geen interesse hadden om bezoekers binnen te laten.

Ik stuurde mijn paard om en wilde net wegrijden, toen plotseling de ophaalbrug met een vreselijk gebrul omlaag ging.

Het kraakte vreselijk en het leek bijna alsof het meer naar beneden viel dan dat het werd neergelaten.

Ik haalde mijn schouders op.

Nieuwsgierigheid had me gegrepen.

Voorzichtig stuurde ik het paard over de brug, die er al behoorlijk verrot uitzag. Maar mijn wantrouwen was ongegrond. Het hield stand en ik bereikte ongedeerd de open kasteelpoort.

Ik laat mijn blik een beetje afdwalen. Er was niemand op de binnenplaats en het leek me bijna dat ook dit kasteel geheel onbewoond was en dat de ophaalbrug vanzelf naar beneden was gevallen. Misschien omdat de kettingen doorgeroest waren...

Maar even later zag ik dat ik me vergist had.

Een magere kleine man verscheen. Hij had een grijs-witte sik en nog maar een handvol haar op zijn hoofd.

"Gegroet!" riep ik. "Ik neem aan dat u de heer van dit kasteel bent!"

De uitgemergelde man schudde zijn hoofd en lachte mopperend, waarbij hij twee rijen slechte tanden liet zien.

Zijn hoofd deed me denken aan een schedel op dat moment....

"Nee," zei hij. "Ik ben slechts de bediende!"

Dit kasteel was dus toch niet onbewoond, hoewel alles hier de indruk gaf zo vervallen en verlaten te zijn. Na het rijden door de verlaten woestenij die dit landhuis omringde, was ik echt opgelucht om weer de stem van een mens te horen.

"Mijn naam is Kirran O'Conn!" zei ik. "En ik ben op weg naar het noorden. Misschien kan ik voor de nacht onderdak vinden in dit kasteel..."

De oude man keek me met een vreemde blik aan. Hij leek me van boven tot onder te bekijken.

Toen zei hij: "Dat zal mijn meester beslissen." "Wacht hier!"

De oude man verdween toen in een van de kasteelgebouwen en het duurde een hele tijd voordat hij terugkeerde om me te vertellen dat zijn meester me wilde zien.

*

Ik bond mijn paard ergens vast en liet me toen door de oude bediende de sombere kasteelmuren binnenleiden.

Alles leek stoffig en zeer oud, alsof hier al generaties lang geen mensen waren geweest.

We beklommen steile wenteltrappen en bereikten uiteindelijk een grote banketzaal met een lange tafel.

Aan het einde van deze tafel zat een enkele man.

Hij was hoogstens half zo oud als de bediende. Een zwarte baard omlijstte zijn bleke gezicht, dat er op de een of andere manier ziek uitzag.

Toen ik door de bediende naar binnen werd geleid, keek hij op en keek me bedachtzaam aan met lichtblauwe ogen.

Ik stelde me voor en vertelde hem ook dat ik graag in het kasteel wilde overnachten.

"Het weer lijkt te veranderen," zei ik. "Het is niet slecht om een dak boven je hoofd te hebben!

Die man, die duidelijk de kasteelheer was, stond op en knikte.

Toen kwam hij dichterbij en stak zijn hand naar me uit.

"Welkom op Kavanaugh Castle!" zei hij. "En ik ben Lord Rory O'Kavanaugh, de heer van dit kasteel!" Hij haalde diep adem terwijl hij nog steeds mijn hand vasthield. Die van hem voelde koud aan, bijna als een dode, en daarom deinsde ik onwillekeurig terug op het eerste moment.

Hij leek mijn ongemak op te merken en glimlachte schaapachtig.

Toen likte hij zijn tong over zijn dunne, bloedeloze lippen en zei: "Dit is een koud land, Kirran O'Conn, veel kouder dan de rest van Conaught! En het lijkt erop dat de kou een beetje overslaat op de inwoners! Maar dat is geen reden om bang te zijn!"

"Ik word niet bang!" antwoordde ik verkeerd. Het was een zwakke leugen.

"Dan zou je de eerste zijn die Kasteel Kavanaugh binnengaat en niet bang is!" keerde hij terug naar mij, en plotseling was er een flits in zijn ogen.

En het beviel me niet hoe Rory O'Kavanaugh naar me keek.

Ik had er op dat moment geen verklaring voor, ik voelde alleen een dof onbehagen, dus instinctief hield ik me vast aan het handvat van het korte zwaard dat ik aan mijn zijde droeg.

"Ik weet zeker dat je nog niet gegeten hebt!" merkte Lord Rory op en ik knikte.

"Dat klopt. Ik kwam door een bijna onbewoond land waar ik niet eens op een konijn kon jagen..."

Lord Rory wendde zich tot de oude bediende.

"Patrick! Je zou in onze voorraad kunnen kijken en een maaltijd voor onze gast kunnen bereiden!"

"Ja, milord."

En daarmee verdween de oude bediende door de deur.

Rory kwam naar me toe en ik vroeg hem: "Het lijkt me dat u over een woestenij zou regeren, Sire!"

Hij trok een ernstig gezicht.

Toen hij nog een stap naar voren deed, viel het licht dat door het raam naar binnen viel op zijn gezicht en zag ik zijn ongezonde, bleke huid.

Het leek iets bijna perkamentachtigs te hebben en deed me onwillekeurig denken aan de huid van een lijk dat al enige tijd op zijn begrafenis wachtte...

Hij leek mijn gedachten te raden en draaide zijn dunne, bloedeloze lippen in een schaapachtige glimlach.

"Was je niet gewaarschuwd om hier te rijden? Is jou niet verteld wat er mis is met dit land, Kirran O'Conn?"

"Ik ben gewaarschuwd, Sire!"

"Wat heb je durven doen?"

"Gewoon domme praat, zoals je vaak hoort van mensen die nooit verder zijn gekomen dan de grenzen van hun dorp. Er was sprake van een vloek..."

"En wat nog meer?"

"Alleen het onbepaalde, niets dat tastbaar is!"

"Is een vloek dan niets tastbaars, beste Kirran O'Conn?"

Ik keek hem aan en wist eerst niet wat ik moest zeggen.

Ja, er moest iets tastbaars zitten achter de gruwelverhalen die ik had gehoord....

Het leven kon tenminste niet uit dit land verdwijnen zonder reden....

"Ik zie dat dit een land des doods is, Sire!"

"En toch blijf je hier, in Kasteel Kavanaugh..."

"Mijn pad leidde me hierheen. Ik wil naar het noorden, naar de kust van Ulster. En ik had geen zin in een lange omleiding vanwege een paar verhalen..."

"Wat een afleiding is en wat niet, blijkt vaak pas veel later, Kirran."

"Misschien heb je daar wel gelijk in."

Rory O'Kavanaugh draaide zich naar het raam en keek uit over de binnenplaats van het kasteel.

Toen zei hij plotseling: "Er schijnt een vloek op dit land te rusten." Hij fluisterde bijna. "Maar wees gerust, Kirran: hier, op Kasteel Kavanaugh, ben je veilig!"

Op dat moment ging een deur open en kwam de gestalte van een jonge vrouw binnen. Haar gelaatstrekken waren fijn gesneden, haar haar kunstig opgestoken, haar bewegingen sierlijk en veerkrachtig.

Maar ze was zo bleek als Lord Rory O'Kavanaugh en zijn frêle bediende.

Ik keek haar aan en zag toen dat Rory zich omdraaide vanuit het raam. En ik zag ook wat er op zijn gezicht stond toen hij de jonge, bleke vrouw voor het eerst zag.

Schrikken!

Pas toen begon zijn gezicht te ontspannen. Hij kwam uit het raam, ging naast de jonge vrouw staan en stelde me aan haar voor.

"Dit is Kirran O'Conn, een jonge reiziger op weg naar Ulster!"

Ze stapte naar me toe en bood me haar delicate hand aan, die me onmenselijk koud leek....

"Ik ben blij je te ontmoeten, Kirran! Je moet weten dat we bijna nooit bezoekers hebben.

"De vreugde is helemaal van mij!"

"Ik ben Lady Faye - de dochter van Lord Kavanaugh! En hoe blij ik ook ben je te zien, ik moet je waarschuwen!"

"Faye!" onderbrak Lord Rory nu. Maar zijn dochter negeerde hem angstvallig en hield haar ogen op mij gericht.

Haar ogen waren het enige aan haar dat een beetje warmte kon uitstralen.

Het enige warme ding in dit hele, koude kasteel en het dorre land dat dit landhuis omringde.

Maar ik zag ook bezorgdheid in haar gezicht.

Ik trok mijn wenkbrauwen op.

"Waarschuwen?" vroeg ik. "Waarover?"

"Van de vloek die op dit land rust, Kirran! Van de wezens van de nacht..."

"Faye! Deze man is onze gast! Hij blijft vannacht!" Lord Kavanaugh bemoeide zich er weer mee.

"Rijd zolang het nog kan, Kirran O'Conn!"

"Ik dacht dat een herberg..."

"Verlaat de herberg en vlucht! Ik zweer het je, Kirran, O'Conn! Omwille van je ziel!"

"Ik ben bang dat ik het niet echt begrijp," gaf ik toe.

"Wat zijn die wezens van de nacht waarover je sprak, Lady Faye!"

Lady Faye gleed uit.

Het leek me dat een vreselijke kwelling aan haar knaagde. Er leek een strijd in haar binnenste te woeden, die haar dreigde te verscheuren.

Haar borstkas steeg en daalde langzaam terwijl ze diep ademhaalde en toen haar hoofd schudde....

"Ik kan het u niet uitleggen, sire! Je zou het nauwelijks willen geloven. Maar ik smeek u!"

"En ik smeek u!" zei Lord Rory op een zeer strenge toon. "Maak onze gast niet bang met je griezelverhalen! Ik beveel je te zwijgen!"

Dat was onmiskenbaar.

Lady Faye liet haar hoofd zakken en knikte lichtjes.

"Ja, vader," fluisterde ze.

Ik wendde me tot Lord Kavanaugh en vroeg:

"Misschien kunt u mij uitleggen wat deze wezens van de nacht inhouden!"

Zijn blik was ijzig en gefixeerd geworden.

"Ik kan niet meer zeggen dan mijn dochter al heeft gedaan..."

"Zijn die wezens de oorzaak dat er geen leven meer is in dit gebied?"

Lord Rory wisselde een blik met zijn dochter en die zei toen: "Vader, het heeft geen zin om het nog langer te verbergen!"

"Dus het is zoals ik vermoedde!" concludeerde ik.

Lord Rory O'Kavanaugh knikte.

"Ja," mompelde hij, nauwelijks hoorbaar. "Maar je bent veilig hier op Kasteel Kavanaugh!"

Ik hoopte alleen dat hij gelijk had.

*

Even later kwam Patrick, de frêle bediende, het eten brengen. Maar hij dekte de tafel maar voor één persoon en dus vroeg ik beide O'Kavanaughs of ze niet ook iets wilden eten.

Maar ze ontkenden het allebei, zonder het mij uit te leggen.

Wat ik toen kreeg voorgeschoteld leek net zo oud als dit kasteel. Er waren uien die naar schimmel smaakten en wijn uit een compleet stoffige fles die al zuur was geworden.

Mijn beleefdheid duurde maar een paar happen, toen duwde ik het bord van me af en deed alsof ik vol zat.

"Ik weet dat u beter gewend bent," zei Lord Kavanaugh. "Maar je kunt er zeker van zijn dat Patrick het beste voor je heeft verzameld uit onze magere voorraden!"

*

Buiten was het donker geworden en Patrick, de bediende van de O'Kavanaughs, leidde me naar een royaal ingerichte gastenkamer.

Het leek me de kamer van een prins, ook al was alles bedekt met een dikke laag stof. Jarenlang, waarschijnlijk tientallen jaren, leek niemand deze kamer te hebben betreden.

Patrick stak een vuurtje voor me aan en ik vroeg de oude man wie er nog meer in dit kasteel woonde behalve hij en de O'Kavanaughs.

Zijn antwoord kon mij in het diepst van mijn ziel niet meer verbazen, want ik had het onbewust voorzien.

"Niemand," zei hij. "Niemand woont hier, behalve Lord Rory, zijn dochter en ik."

"Waarom brengen de O'Kavanaughs hun leven door in zo'n kluizenaarshut?"

"Het is geen bewuste kluizenaarshut, Sire!"

"Wat is het dan? Leg het me uit, Patrick!"

"Dit is Kavanaugh Castle, het voorouderlijk huis van deze familie. Lord Rory zou het voor geen goud willen verlaten!"

"Zijn er nooit meer mensen in dit kasteel geweest?

Bedienden, schildknapen, ridders... bruidegommen en koks!"

"Dat is lang geleden...", zei Patrick vermoeid. "Zo lang dat zelfs ik me nauwelijks kan herinneren hoe het vroeger was..."

"Heeft het te maken met die nachtwezens waar Lady Faye het over had?"

"Neem niet alles wat Lady Faye zegt zo serieus."

Ik trok mijn wenkbrauwen op en fronste mijn wenkbrauwen.

"Het lijkt mij dat u zeer respectloos over uw meesteres spreekt!"

"Vergeef me, sire! Maar ze weet soms niet wat ze zegt."

"Ze leek me allesbehalve verward."

Maar Patrick ging daar niet meer op in. In plaats daarvan vertelde hij me dat hij voor mijn paard had gezorgd en dat ik gerust kon zijn.

Hij leek toen haast te hebben om me te verlaten. Toen ik eindelijk alleen was in deze royaal ingerichte kamer en door het raam naar buiten keek in de nacht, vroeg ik me af wat voor wezens het waren die zoveel angst en schrik hadden veroorzaakt in dit deel van het land?

Lord Kavanaugh had me verzekerd dat ik veilig zou zijn voor die nachtwezens in het kasteel - en dat leek me heel redelijk.

Als er hier al een veilige plek was, was het het kasteel .....

*

Ik ging liggen om te rusten en omdat ik erg moe was van de inspanningen van de dag, viel ik meteen in slaap.

Op een gegeven moment maakte een geluid me wakker. Ik was meteen klaarwakker.

De deur van mijn kamer was opengegaan en ik zag een figuur in het bleke maanlicht. Pas na nog een moment besefte ik dat het niemand minder dan Lady Faye was die mijn kamer was binnengekomen.

"Je bent wakker, Kirran O'Conn! Dat is goed!"

"Waaraan heb ik de eer te danken op dit late uur, Lady Faye?"

"Ik ben gekomen om je te waarschuwen, Kirran!"

"Dat heb je gisteren al gedaan!"

"Helaas zonder succes!"

Ik stond op en keek haar aan. Ze droeg een grijs-witte nachtjapon. Door het maanlicht dat door het raam naar binnen viel, leek het op een half gemoderniseerde, vosachtige lijkwade.

"De wezens van de nacht zullen je achtervolgen, Kirran O'Conn! Daarom kan ik u nogmaals zweren om zo snel mogelijk te vluchten uit hun invloedssfeer. Je hebt nog steeds een kans, ook al wordt die kleiner met elk moment dat je hier blijft!"

Ik maakte een hulpeloos gebaar.

"Wat wil je dat ik doe? Wil je dat ik de nacht inrijd?"

"Ja! Doe het voor het te laat is!"

Maar ik schudde krachtig mijn hoofd.

"Ik voel dat ik mezelf des te meer in gevaar zou brengen als ik uw advies zou opvolgen!"

"Je hebt het mis!"

"Ik denk het niet. Welke veiliger plaats dan dit kasteel kan er mijlenver zijn? - Mits het gevaar dat je oproept echt zo monsterlijk is!"

"Je hebt het mis, Kirran!"

"Op welke manier?"

"Het gevaar waarover ik spreek loert niet buiten het kasteel. Integendeel, het gaat ervan uit!"

*

Dit gaf de hele zaak een nieuwe wending. Ik eiste meer te weten en nu gaf Lady Faye me gewillig informatie.

"Ik wil niet dat je iets overkomt! Zoveel onschuldige mensen zijn al slachtoffer geworden... Maar het schuldgevoel weegt te zwaar op mij! Het kan zo niet doorgaan! Meer dan honderd jaar geleden voerde Lord Rory O'Kavanaugh alchemistische experimenten uit in de gewelven onder het kasteel."

"Ik neem aan dat je het hebt over een van je vaders voorouders."

Ze bleef ongeïnteresseerd spreken.

"Kavanaugh Castle was toen nog het centrum van een welvarend land, bebouwd door hardwerkende boeren... Maar Lord Rory's experimenten veranderden alles.

Hij schiep de wezens van de nacht. Eerst dacht hij dat hij ze onder controle kon houden, maar hij had het mis. Ze begonnen hem te domineren. s Nachts gingen ze erop uit om de levenskracht uit alles wat leefde af te tappen. Nacht na nacht, jaar na jaar. Elk mens, elk dier, elke plant en elke kakkerlak werd één voor één het slachtoffer. De boeren, de bedienden, de ridders en schildknapen - ze vluchtten allemaal, voor zover ze zichzelf konden redden. Een vloek was gevallen op het land en op uins..."

"Maar je leeft! De wezens spaarden jullie, hoe konden jullie je tegen hen verdedigen?"

"Ze hebben ons niet gespaard, Sire!"

Ik begrijp het niet.

"Maar..."

"Ze hielden ons in leven omdat ze ons nodig hadden! Reizigers zoals jij hebben we hier gehuisvest -

en hun zielen overlaten aan de nachtwezens!"

"Dan... Dan woont u hier al meer dan honderd jaar?"

"Ja. Als je het zo wilt noemen - levend."

Vandaar de perkamenten huid van de bewoners van Kasteel Kavanaugh en hun lijkbleekheid.... Het waren dode mannen die op mysterieuze wijze in leven waren gehouden....

Een schreeuw deed me omdraaien.

Het kwam van de binnenplaats van het kasteel en het was niet de schreeuw van een mens.

Het duurde even voor ik besefte dat het een paard was geweest. Ik ging naar het raam en keek naar de stallen. Even dacht ik daar een schimmig, vormeloos iets te zien, waarvan de naamloze duisternis zelfs tegen de nacht leek af te steken...

Toen was er niets.

Misschien was ik bedrogen, ik was er helemaal niet zeker van. Ik begon me aan te kleden en trok ook mijn korte zwaard aan.

"Wat ga je doen?"

"Controleer mijn paard!" antwoordde ik kortaf.

"Ja," zei Lady Faye. "Doe dat, Sire! en misschien gelooft u me dan..."

*

Ik liet Lady Faye staan en stormde mijn slaapkamer uit. Ik haastte me de steile trap af.

Niet lang en ik was buiten.

De nacht was koel.

De bleke maan baadde alles in een bleek, spookachtig licht en dit kasteel leek me plotseling één groot dodengraf.

Met een korte, snelle aanloop was ik toen bij de stallen.

Ik kon niet veel zien, en misschien was dat maar goed ook.

Want het weinige dat ik ondanks dit alles kon herkennen deed mijn bloed al koud stromen....

Mijn paard lag languit op de grond. Het zag eruit alsof het opgedroogd was. Zijn huid leek op de perkamenten huid van mijn hosts....

Het dier was dood, daar kon geen twijfel over bestaan, hoewel er nergens verwondingen te zien waren. Het was alsof het leven zelf uit het dier was gezogen.

Ik merkte de donkere schaduw te laat op...

Het was dat amorfe iets dat ik al uit het raam van boven.... dacht te zien. Plotseling was het er.

Het was als een gas, leek onstoffelijk en was toch ongetwijfeld zeer echt. Zijn uitbreiding fluctueerde. Het groeide en kromp weer tot het begon uit te zetten en me uiteindelijk volledig omsloot.

Ik was bevroren, niet in staat om iets te doen.

Een ijzige kou begon me te grijpen, een kou die niet van buiten kwam, niet van de koele, sterrennacht....

Toen trok ik mijn korte zwaard om tenminste iets te doen. Maar mijn vormloze tegenstander was immuun voor zulke aanvallen. Mijn zwaard gleed door de schaduwrijke duisternis alsof er niets was....

Niets dat tastbaar of fysiek was....

Toen voelde ik zwakte en begon me duizelig te voelen.

Alles draaide voor mijn ogen, ik wankelde. Ik hoorde het zwaard op de grond kletteren voordat ik mijn zintuigen verloor...

*

Ik sliep als een roos.

In mijn hele leven heb ik nog nooit zo geslapen als die nacht.

Iemand schudde me bij de schouders.

"Word wakker!"

Het was de stem van een vrouw. Ik opende mijn ogen en keek in het gezicht van Lady Faye.

Haar gezicht was duidelijk minder kleurloos dan de vorige avond. Nieuwe levenskracht leek in haar te stromen vanuit een onbekende bron.

"Je bent de nachtwezens tegengekomen, nietwaar, Sire?"

Ik knikte en toen viel mijn blik op de rug van mijn eigen hand.

Ik schrok.

Mijn huid was wit.

*

Toen Lady Faye me overeind hielp en ik mijn zwaard weer had opgepakt, merkte ik hoe zwak ik nog was. Ik had geslapen als een rots, maar ik voelde me moe en gehavend....

Ik keek even naar het dode paard.

"De wezens hebben een deel van je levenskracht genomen," legde Lady Faye uit.

"Ja, ik voel dat... Maar waarom hebben ze me niet helemaal weggevaagd?"

"Misschien omdat ze langer van je willen genieten...."

"U ziet er goed uit Lady Faye! Veel frisser dan gisteren."

"Ja, ik weet het. Maar het maakt me niet gelukkig."

"Alsof de kracht die mij werd ontnomen in jouw lichaam is gevloeid!"

Op dat moment hoorde ik een geluid. We keken allebei om en zagen Patrick, de frêle bediende, naderen. Ook hij zag er veel beter uit dan ik me van de vorige dag herinnerde. Het leek bijna alsof hij verjongd was door een paar jaar....

Ik wees naar het paard.

"Het lijkt erop dat het niet goed ging met het dier dat ik het aan jouw zorg gaf, Patrick," zei ik bitter.

Patricks gezicht bleef uitdrukkingsloos.

Toen, volledig uit het niets, vroeg hij.

"Heeft u honger, Sire?"

"Nee."

"Ik kan iets voor je klaarmaken!"

"Bedankt.

Ik had echt geen honger. Niet alleen omdat mijn maag al draaide bij de gedachte aan beschimmelde koekjes en zure wijn. Ik had er gewoon geen behoefte aan.

Hoewel ik nog steeds een vreemde zwakte in mij voelde, wist ik zeker dat het niet kwam door een lege maag.

"Nou, zoals u wenst, Sire!" antwoordde Patrick dan en draaide zich om om weer te gaan.

"Vlucht, Kirran O'Conn!" smeekte Lady Faye me opnieuw.

"Vlucht nu je nog de kracht hebt! De nachtwezens kunnen niet actief worden als het licht is! Dus je hebt de hele dag."

Maar ik schudde krachtig mijn hoofd.

"Ik zou het niet halen... Mijn paard is tenslotte dood!"

Ik keek haar ernstig aan. "Waarom probeer je me te helpen?

Waarom wil je dat ik ontsnap? Je hebt er duidelijk baat bij dat deze nachtwezens mijn levenskracht wegnemen...".

Ze slikte.

"Je zou het niet begrijpen..." mompelde ze.

Ik stelde nog een vraag, want het was me duidelijk dat ik iets moest doen. Ik had overdag tijd -

te weinig tijd om voor het vallen van de avond uit de invloedssfeer van deze wezens te geraken, waarvan de grenzen vermoedelijk identiek waren aan die van de levenloze woestenij die zij hadden doorkruist.

Een vlucht zonder hoofd, zoals Lady Faye me adviseerde, leek me weinig zinvol.

"Waar zijn de nachtwezens als het dag is?"

Lady Faye ontweek mijn blik.

"Ik weet het niet."

Ik voelde dat ze loog.

"Je zei iets over gewelven onder het kasteel waar je vader zijn alchemistische experimenten uitvoerde..."

Ze keek op en keek me bijna smekend aan.

"Niet doen..." fluisterde ze. Ze leek te vermoeden wat ik van plan was - zelfs voordat ik er zelf echt bewust van was.

Ik gaf haar nog een blik - en toen liep ik langs haar heen en liet haar daar staan.

*

"Kirran!"

Ik draaide me om en ze volgde me een paar stappen.

"Wat nog meer?"

"Alleen zul je nooit de plaats vinden die je zoekt!"

"Misschien wel. Maar ik moet alles proberen!"

Ze slikte.

De tranen stroomden over haar gezicht, dat er nu bijna rozig uitzag.

Ik stapte naar haar toe en pakte haar bij haar schouders.

"Wat zit u dwars, Lady Faye?"

"Je zou het niet begrijpen!" legde ze uit.

"Je moet mijn scherpzinnigheid niet onderschatten," antwoordde ik. Maar de echte reden waarom ze het me niet vertelde was heel anders, voelde ik duidelijk.

Ze wilde het gewoon niet zeggen.

Toen gebeurde er een plotselinge verandering bij haar. Ze veegde de tranen van haar gezicht en verstrakte haar houding.

Ze keek me met een vaste blik aan en verklaarde toen op een toon van overtuiging: "Het ontbreekt me aan een beetje moed, Sire. Heb geduld met me... Maar misschien heb je gelijk!

Misschien kan het zo niet doorgaan!"

"Ik begrijp het niet, Lady Faye! Je lijkt in raadsels tegen me te spreken!"

Ze nam me bij de hand.

De dag ervoor zou ik gezworen hebben dat haar hand koud was, koud als ijs of dood.

Maar nu was het mijn hand die koud was, terwijl de hare mij warm leek. ....

"Volg me, Kirran O'Conn!" spoorde ze me toen aan.

"Ik zal je in de gewelven leiden! Naar waar de wezens van de nacht de dag doorbrengen!"

*

Ze leidde me naar een van de bijgebouwen van het kasteel en bereikte uiteindelijk de ingang van een gewelf dat moet zijn uitgehouwen in de rotsen waarop Kasteel Kavanaugh is gebouwd.

Er hingen brandende fakkels aan de muren - een onmiskenbaar teken dat hier onlangs iemand had rondgelopen.

Ik wendde me tot Lady Faye.

"Gaan we je vader daar ontmoeten?"

"Misschien..."

We gingen verder en mijn gids leek de weg goed te kennen. We gingen door een echt labyrint van donkere gangen en ik moest alle moeite doen om me te oriënteren.

Toen kwamen we bij een zware deur van oud, verrot hout.

Het zat van binnenuit op slot.

Maar het hout was al zo getekend door rot dat het niet moeilijk was dit obstakel te overwinnen.

Met mijn korte zwaard brak ik het rotte hout uit zijn boeien. Toen kwamen we in een kamer, eveneens verlicht door enkele fakkels, in het midden waarvan, op een stenen voetstuk, een soort ketel stond waaruit zwarte dampen opstegen.

"Faye! Wat bezielt je!" klonk de stem van Lord Rory.

Hij stapte nu achter het stenen voetstuk met de ketel vandaan en hield een beker vast waaruit hij zojuist had gedronken. Uit deze beker stroomde ook pikzwart....

Met een paar snelle stappen had Faye een van de fakkels bereikt die aan de wanden van de kluis waren bevestigd.

"Wat doe je?" riep Lord Rory geschrokken uit.

"Het kan niet blijven zoals het was! We kunnen niet langer leven van de zielen van anderen!"

Lord Rory schudde zijn hoofd.

"Maar waarom niet? Voel je je vandaag niet beter dan gisteren? Kijk jou eens! Weer kleur in je gezicht! Een stukje leven is teruggekeerd in onze dode lichamen!"

"Het is niet van ons, dit leven! Het is gestolen tijd die ons niet toebehoort..."

"We leven nog, Faye! Is dat niet het enige dat telt!"

"Maar door ons is er geen leven meer in dit land!

Voel je het schuldgevoel niet?"

Lord Rory hief de kelk op.

"Neem wat meer van de essentie!" zei hij. "Misschien kom je dan tot bezinning!"

"Ik ben bij mijn volle verstand vandaag voor het eerst in een hele, hele lange tijd!" was haar trieste antwoord.

Lord Rory slikte toen Faye de fakkel in haar hand nam, een krachtige beweging maakte en hem in de ketel gooide, waarin zich het zwarte, amorfe iets bevond waaruit de wezens van de duisternis zich 's nachts vormden.

De ketel ontplofte.

Lord Rory, die het dichtst bij het schip was, werd gegrepen door de barstende delen en schreeuwde het uit voordat hij zonk. De kelk viel uit zijn hand en pure duisternis begon over de koude stenen vloer te stromen: .....

Een scherpe, bijtende geur steeg naar mijn neusgaten.

Ik deed een paar stappen naar voren en greep de bewegingsloze Lady Faye bij de arm.

Ze had haar mond wijd open en naakte afschuw sprak van haar gezicht. Toen ik probeerde haar mee te trekken, voelde ik haar tegenzin.

"Niet doen, Kirran..."

"We gaan stikken in de bijtende dampen!" riep ik tegen haar en trok haar tegen haar zin mee.

*

Ik snakte naar adem toen we de open lucht bereikten.

Beneden galmde het geluid van verdere explosies uit het gewelf. Een enorme trilling ging door het hele kasteel. Er verschenen scheuren in de muren.

Ik wilde geen tijd verliezen en wilde deze plek zo snel mogelijk verlaten.

"Kom, Lady Faye! Ik heb het gevoel dat we hier binnenkort ook niet meer veilig zijn..."

"Ik wist niet dat de krachten zo sterk waren," fluisterde ze, "ik wist het niet!"

Ik trok haar mee.

We renden naar de ophaalbrug, lieten die met enige moeite zakken en haastten ons toen over de verrotte brug. Het gedonder van de explosies werd steeds dreigender. De eerste torens en erkers zijn ingestort.

Kavanaugh Castle zou vallen... En waarschijnlijk zou er niets anders overblijven dan wat ruïnes. Een hoop stenen op elkaar gestapeld...

We haastten ons om wat afstand te nemen van het kasteel. Het kan wel even duren voordat het eindelijk tot rust komt. Muur na muur stortte in, de huizen stortten in.

Het was een geweldig gezicht.

En toen werd alles omhuld door een enorme wolk van stof....

Plotseling stopte Lady Faye. Ze keek om en het leek alsof ze haar ogen niet kon afhouden van wat er daar achter ons gebeurde.

Toen keek ze me ernstig aan.

"Ga, Kirran, O'Conn. Je hebt een lange wandeling voor de boeg, maar je zult het halen..."

"Ga je niet met me mee?"

"Nee, sire. Ik blijf hier."

"Ik laat u hier niet graag alleen, mevrouw!"

"Je hoeft je niet te verzetten! Het is niet meer dan logisch!"

"Ik denk dat je me dat moet uitleggen!"

"Er is geen toekomst voor mij, Kirran!"

Ik maakte een bijna boze beweging met mijn hand.

"Waar heb je het over!"

"Het is zoals ik zeg! Mijn tijd is voorbij. Ik ben er al lang voorbij, net als Lord Rory, mijn vader, en Patrick, onze bediende."

"Je moet jezelf niet opgeven!" zei ik. "Kijk naar jezelf! Je wangen zijn rozig! Je ogen stralen! U bent een bloeiende jonge vrouw, Lady Faye!"

Maar ze schudde haar hoofd.

"Ik ben niets meer dan een dode vrouw die niet mag ontbinden, Sire!"

Diep van binnen wist ik dat ze gelijk had.

En toch bleef ik haar schoppen en proberen haar te overtuigen. Ik weet niet in hoeverre ik echt geslaagd ben.

Hoe dan ook, na een tijdje leek ze toe te geven aan dezelfde illusie als ik en dus gingen we samen op weg.

We marcheerden de hele dag, maar toen de avond grijs werd over het land, was alle kleur van Lady Faye's gezicht verdwenen. Mijn eigen huidskleur, die gebleekt was na de aanval van het nachtwezen, herstelde zich echter steeds meer. Mijn kracht kwam steeds meer terug, terwijl die van haar afnam.

We hebben er allebei naar gekeken, maar geen van ons heeft er iets over gezegd.

Die nacht zochten we een beschut plekje om te slapen. Faye's huid was weer net zo perkamentachtig als toen ik haar voor het eerst zag.

Ze was erg moe en klaagde dat ze het koud had. Ik deed haar mijn jas aan en ze nam die dankbaar aan en krulde zich op in de wollen stof.

Maar we wisten allebei dat een jas geen partij was voor dit soort koude....

Toen de zonnestralen me 's morgens wekten, lag er niets anders in de jas naast me dan een paar handenvol fijn grijs stof meegevoerd door de eerste bries....

Maar ik zag ook iets anders.

Op enige afstand scharrelde een hagedis met bliksemsnelle bewegingen tussen de kale stenen.

En dat kon alleen maar betekenen dat het leven op het punt stond het land rond Kasteel Kavanaugh terug te nemen.

Een duivels vermogen

————

Dit verhaal heeft twee hoofdpersonen. Eén van eind veertig, met een witte baard en vergeelde tanden, waarschijnlijk veroorzaakt door overmatig tabaksgebruik. Naam: Hans Laahrbrecht. De andere hoofdpersoon heette Andreas Krause en was ten tijde van dit verhaal net achttien geworden en zat op een gymnasium.

Hij had een heel gewone gave, maar een opmerkelijke in zijn concrete verschijningsvorm: hij kon pijn toebrengen. Hij wist niets van literatuur.

Verlichting, Sturm und Drang, Jong Duitsland - allemaal shit!

Hij las geen boeken tenzij hij moest, hooguit stripboeken, en had (tot groot verdriet van zijn leraar Duits, Studienrat Laahrbrecht, overigens) geen enkele relatie met literaire dingen. Vooral met poëzie was het slecht gesteld, want daar kon je altijd bijna alles in interpreteren, zodat Andreas onvermijdelijk de indruk kreeg dat het min of meer alleen van de goede wil van de censurerende leraar afhing welk cijfer je kreeg. En de goede wil van Laahrbrecht paste echt niet bij Abdreas Krause! Maar het gevoel was wederzijds. Hij zal me een onvoldoende geven! dacht Andreas, een mogelijkheid die overigens wel degelijk een zekere waarschijnlijkheid had... Een zes. Dat betekende nul punten. Aangezien Andreas een zekere ambitie koesterde, zou dat voor hem natuurlijk niet genoeg zijn, net zo min als voor zijn ouders...

Maar er leek geen manier te zijn om de situatie op eigen kracht te verhelpen. Dus het enige wat hem nog restte was wraak en de pijn die hij Laahrbrecht kon aandoen.

Als Laahrbrecht erover nadacht, had hij nauwelijks iets bereikt van wat hij ooit in zijn leven als jongeman had willen doen, wat enerzijds te wijten was aan zijn slechts middelmatige talent en anderzijds aan zijn uitgesproken gebrek aan discipline.

Laahrbrecht had een voorliefde voor lyrische poëzie en natuurlijk had hij in het verleden zelf poëzie geschreven en zijn verzamelde werken ooit aan een uitgever aangeboden. De mensen van de redactie hadden hem teruggeschreven dat hij hen meer materiaal moest sturen voordat zij tot een definitief oordeel konden komen.

Natuurlijk had Laahrbrecht dat nooit gedaan, want er was geen verder materiaal. En om gewoon enige tijd aan zijn bureau te gaan zitten om wat te creëren was verhinderd door zijn gebrek aan discipline en concentratievermogen. Het lag gewoon niet in zijn aard om het steeds opnieuw te proberen. Hij miste de nodige vastberadenheid. Dus gaf hij uiteindelijk het schrijven van poëzie op, zij het met de bedoeling het ooit weer op te pakken. Hij was een vroom katholiek en had geworsteld met ernstige eschatologische en exegetische problemen, hoewel de meeste van de Heilige Schrift hem alleen bekend was door literaire omzettingen (Stefan Heym's King David Report, bijvoorbeeld, of de Thomas Mann trilogie Joseph and His Brothers). Hij hield van Alexander Solzhenytsin en Günter Grass. De eerste was helaas te moeilijk in de bovenbouw van het Gymnasium. Hij had het één keer geprobeerd, in een cursus voor gevorderden, maar dat was een flop. Hij had de studenten simpelweg overbelast en aangezien Laahrbrecht niet het vermogen had om een pakkende presentatie te geven, maar steeds verzandde in bijzaken, was het onderwerp op onvruchtbare grond gevallen. In het algemeen, vond hij, kon men wanhopen aan de domheid van de studenten! Laahrbrecht kon moeilijk domheid verdragen - een omstandigheid die had bijgedragen tot de vorming van bepaalde karakteristieke rimpels rond zijn mondhoeken, die niets anders waren dan een levendige weergave van het begrip frustratie. Dr.

Frustratie was zijn naam onder de leerlingen, maar dat wist hij niet. En hij was nooit gepromoveerd, hoewel dat wel zijn bedoeling was geweest. Maar, zoals zo vaak, ontbrak hem het uithoudingsvermogen daarvoor. Hij was noch letterkundige noch hoogleraar literatuur geworden, en dus moest hij het doen met de alternatieve universiteit, het gymnasium, zonder zich bewust te zijn van het feit dat zowel falen als succes hier niet in de eerste plaats het resultaat waren van vakbekwaamheid, maar van pedagogische vaardigheid. Hij werd niet omringd door een menigte gretige en nieuwsgierige studenten, maar door leerlingen waarvan de meerderheid niets van literatuur wilde weten. En zeker niets over poëzie!

Laahrbrecht was getrouwd en had twee miskramen.

Zoals het gezegde luidt: Kinderen van de leraar, vee van de molenaar...