De duivel van Münster: misdaadroman - Alfred Bekker - E-Book

De duivel van Münster: misdaadroman E-Book

Alfred Bekker

0,0

Beschreibung

door Alfred Bekker Er loopt een seriemoordenaar rond in het Münsterland, en zijn laatste slachtoffer is gevonden op de beroemde middeleeuwse markt in Telgte. Maar terwijl hoofdinspecteur Sven Haller van de recherche in Münster en criminologisch psycholoog Anna van der Pütten in het duister tasten, zit een rechercheur de krankzinnige moordenaar, die zelf krankzinnig lijkt te zijn, op de hielen: hij noemt zichzelf Branagorn de Elfenkrijger en beweert uit een andere wereld te komen. Maar hij lijkt de enige te zijn die het tegen de moordenaar kan opnemen ...

Sie lesen das E-Book in den Legimi-Apps auf:

Android
iOS
von Legimi
zertifizierten E-Readern
Kindle™-E-Readern
(für ausgewählte Pakete)

Seitenzahl: 382

Veröffentlichungsjahr: 2023

Das E-Book (TTS) können Sie hören im Abo „Legimi Premium” in Legimi-Apps auf:

Android
iOS
Bewertungen
0,0
0
0
0
0
0
Mehr Informationen
Mehr Informationen
Legimi prüft nicht, ob Rezensionen von Nutzern stammen, die den betreffenden Titel tatsächlich gekauft oder gelesen/gehört haben. Wir entfernen aber gefälschte Rezensionen.



Alfred Bekker

De duivel van Münster: misdaadroman

UUID: ddc3c41d-1c66-4eab-b369-e26631ca1299
Dieses eBook wurde mit StreetLib Write (https://writeapp.io) erstellt.

Inhaltsverzeichnis

De duivel van Münster: misdaadroman

Copyright

Proloog

De dode vrouw in Telgte

De gek uit Münster

Laatste afslag Ladbergen

De freak uit Kattenvenne

Een Elfenkrijger in de Achtermannstraße

Dream Man en de Zwarte Dood

Met de ogen van een elf

Elfenmagie in Borghorst

Een waarschuwing in Tecklenburg

De wurger van Osnabrück

Op een haar na in Borghorst

Twee ondervragingen en de droomhandlanger

De Nacht van de Doden

Dawn

Lijkschouwing

Verdachten en getuigen

Toegang in Kattenvenne

Metgezellen

"Niets dan de waarheid, de zuivere waarheid!"

De ogen van de moordende ziel

De duivel van Münster: misdaadroman

door Alfred Bekker

Er loopt een seriemoordenaar rond in het Münsterland, en zijn laatste slachtoffer is gevonden op de beroemde middeleeuwse markt in Telgte. Maar terwijl hoofdinspecteur Sven Haller van de recherche in Münster en criminologisch psycholoog Anna van der Pütten in het duister tasten, zit een rechercheur de krankzinnige moordenaar, die zelf krankzinnig lijkt te zijn, op de hielen: hij noemt zichzelf Branagorn de Elfenkrijger en beweert uit een andere wereld te komen. Maar hij lijkt de enige te zijn die het tegen de moordenaar kan opnemen ...

Copyright

Een CassiopeiaPress-boek: CASSIOPEIAPRESS, UKSAK E-Books, Alfred Bekker, Alfred Bekker presents, Cassiopeia-XXX-press, Alfredbooks, Uksak Special Edition, Cassiopeiapress Extra Edition, Cassiopeiapress/AlfredBooks en BEKKERpublishing zijn imprints van

Alfred Bekker

© Roman door Auteur

© van deze uitgave 2023 door AlfredBekker/CassiopeiaPress, Lengerich/Westfalen

De verzonnen personen hebben niets te maken met werkelijk levende personen. Overeenkomsten in namen zijn toevallig en niet bedoeld.

Alle rechten voorbehouden.

www.AlfredBekker.de

[email protected]

Volg ons op Twitter:

https://twitter.com/BekkerAlfred

Hier vindt u het laatste nieuws:

https://alfred-bekker-autor.business.site/

Naar de blog van de uitgever!

Blijf op de hoogte van nieuwe publicaties en achtergronden!

https://cassiopeia.press

Alles over fictie!

Proloog

Wie is in staat om te beoordelen wat de droom is, wat de waan en wat de echte wereld - behalve de Heer? En zijn velen van ons niet zoals de bezeten man in het verhaal van de varkens van Gerasa, aan wie Jezus vraagt hoe hij heet, en die antwoordt: "Mijn naam is Legioen, want wij zijn met velen." Branagorn van Corvey (ook bekend als Fra Branaguorno d'Elbara), leraar, opvoeder en adviseur van keizer Otto III in de jaren 989-1002.

Sire, geef dwaze vrijheid!

Mynona (ook bekend als Salomo Friedlaender; 1871-1946)

De dode vrouw in Telgte

De blik door de kijker toont het lichaam van een jonge vrouw. Pas op het tweede gezicht ziet u dat het een vrouw is, omdat haar schedel helemaal kaal is. Ze leunt met haar rug tegen het wiel van een aanhangwagen. Haar blik is gefixeerd en doods, haar ogen wijd, haar gelaatstrekken een masker van pure afschuw. Het dradenkruis is precies op de nek gericht, waar nog steeds bloed uit sijpelt dat vervolgens door de kleding wordt geabsorbeerd.

Er komt een man aan. Hij draagt het gewaad van een middeleeuwse koopman. Zijn drinkhoorn valt eraf van schrik. Er spuit mede uit. Hij schreeuwt hard en probeert het geluid van de middeleeuwse rockband met zijn irritante lier te overstemmen. Zijn stem klinkt schor. Het duurt niet lang voordat er anderen naderen. Er vormt zich een kleine menigte.

"Noodarts!" roept iemand.

Nee, het is te laat voor hem.

Veel te laat.

De gruwel verspreidt zich als een besmettelijke ziekte. Slechts één ziel voelt nu iets wat op tevredenheid lijkt. Nee, eerder tevredenheid. En zelfs dat slechts voor een heel kort, zeldzaam moment dat snel voorbij is. Een paar hartslagen - meer is er niet nodig.

Uiteindelijk zakt de blik door de scoop, hoewel het nauwelijks mogelijk is om zich uit de ban van de gebeurtenissen te bevrijden.

Een hand reikt in de brede zakken van de mantel en voelt aan de plukjes haar die erin zitten. Het is dik, dik haar. Het lijkt meer op de manen van een paard dan op het haar van een vrouw. Het voelt zeker goed aan.

Er komt een gedachte bij me op.

Nu is het van mij!

*

"Bedankt dat u zo vriendelijk was om mij mee te nemen," zei Anna van der Pütten. Ze was 31, strafpsychologe, had donkerbruin, schouderlang haar, dat ze met een paar spelden had opgestoken in een kapsel dat er op dit moment nogal gehavend uitzag. Het was allemaal een beetje snel gegaan, en tot overmaat van ramp was haar auto vandaag net in de werkplaats geweest. Maar helaas hielden moordenaars geen rekening met zulke dingen. En seriemoordenaars leken in dit opzicht bijzonder meedogenloos te zijn. Een onderbreking van zes maanden zonder moord en dan feilloos een dag uitkiezen waarop het hen slecht uitkwam. Je zou er bijna kwade opzet achter kunnen vermoeden. Of eerder een projectie van mijn kant, dacht Anna, druk bezig met het sorteren van de inhoud van haar handtas. Niet dat het nodig was om de tas op te ruimen. Het was eerder een soort ritueel voor haar dat diende om zich te concentreren. Geordende tas, geordende geest. Een trucje om alles wat een paar minuten geleden nog belangrijk had geleken en nu niets anders dan mentale ballast was, zo snel mogelijk kwijt te raken om zichzelf te verzamelen voor de volgende vraag, op korte termijn te kunnen omwisselen en vergeten. Dit was een terugkerend probleem in het beroep van Anna van der Pütten. In een gesprek met een patiënt was men erg betrokken geraakt bij hun respectievelijke probleem, was men diep ingegaan op de traumatiserende ervaringen van een persoon die was mishandeld, en moest men zich vervolgens in een flits aanpassen aan een potentiële zelfmoordenaar die moedwillig als een verkeerde weggebruiker op de A1 had gereden, om daarbij zijn dood te vinden, en bij wie het noodzakelijk was om vast te stellen in hoeverre het gevaar voor zichzelf of anderen nog bestond.

Aan het stuur van de Volvo zat hoofdinspecteur Sven Haller van de recherche in Münster. Het was ruim een kwartier geleden dat de telefoon in zijn kantoor op het hoofdbureau van politie aan de Friesenring was overgegaan en hij het nieuws had ontvangen dat er een nieuw slachtoffer van de 'barbier' was.

Het was een half jaar stil geweest. En nu had de mysterieuze seriemoordenaar, die al eerder vier vrouwen had vermoord, weer toegeslagen. De roddelpers was hem Barber gaan noemen omdat hij de gewoonte had om het haar van zijn slachtoffers post-mortem af te scheren, waarvan op de plaats delict bijna niets meer over was.

Vrouwenhaar leek zoiets als een trofee voor de moordenaar. Voor de rest leek geen enkele misdaad op een andere en tastten de onderzoekende autoriteiten nog volledig in het duister.

Het was zeven jaar geleden sinds de eerste zaak. In het begin was de LKA erbij betrokken geraakt en was er een grote speciale commissie gevormd, die een tijdje bijna de hele personeelscapaciteit van de recherche in Münster had opgeslokt. Maar de belangstelling van de media en het publiek was vluchtig - en nadat de onderzoeken op een gegeven moment min of meer waren vastgelopen, eindigde de zaak uiteindelijk bij de onopgeloste misdaden. Dat waren er niet veel. Bij de moorden die überhaupt als zodanig bekend werden, kon men tenminste een bijna volledig ophelderingspercentage verwachten.

De kapper was slechts één van de weinige uitzonderingen. Hij had in de jaren daarna keer op keer toegeslagen. De slachtoffers waren altijd jonge vrouwen en hij beveiligde hun haar altijd als trofee - of welke afwijkende rechtvaardiging uiteindelijk ook werd gebruikt voor zijn daden. De collega's van de LKA hadden een zogenaamde profilering uitgevoerd en probeerden de misdaden toe te schrijven aan een bepaald type dader op basis van een nauwkeurige analyse van de plaats delict, die misschien kon worden ingeperkt.

Maar op de een of andere manier leek de kapper zich aan al deze categoriseringen te onttrekken. Geen twee misdaden waren hetzelfde, de methode was elke keer anders, en ondertussen had Sven Haller de expertises van zijn collega's al in de prullenbak gegooid. In dit geval klopte er niets van. Elk spoor leek alleen maar verder af te dwalen.

En toch dachten noch Sven Haller noch Anna van der Pütten eraan om op te geven.

Anna van der Pütten was pas zes maanden geleden voor de laatste zaak ingeschakeld. Ze had zich vertrouwd gemaakt met de materie, en aanvankelijk had Haller gehoopt dat haar steun hem in staat zou stellen om de draad van het onderzoek weer op te pakken.

Maar deze hoop was helaas niet uitgekomen. In de afgelopen zeven jaar was er geen dag voorbij gegaan dat Sven Haller niet aan deze zaak had gedacht, althans voor korte momenten. De gedachte dat een moordenaar niet alleen nog steeds op vrije voeten was, maar waarschijnlijk op zoek zou gaan naar meer slachtoffers en op een gegeven moment opnieuw zou toeslaan, had Haller niet losgelaten.

Dat was nu precies wat er gebeurd was.

"Is het echt zeker dat het de kapper was?" vroeg Anna van der Pütten in de drukkende stilte. Haller was zojuist de Westbeverner Straße opgereden. Vanaf nu hoefden ze alleen nog maar de borden 'Telgte' te volgen om daadwerkelijk in Telgte te komen. Ze passeerden net een poster die wees op de beroemde middeleeuwse markt die twee keer per jaar werd gehouden in het stadje net buiten Münster.

De dader had blijkbaar juist deze gebeurtenis uitgekozen voor zijn comeback als seriemoordenaar.

"Volgens wat de collega's hebben doorgegeven, zijn alle kenmerken van toepassing. Zelfs degene die niet in de pers stonden. Het moet wel dezelfde gek zijn."

"Ik weet dat dit geen troost is, Mr. Haller, maar misschien brengt deze moord ons wat dichter bij hem!"

"Nee, dat is inderdaad geen troost," mompelde Haller somber.

"Probeer hier niet persoonlijk bij betrokken te raken," zei Anna van der Pütten. "Beschouw het feit dat deze moordenaar opnieuw heeft toegeslagen en nog steeds geen handboeien draagt niet als een persoonlijke nederlaag."

"Het spijt me, maar het is zo," antwoordde Haller enigszins verontwaardigd. "Ik kan daar niet zomaar mijn werk doen. Dat kan gewoon niet."

"Misschien is dat wel het beste."

"Wat?"

"Als u gewoon uw werk doet. En niet meer."

"Ik zou u dankbaar zijn als u deze onbekende gek zou willen analyseren - en niet mij, mevrouw van der Pütten!" Hallers woorden klonken een beetje boos. De grootste fouten werden meestal aan het begin van een onderzoek gemaakt, wist Anna. Vroege vaststellingen als gevolg van te veel persoonlijke sympathie, individuele vooroordelen of te veel empathie met het slachtoffer. Maar Anna zweeg nu. Ze wist maar al te goed dat het er niet om ging iemand de waarheid te vertellen. Het hing er veeleer vanaf of deze waarheid op het juiste moment verteld moest worden - en dat was altijd een moment waarop ze ook geaccepteerd kon worden. Al het andere was gewoon zinloos.

"Hij is net een cicade," zei Haller plotseling.

"Wie?"

"Nou, de moordenaar. Wie nog meer?"

"Om eerlijk te zijn heb ik geen idee hoe deze vergelijking bedoeld is. Ik was nooit erg goed in biologie."

Haller glimlachte wanhopig. "Krekels komen maar eens in de 17 jaar uit. In de tussentijd lijken ze verdwenen, maar na 17 jaar verschijnen ze in zulke massa's dat hun roofdieren volledig overweldigd worden door de grote zwermen. Ziet u het niet? Een tijdje in de vergetelheid verdwijnen is een strategie om iemands jagers te ontlopen, om hen te laten geloven dat iemand niet meer bestaat. En als de persoon dan plotseling weer verschijnt, verwacht niemand hem!"

"Een goede vergelijking. Maar ik ben bang dat onze moordenaar geen 17 jaar nodig heeft om weer op te duiken. Als het echt dezelfde dader is geweest voor alle moorden in deze serie, dan moet zijn irritatiedrempel inmiddels behoorlijk verlaagd zijn. Hij zal steeds sneller die speciale kick nodig hebben die zijn daden hem geven."

*

Verschillende weilanden waren tijdens de middeleeuwse markt in Telgte omgebouwd tot parkeerplaatsen. Maar Haller dacht er niet eens aan om het laatste stuk naar de zogenaamde Planwiese te lopen, waar alles draaide om middeleeuwse legerkampen en een uitgebreide markt. Hij reed helemaal tot aan de eigenlijke markt. Stewards die hem probeerden tegen te houden, kregen zijn badge te zien.

Uiteindelijk was het echter niet meer mogelijk, zelfs niet met de hulp van deze pas. Haller zette de auto bij een paar andere dienstvoertuigen die eerder waren aangekomen. Anna van der Pütten stapte even voor hem uit.

Ze liet haar ogen over de middeleeuwse markt dwalen. Veel van de exposanten en talrijke gasten waren gekleed in middeleeuws gewaad. Ze droegen doublets, mantels, puntige leren laarzen die bij de teen de vorm van een omgekeerde snavel hadden. De vrouwen droegen geregen jurken en op elke hoek lagen zwaarden, drinkhoorns en andere dingen die echt of zogenaamd middeleeuws waren. Soms werd dit vermengd met accessoires uit de gothic- en fantasiewereld, en zo was er tussen alle rechtopstaande krijgers, schone kasteelmeisjes of kleurrijke jongleurs die wisten hoe ze mensen met hun trucjes moesten vermaken, af en toe een ondode vampier of een min of meer goed opgemaakte orc. Anna was al een keer naar de middeleeuwse markt in Telgte geweest - maar in de tijd voor Kerstmis, toen daar een heel andere, maar niet minder charmante sfeer heerste en de nobele ridders en schone maagden de kou bestreden met veel mede. In hun historische gewaden waren ze tenminste zo natuurgetrouw dat ze hun kleren bijvoorbeeld met paardenhaar opvulden. Het was nu zomer, en omdat het de afgelopen weken niet geregend had, zakte je op de weide tenminste niet tot je enkels weg in de modder.

Het viel op dat veel mensen bij elkaar stonden en praatten, terwijl een middeleeuwse rockband op het podium tevergeefs probeerde hun publiek op te winden. Maar dat was absoluut niet de schuld van de muzikanten. Net zo min als het de schuld van de handelaren was dat er op dit moment bijna niemand geïnteresseerd was in dolken, zwaarden, kleding of CD's met waarheidsgetrouwe Minnesang in historisch correct Middelhoogduits. Blijkbaar had het gerucht zich verspreid dat er iets vreselijks was gebeurd. Het relatief grote aantal geüniformeerde politieagenten was daar een aanwijzing voor. Bovendien was een deel van de markt vrijwel afgezet. Markeringen met vlaggetjes gaven aan welke gebieden niet meer betreden mochten worden.

"Daar zijn jullie dan eindelijk," begroette een van de geüniformeerde mannen de twee nieuwkomers. Hij was midden vijftig, had een grijze baard en zag er een beetje bezadigd uit. Anna had het gevoel dat ze dit gezicht ooit eerder had gezien, maar dat kon ook bedrog zijn. Ze ging vaak om met politieagenten en er waren er veel in die jaren en met vergelijkbare grijze baarden.

Haller fronste zijn wenkbrauwen.

"Wie bent u?" vroeg hij.

"Hoofdinspecteur Ternieden. Ik heb hier de leiding over de operatie."

"Ik begrijp het."

"Maar als tegenprestatie weet ik wie u bent - namelijk van de collega in de flodderige corduroy jas."

"Is commissaris Raaben er al?"

"Ja. Al een tijdje."

"En waar is de dode vrouw nu?"

"Achter dat hokje verderop. Volg mij maar." Voordat ze vertrokken, wendde Ternieden zich tot Anna van der Pütten. "U bent waarschijnlijk de forensisch patholoog?"

"Nee, criminele psycholoog. Mijn naam is Anna van der Pütten."

"Oh sorry."

"Wat?"

"Niemand heeft me verteld dat er iemand zoals jij zou komen. Ik zeg altijd dat als iemand al dood is, het eigenlijk te laat is om een psycholoog in te schakelen." Anna wist niet zeker of dat gekscherend bedoeld was. Ternieden leek zelf een beetje onduidelijk te zijn. Hij keek in ieder geval een beetje beteuterd en onzeker. "Het beste is dat jullie twee gewoon gaan kijken wat er aan de hand is," zei hij uiteindelijk. "Nou, ik loop al heel lang mee en ik heb al veel dingen gezien. Van ongelukken op de A1 tot wat dan ook - maar dit zal me zeker een paar nachten van mijn slaap beroven!" was hij overtuigd.

*

De dode vrouw leunde tegen het wiel van een aanhangwagen. Anna schrok onwillekeurig. Het was niet de plaats delict die haar bang maakte, en als Haller gelijk had in zijn veronderstelling, was het niet eens de eerste waar deze dader verantwoordelijk voor was. En toch kon Anna niet voorkomen dat er een koude rilling over haar rug liep. Er waren dingen waar je gewoon niet aan kon wennen, ondanks alle professionele afstand. En misschien was dat maar goed ook. Je kon je gewoon niet zo laten meeslepen door de gruwelijke omstandigheden van een misdaad dat je je werk niet meer kon doen. Zoals zo vaak was de dosis cruciaal. Een beetje empathie was goed, te veel empathie was vergif als het erom ging dichter bij de waarheid te komen.

Op de achtergrond hoorde Anna, als van ver weg, een van de politieagenten over de radio vragen waarom de forensische opsporing nog niet gearriveerd was en dat de dode vrouw alsjeblieft nu langzaam opgehaald kon worden. Het was waarschijnlijk te wijten aan een van de regelmatige files waardoor je bijna zeker vast kwam te zitten als je Münster op bepaalde tijden probeerde te verlaten of als je de stad van buitenaf in wilde. Het was allemaal een kwestie van timing. En als Anna goed interpreteerde wat ze van het radioverkeer hoorde, hadden haar collega's waarschijnlijk de verkeerde tijd en de verkeerde route gekozen.

Anna liep naar de dode vrouw toe, die een vreselijke wond in haar nek had gekregen. Een snee alsof ze met een zeis of een lang mes gemaakt was. Haar dode ogen staarden in het niets. De dode vrouw droeg een donkere broek, een witte blouse en een donkere blazer. De kleren zaten vol bloed.

De schedel was zeer zorgvuldig geschoren.

Net als de andere slachtoffers van de kapper!, ging het door Anna's hoofd. Het laatste slachtoffer - nummer vier in de serie van de kapper - had Anna alleen in het mortuarium gezien. Wat betreft de vrouwen die de onbekende seriemoordenaar eerder had vermoord, was ze afhankelijk geweest van het fotomateriaal dat was gemaakt op de respectieve plaats waar het lichaam was gevonden. Maar dit materiaal bestond in totaal uit enkele duizenden foto's, die elk detail op de geheugenchip vastlegden dat op dat moment belangrijk werd geacht. Het probleem was natuurlijk altijd dat men meestal pas later kon zeggen wat echt relevant was en wat niet. In ieder geval had Anna dagenlang naar deze foto's gekeken, in de hoop een detail te vinden dat haar iets meer over de dader zou kunnen vertellen. Per slot van rekening gaf elke persoon op elk moment een staaltje van zijn persoonlijkheid door middel van zijn gedrag. Een voorbeeld dat altijd tot op zekere hoogte representatief was voor het geheel en waaruit men conclusies kon trekken over de persoonlijkheid - zolang men maar wist hoe men dit voorbeeld correct moest interpreteren.

En het gedrag van een dader op de plaats delict was - daar waren alle experts het over eens - het meest betekenisvolle gedragsmonster dat denkbaar is. Niets daarvan was gewoon willekeurig of het resultaat van omstandigheden.

"Weten we de naam van de dode?" vroeg Haller aan zijn collega Kevin Raaben. Raaben was misschien begin dertig en dus ruim tien jaar jonger dan Haller. Hij droeg een leren jack en een haveloze spijkerbroek. Er zat ook een tatoeage in zijn nek. Een soort kronkelteken dat Anna, die Raaben maar een beetje kende, niet wist te interpreteren. Het zag er Chinees uit. Anna vermoedde dat Raaben deze tatoeage op de een of andere manier wilde gebruiken om iets te doen aan het saaie, oncoole ambtenarenimago dat bij zijn baan hoorde.

"Jennifer Heinze," verklaarde Raaben. "Ze had een identiteitskaart bij zich. Woont in Ladbergen. Ze had ook een autosleutel bij zich."

"Dat betekent dat we nu alle auto's op de parkeerplaats moeten controleren om te zien of de sleutel past!" zuchtte Willi Ternieden. "Maar misschien kunnen we het makkelijker hebben."

"Ik sta altijd open voor suggesties," zei Haller.

"Ik stel voor dat u haar gewoon thuis belt. Ze zal wel familie hebben. Lerchenweg in Ladbergen - daar zijn alleen eengezinswoningen. Ze is nog te jong om er zelf een te bezitten. Ze is tenslotte pas 26, dus ik neem aan dat het slachtoffer nog bij haar ouders woonde."

"En dan wilt u hen aan de telefoon vertellen dat de nek van uw dochter is doorgesneden en dan vragen naar het merk auto waarin haar dochter rijdt?" vroeg Anna tussen hen in. "Klinkt niet als veel tact, meneer Ternieden."

De hoofddetective haalde zijn schouders op. "Ze komen er wel een keer achter. En je moet bedenken hoe we hier de eindjes aan elkaar knopen, denk ik ..."

"Ik denk dat de auto nu niet het belangrijkste is," zei Haller. "Eerst en vooral moeten we de persoonlijke gegevens van de getuigen veiligstellen. Anders zijn ze weg en moeten we de media afgaan om ze weer bij elkaar te krijgen, wat uit ervaring nooit echt werkt!

*

Op dat moment was er tumult te horen. Anna zag een man in een grijze wambuis van vloeiende stof, die met beide handen een zwaard vasthield. Hij droeg een nauwsluitende broek en hoge leren laarzen. Terwijl hij met het zwaard naar voren stormde, slaakte hij een doordringende strijdkreet. De kap die tot dan toe zijn hoofd bedekt had, gleed naar achteren en onthulde witblond haar tot op schouderlengte. Zijn gezicht zag er fijngesneden en erg bleek uit. Het tweesnijdende lemmet dwarrelde met moorddadige snelheid en precisie door de lucht. Men geloofde nauwelijks dat de man, die lang maar toch tenger en delicaat was, de nodige kracht had om dit te doen. Het lemmet streek maar een haartje over het snavelmaskerdragende hoofd van een pestdokter. Een gedempt geluid kwam van onder het masker. De dokter wankelde naar achteren, terwijl de bleke, langharige krijger een nieuwe slag wilde toedienen.

Twee politieagenten in uniform kwamen dichterbij.

"Hou op!" riep hoofdinspecteur Willi Ternieden, die ook onderweg was. De pestarts baande zich een weg tussen de mensen die zich hadden verzameld rond de plek waar het lichaam was gevonden. Ondertussen liep de zwaardslag van de krijger op niets uit. Hij verloor zijn evenwicht, struikelde bijna. Toen grepen verschillende officieren hem vast. Een van hen nam het zwaard van hem af.

"Hou hem vast! Stop de droomman! Grijp de boodschapper van de dood of je zult er spijt van krijgen!" schreeuwde de uitgemergelde krijger uit volle borst. Hij doelde duidelijk op de figuur met het masker met de snavels, die even later in de menigte was verdwenen.

De krijger liet zich maar met moeite door de ambtenaren vasthouden. Hij mobiliseerde zijn uiterste kracht om los te komen en leek als een bezetene vervuld te zijn van het verlangen om de boodschapper van de Zwarte Dood te volgen.

"Wat is dit voor gekkenhuis?" mompelde Haller.

Raaben daarentegen bevroor en Willi Ternieden riep: "Handboeien! Waar wachten jullie op?"

Anna van der Pütten liep ondertussen met vastberaden passen naar de langharige krijger toe.

"Wacht, blijf hier!" eiste Haller.

"Ik ken de man!", verklaarde Anna kortaf.

"En wie is die gek?" vroeg Haller.

"Zijn echte naam is Frank Schmitt, maar hij denkt dat hij Branagorn de Elfenkrijger is!"

"Nou, godzijdank is het niet Jack the Ripper!"

"Dat is niet grappig, meneer Haller!"

"Is hij bij u onder behandeling?"

"Ja."

Haller volgde Anna en probeerde haar in te halen.

"Laat me erdoor!" riep ze toen, met een vastberadenheid die op het eerste gezicht nauwelijks geloofwaardig was, tegen een politieagente die haar probeerde tegen te houden om dichter bij de krijger te komen, die zich nog steeds uit de greep van de vrouw in uniform probeerde te wringen, schreeuwend als een bezetene. Hij schreeuwde nu onbegrijpelijke woorden in een vreemde taal - maar misschien alleen maar betekenisloze lettergrepen aaneengeregen. Dat was niemand van de aanwezigen helemaal duidelijk.

"Branagorn, hou daarmee op!" riep Anna. "Hoe durf je iemand met je zwaard te slaan!"

De man keek verstijfd toen hij Anna zag. Het volgende moment gaf hij zijn verzet op tegen de agenten die hem vasthielden.

Een van de agenten haalde de handboeien tevoorschijn.

"Dat zal niet nodig zijn!", verzekerde Anna.

"Het zag er net even anders uit!" zei de agent.

"Ik ken de man! En u kunt me geloven dat ik de situatie onder controle heb. Laat hem gaan. Hij zal niemand kwaad doen!" Ze wendde zich tot Willi Ternieden. "Alstublieft! Als u wilt dat escalatie vermeden wordt, dan moet u naar mij luisteren! Meneer Schmitt is mijn patiënt! Waarom hij uitgerekend hier en nu zijn impulsen niet onder controle kon houden, weet ik niet, maar er zal een reden voor zijn. Hij is niet gevaarlijk."

Ternieden knikte uiteindelijk. "Doe geen domme dingen," spoorde hij aan.

Branagorn alias Frank Schmitt werd losgelaten en leek een beetje gekalmeerd te zijn. "Ik weet wie de vrouw vermoord heeft! Ik ken de boodschapper van de dood!"

"Eén tegelijk, Mr., uh ... Schmitt," zei Ternieden toen wat ongemakkelijk.

"Het is de droom-henchman! En je laat hem ongestoord weglopen." De elvenkrijger strekte zijn hand met zijn schriele en erg lange vingers uit in de richting waar de pestdokter met het snavelmasker was verdwenen. "De voetstappen van de boodschapper van de dood zijn nog steeds duidelijk te horen en jullie volgen hem niet, hoewel het jullie plicht zou zijn om het kwaad te bestrijden!"

"Rustig maar!" eiste Anna. "Je kent me toch? We kunnen over alles praten en zullen zeker een oplossing voor je probleem vinden."

Hij keek haar aan. "Hoe kon ik je gezicht vergeten, lieve Cherenwen!" zei de elvenkrijger nu op een veel zachtere toon. "Maar je vergist je, niet ik heb een probleem, maar jullie allemaal! Want de droom-verwoester is onder jullie. De dood-in-vorm! De pure wil tot kwaad en verdorvenheid! En hij neemt bezit van jullie! Hij kruipt in jullie zielen tot hij één is met één van jullie en maakt van hem een instrument van corruptie, want dat is zijn aard! Ik ken hem! Ik ken deze brenger van dood en verderver van zielen!"

"Het belangrijkste is dat je nu kalmeert, Branagorn!" zei Anna. Ze had hem een paar maanden geleden moeten onderzoeken om vast te stellen of hij een gevaar voor anderen of voor zichzelf was. Na een tijdelijk verblijf in de Westfaalse regionale kliniek in Lengerich was zijn toestand verbeterd. Verbeterd in de zin dat hij zijn dagelijks leven als Hartz IV-ontvanger in een project voor begeleid wonen in Münster-Kinderhaus weer aankon. Ze had hem voor het eerst ontmoet toen hij op het dak van de hoogbouw Signal-Iduna aan de Servatii-Platz bij het centraal station stond om zich in de diepte te storten. Hij leed waarschijnlijk aan een ziekte die levensmoeheid heette, was de diagnose die hij later zelf had gesteld tijdens hun gesprek samen. Niet bepaald een psychologisch erkende technische term, maar wel volledig accuraat. Anna van der Pütten was hem daarna therapeutisch blijven begeleiden. Ook al was er geen acuut gevaar meer voor zelfmoord, Schmitt was er nog lang niet uit, vooral omdat Anna ook een aantal andere symptomen en ziektebeelden bij hem had vastgesteld, waarvan sommige moeilijk te classificeren waren en resulteerden in een uiterst complex totaalbeeld. Het feit dat hij zichzelf voorstelde als Branagorn van Elbara, een elfenkrijger van een andere wereld die op magische wijze naar de aarde was getransporteerd, was slechts één van de soms bizarre persoonlijkheidskenmerken van Frank Schmitt.

Een deel daarvan was dat het gemakkelijker was om met hem te communiceren als je hem niet met 'Meneer Schmitt' aansprak, maar accepteerde dat hij Branagorn, de elfenkrijger, was. Net zoals ze soms tolereerde dat hij haar Cherenwen noemde, wat waarschijnlijk de naam was van een blijkbaar verwante geest. In elk geval had Anna het gevoel dat het in veel opzichten gemakkelijker was geworden om met hem te communiceren. En dat rechtvaardigde zeker deze aanpak. Het psychische systeem van de patiënt begrijpen - dat was altijd de eerste stap. Maar alleen de eerste. Er moest nog meer volgen. Branagorn leefde blijkbaar in zijn eigen realiteit en leek ook weinig geneigd om die te verlaten. Waarschijnlijk, zo was Anna al snel duidelijk geworden, moest men gewoon wat bescheidener zijn over de haalbare doelen. Als men psychologisch stabiel genoeg was om niet toe te geven aan het verlangen om een einde aan het eigen bestaan te maken en om in het dagelijks leven enigszins rond te komen, was dat misschien al meer dan men kon hopen. Hij kon bijvoorbeeld zijn vreemde manier van uitdrukken behouden.

Branagorn deed een stap in de richting van Anna. "Cherenwen! Je schijnt je niet te realiseren dat een vreselijke vijand je op dit moment ontglipt! De moordenaar is opgestaan en jij staat erbij en verhindert mij te doen wat nodig is!"

"Hallo, recherche Münster," kwam Sven Haller nu tussenbeide en toonde Branagorn zijn politiebadge.

De elvenkrijger draaide zich om naar het hoofd van de moordbrigade en vervormde zijn gezicht alsof hij hevige pijn leed. Met zijn linkerhand greep hij naar zijn oor, dat verborgen zat onder zijn lange haar. "Je hoeft niet zo te schreeuwen," zei Branagorn. "Ik heb een heel goed gehoor. Je woorden doen me pijn!"

"Neem me niet kwalijk," knarste Haller tussen zijn tanden, zichtbaar geïrriteerd. "U zei net dat u iets weet over de dader die verantwoordelijk is voor de verschrikkelijke misdaad die hier heeft plaatsgevonden!"

"Hij is ontsnapt in de gedaante van een pestdokter!" antwoordde Branagorn.

"De man met wie je gevochten hebt?"

"Je moet hem Droomman noemen, want hij zal in je nachtmerries weer aan je verschijnen, daar ben ik heel zeker van!"

"Dus uw middeleeuwse en fantasievolle spelletjes in alle eer, maar als u enige waarneming hebt gedaan met betrekking tot de misdaad, vertel het me dan nu, meneer ..."

"Branagorn, hertog van Elbara."

Haller haalde diep adem. "Het zal wel! Zag je dat ..." Haller wees in de richting van de doden, maar Branagorn was duidelijk met iets heel anders bezig.

Raaben stapte naar binnen en fluisterde, zich tot Haller richtend: "Dat is een mafkees, we moeten hem niets geven."

"Dat denk ik ook," mompelde Haller en wendde zich weer tot Anna van der Pütten. "Wilt u de Sociaal Psychologische Dienst op de hoogte brengen?"

"Hoe - naar het gekkenhuis?" vroeg Willi Ternieden nogal luid. "Komt hij er nu zomaar mee weg? De heer Schmitt heeft een strafbaar feit gepleegd! Poging tot lichamelijk letsel en bedreiging! Pardon, poging tot zwaar lichamelijk letsel, er is tenslotte een wapen gebruikt!"

"Als je deze pestdokter hier ergens vindt, houdt niets je tegen om een aanklacht in te dienen," zei Raaben met een grijns. Terniedens blik gleed over de menigte. De zoektocht naar de pestdokter zou nu waarschijnlijk lijken op de beroemde zoektocht naar een naald in een hooiberg. "Let wel, ik weet niet of hij echt aangifte zou doen. Het leek me belangrijker voor hem om snel weg te komen!"

"Zou jij niet proberen snel weg te rennen als iemand met een zwaard achter je aan kwam?" vroeg Ternieden.

"Ja, dat is een mogelijke verklaring," beaamde Raaben.

"U wilt toch niet zeggen dat deze kermisvierder van de Zwarte Dood de kapper is!" riep Ternieden uit.

Raaben haalde zijn schouders op. "Overhaaste beslissingen zijn de grootste vijand van een succesvolle afronding van een onderzoek."

Ternieden zuchtte. "In onze tijd leerden we niet om zo hoogdravend te praten. Ik weet niet hoe we ons werk zo hebben kunnen doen!"

Raaben wendde zich tot Anna. "Je hoeft geen psycholoog te zijn om een zekere onderliggende agressiviteit te ontdekken, toch?"

Anna kreeg de kans niet om iets te zeggen, want Haller nam nu het woord. Hij zette zijn voet op de grond. "Laat iedereen uitkijken naar een man die rondloopt als de Zwarte Dood of de Pestdokter. Ik wil niet beschuldigd worden van het niet opvolgen van een spoor. En wat betreft de aanklacht tegen Schmitt, ik zal uw rapport en aanklacht graag doorsturen naar de openbare aanklager als u ambtshalve een aanklacht wilt indienen."

"Hoe zit het met mijn zwaard?" vroeg Branagorn. Anna had al een tijdje naar de bleke man gekeken, die daar met afgewende ogen stond, alsof hij de grond intens aan het aftasten was. Zijn leeftijd was moeilijk in te schatten, dacht Anna. Hij zou achter in de twintig kunnen zijn, maar sommige dingen aan hem leken vreemd oud, en de perkamentachtige, doorschijnende huid droeg ook bij aan die indruk. Hij was ook erg uitgemergeld, waardoor de botten in één gezicht opvielen. Vreemd genoeg, als ik niet had geweten dat er in zijn gegevens een geboortedatum stond die aangaf dat hij net in de dertig was, zou Anna ook zonder verbazing een vijftiger hebben geaccepteerd. Zelf beweerde hij echter al duizenden jaren geleefd te hebben - in deze en andere werelden. Elfenkrijgers waren immers bijna onsterfelijk.

"Ik heb mijn zwaard nodig," zei Branagorn nu, terwijl hij een stap in de richting van het lijk zette en met zijn ogen systematisch een andere vierkante meter grasland van de weide van het Telgte-plan leek af te tasten. Deze keer formuleerde hij zijn woorden niet in de vorm van een vraag. Het was eerder een onmiskenbare eis, die met zo'n nadruk werd gesteld dat Haller en Raaben luisterden. Ternieden daarentegen maakte alleen een handgebaar, pakte de walkietalkie en gaf een korte beschrijving van de pestdokter aan zijn collega's.

"Uw zwaard blijft voorlopig in beslag genomen," legde Haller uit, terwijl hij zich tot Branagorn richtte.

"Met welk recht?" vroeg Branagorn, zonder zijn ogen van de grond op te heffen.

"Wat bedoel je met welk recht?"

"Een zwaard geldt wettelijk niet als wapen," legde Branagorn uit. "Wettelijk gezien is het een staand mes en er zijn geen beperkingen of meldingsplichten voor het bezit ervan, in tegenstelling tot verborgen-mesjes, waarvoor aparte regels gelden als het lemmet langer is dan tien centimeter."

"Dat ratel je echt af!"

"Ik heb mijn onderzoek gedaan."

"Bent u ooit in de problemen gekomen door uw zwaard - of waarom heeft u dit allemaal op afroep?"

Branagorn keek nu op. Hij keek Haller zo intens aan dat de hoofddetective zich er zichtbaar ongemakkelijk bij voelde. "Wilt u zich nu aan de wet houden en mij mijn eigendom teruggeven?"

"Nee."

"Jullie willen de wet vertegenwoordigen en houden je er zelf niet aan! Wat een verdorven wereld! Wat een schandelijk gedrag! Maar in plaats van dat jullie het kwaad zoeken en vinden dat de vorm van de Zwarte Dood heeft aangenomen, kwellen jullie iemand die zuiver van hart is en zo rechtvaardig dat jullie smerige verbeelding het zich waarschijnlijk niet eens kan voorstellen!"

Raaben grinnikte. "Sorry, maar je hebt echt een vreemde manier om je uit te drukken." Hij wendde zich tot Haller. "Maar daar heeft hij gelijk in!"

"Hij krijgt het zwaard niet terug," verklaarde Haller. "En wat de juridische zaken betreft, mijnheer Schmitt ..."

"Alsjeblieft Branagorn!" smeekte de bleke man. "En voor de rest smeek ik u! Houd u aan de letter van de wet, heer, en laat me niet over aan een onberekenbare gril! Want als ik de volgende keer de droomman tegenkom, wil ik dat goed gewapend doen!"

"Echter! Bij grote evenementen is het mogelijk om het begrip wapens iets ruimer te interpreteren. Voor voetbalwedstrijden verzamelen we ook allerlei dingen die mensen anders mogen bezitten zonder zich te registreren of een vergunning te krijgen."

"En deze uitvlucht moet rechtvaardigen dat u mij van mijn eigendom berooft?" brulde Branagorn, zijn uitdrukking nam een soort woeste vastberadenheid aan.

"Dit is geen uitvlucht, dit is onze wettelijke positie!"

"U wilt de diefstal van een zwaard rechtvaardigen door te zeggen dat hier een groot evenement wordt gehouden, waarbij weer elke tweede of derde aanwezige een zwaard draagt? U lijkt me voor de gek te willen houden en me te willen bespotten!"

"Ik ben ervan overtuigd dat je je zwaard terugkrijgt na afloop van een eventueel proces - als het überhaupt zover mocht komen, beste Branagorn," kwam Anna van der Pütten nu tussenbeide om de langzaam maar zeker escalerende situatie te sussen. Ze wendde zich tot Haller en knikte naar hem. "Is dat niet zo, meneer Haller?" vroeg ze nogmaals, op zoek naar bevestiging, met een soort nadruk in haar toon die bedoeld was om de hoofdrechercheur te vertellen dat hij alsjeblieft wat rustiger aan moest doen. Haller zuchtte.

"Ja, dat kan ik u inderdaad beloven, Mr Schmitt, ik bedoel natuurlijk Mr Branagorn!"

Branagorns blik kreeg iets stierachtigs. Hij richtte zich op een bepaald punt op de grond. Anna dacht aanvankelijk dat dit een uiterlijk teken was van de diepe innerlijke tegendraadse houding die hij ongetwijfeld voelde tegenover Haller en de andere politieagenten. In ieder geval stond hier een man die tot over zijn oren verontwaardigd was over de manier waarop hij behandeld was en die het blijkbaar gewoon niet kon bevatten dat hij verhinderd was om met een zwaard achter iemand anders aan te gaan. "Ik denk dat als je je zwaard een paar dagen niet bij de hand hebt, je er wel mee zult kunnen leven, Branagorn."

"Als je dit van me vraagt, Cherenwen, dan zal ik het zonder mopperen op me nemen."

"Daar ben ik heel blij om!"

Branagorn strekte nu een hand uit en wees naar een bepaalde plek op de grond. "Daar zit haar."

Anna fronste haar wenkbrauwen. "Pardon?"

Het duurde even voordat ze zich realiseerde dat ze op dit moment niet was aangesproken, maar dat Branagorn zijn woorden in feite aan Sven Haller had gericht.

"Ik ben geen spoorzoeker, en er kunnen zeker anderen zijn die beter zijn in de kunst van het spoorzoeken dan ik, maar ik denk dat u deze haren veilig moet stellen om uw bevindingen uit te halen, zoals uw gewoonte is, Herr Haller!"

"Ik zie niets!" zei Haller.

"Kijk dan goed. Het zijn de haren van de doden. Degene die ze van haar afpakte lijkt er een paar verloren te hebben ..." Branagorn volgde het spoor op de grond met zijn ogen. "Hier liggen ook haren!"

Raaben hurkte neer. Hij had een latex handschoen over zijn rechterhand geschoven en knipperde met zijn ogen. Toen zakte hij door zijn knieën en boog nog lager. "Daar zit echt iets!" hijgde hij. Hij haalde een pincet en een zakje uit de zakken van zijn leren jas. Even later hield hij met de pincet iets tegen het licht. Anna kon onmogelijk zien wat het was.

"Dat kan echt een haar zijn."

"Raak niets aan!" zei Haller toen Branagorn een paar stappen van de dode vrouw verwijderd was.

Branagorn wees naar een plek op ongeveer twee handbreedtes van het hoofd van de dode vrouw. "Hier zit een afdruk!" zei hij.

Raaben was bij hem.

"Daar zit echt iets!" vroeg hij zich af. "Het zouden zelfs vingerafdrukken kunnen zijn."

"Vergeet de vingerafdrukken," onderbrak Branagorn. "Als je die neemt, vernietig je het echte spoor."

"Wat moest dat voorstellen, als ik dat in alle bescheidenheid mag vragen?" zei Raaben met een half spottende, half ironische ondertoon.

"De eigenlijke route bestaat uit deze plekken hier!"

Hij wees met zijn dunne, lange en zeer mager uitziende vingers aan wat hij bedoelde.

Raaben trok zijn wenkbrauwen op. "Oh, ja?"

"Het is de afdruk van een hand die hier even omhoog stak!"

"En waarom zien we daar geen vingerafdrukken die overeenkomen met de locatie?"

"Omdat de vingerafdrukken van de mensen zijn die de auto bezitten en er eerder waren. Maar de andere afdrukken zijn van een hand, daar ben ik zeker van! Maar een hand die bedekt was met een handschoen. Daarom is het zinloos om te proberen een afdruk te vinden. U zult de kleine onmiskenbare lijnen niet kunnen vinden en daarom zult u ze niet kunnen vergelijken, beste bewaker van de orde!"

Raaben was behoorlijk perplex.

Haller ook.

"Meneer Schmitt lijkt goede ogen te hebben," merkte Raaben op.

"Hij is nog steeds een lastpost," verduidelijkte Haller en wendde zich tot Anna. "Frau van der Pütten, ik wil dat deze elfenkrijger hier weggaat en ons ons werk laat doen."

"Ik zie precies wat er gebeurd is," zei Branagorn ondertussen. "Een persoon die niet groter was dan één meter zeventig sneed met een zeer scherp mes in de nek van deze vrouw. Het was een enkele beweging, vol woede, met veel kracht. En heel veel haat. De haat die gevoeld wordt door een wezen dat eerder zelf diep vernederd was, of door iemand die zichzelf in het grootste gevaar van zijn leven waant."

"Branagorn!" kwam Haller tussenbeide.

Maar de elfkrijger liet zich niet tegenhouden. Het feit dat de lijkschouwer en een team van forensische experts inmiddels waren gearriveerd, leek hem niet te deren. Zijn blik leek glazig, alsof hij alles om zich heen buiten sloot. Alles behalve heel specifieke details waarvan hij geloofde dat ze betekenis hadden. Hij sprak verder en Anna, die eerst ook de neiging voelde om hem in zijn woordenstroom te stoppen, zei geen woord. Ze voelde een vreemde fascinatie die moeilijk uit te leggen was. Branagorns woordenstroom ontvouwde een aantrekkingskracht waaraan zelfs zij niet kon ontsnappen, ook al zou ze dat gewild hebben. Ze was zeer terughoudend om zich zomaar mee te laten voeren op deze weg van pure fantasie. Een glibberige regenboog die naar het nirwana leidde en waarvan verwacht werd dat hij je van alle kennis zou beroven. Maar vreemd genoeg had Anna precies het tegenovergestelde gevoel - en misschien was dat wel wat haar het meest verwarde. Branagorn sprak over de gebeurtenissen die hier volgens hem hadden plaatsgevonden alsof hij ze op een mysterieuze manier kon zien - niet als iemand die slechts een beredeneerde hypothese maakte. Het leek hem allemaal net zo duidelijk als de haar die hij op de grond zag of de handafdruk, of wat hij dacht dat het was. Dat was in geen geval bewezen. Het konden net zo goed allemaal praatjes zijn, en Anna herinnerde zichzelf bewust aan deze mogelijkheid.

"Het lange mes, de doodssteek van de droomheks, is aan de kleding afgeveegd," ging Branagorn verder. "Drie keer is het mes langs de stof van het beenkleed geveegd en één keer langs de blouse, waarvan de vloeiende stof het bloed niet zo gemakkelijk opneemt. Maar toch was dit de vierde haal, want het geweer was inmiddels bijna helemaal schoongemaakt."

"Geweer?" echode Raaben.

Branagorn draaide zich kort om. "Vergeef me, onwetende. Ik was vergeten dat het woord geweer in het laatste millennium een verarming van zijn betekenis heeft ondergaan, en in die tijd niet meer staat voor enige bewapening, van messen tot zwaarden of een exploderende handpijp, maar alleen gebruikt wordt voor vuurwapens met een lange loop."

"Je zegt niet..."

"De droom-henchman neemt vele vormen aan. Deze keer is hij in een persoon gedreven die zichzelf bevlekt ziet en die, ondanks haar grenzeloze woede, het schuldgevoel kan voelen dat ze met het bloed aan haar mes wil afvegen, alsof ze kleren met stof bevlekt heeft." Hij liet zijn ogen aandachtig afdwalen. De ogen van de toeschouwers, die zich in vrij grote aantallen hadden verzameld, waren aan Branagorn gekluisterd. Misschien was de een of de ander er zelfs niet honderd procent zeker van of dit niet misschien zelfs deel uitmaakte van een of andere voorstelling die gegeven werd als onderdeel van het middeleeuwse spektakel op de Planwiese. Anna maakte dat in ieder geval op uit sommige opmerkingen, die bij voorkeur afkomstig waren van mensen voor wie het vreselijk verminkte lijk niet te zien was vanwege de gezichtshoek. "Niet met een mes, maar met een badmes dat niet langer is dan drie vingers!"

"Wordt dat in het Duits niet toevallig een scheermesje genoemd?" vroeg Raaben spottend.

Branagorn ging er niet verder op in. "Je kunt aan de huid zien hoe de afzonderlijke paden getekend zijn. Het lemmet was erg scherp. De dromer lijkt een meester te zijn geweest in het vak van badderaar! Er is geen haartje overgebleven en hij heeft er maar weinig verloren ..." Plotseling keek hij op zichzelf neer, letterlijk met een pijnscheut. Hij leek iets op zijn mouw ontdekt te hebben. Even later had hij het in zijn hand. Het was een haar - zo zwart en dik dat het gewoon niet overeenkwam met het fijne en zeer lichte haar van deze vreemde man en daarom niet van hem afkomstig kon zijn.

Branagorn draaide zich naar Haller en stak zijn haar naar hem uit. Hij hield het vast met zijn duim en wijsvinger. "Bewaar dit, Hoeder van de Orde. Misschien kunt u er kennis uit halen met de magie van uw wetenschap."

"Mag ik u eraan herinneren dat het haar op uw kleren zat, mijnheer Schmitt!"

"Ik heb liever dat je me Branagorn ..."

"Nee, ik doe niet mee aan deze onzin! Er ligt hier een dode vrouw en het spel zou afgelopen moeten zijn."

"Maar - neem dit haar en onderzoek het met de methoden die u ter beschikking staan, hoeders van de orde, want u zult het mijne zeker wantrouwen, net zoals u mij al helemaal wantrouwt!"

"Dat kun je wel zeggen!"

"Dat dit haar op mijn kleren zat is niet verwonderlijk! De lijkbezorger heeft het daar neergelegd toen ik met hem vocht. U was getuige van deze gebeurtenis, waarbij mij mijn zwaard werd afgenomen!"

"Waarom doe je hem geen plezier," zei Anna.

"Als uw patiënt mij ook een plezier wil doen, mevrouw van der Pütten! Zeg hem dat hij hier weg moet gaan en zich onmiddellijk uit het gemarkeerde gebied moet verwijderen! Onmiddellijk!"

"Als je je aan je belofte houdt, kom ik je halverwege tegemoet," beloofde Branagorn.

Haller maakte met zijn hand een teken naar Raaben. Raaben nam toen het haar en deed het in een zakje, zodat het opgestuurd kon worden voor laboratoriumonderzoek.

Branagorn boog lichtjes. Toen liep hij weg.

Hij draaide zich niet meer om. Met een ietwat onhandige sprong overwon hij de fladderband. Zijn haar waaide een beetje opzij.

Anna zag op dat moment voor het eerst zijn oor. Het was puntig en zag er op de een of andere manier misvormd uit. Misschien was het het resultaat van een ongeluk, dacht ze. Voor een cosmetische operatie was het resultaat gewoon te slecht. Er waren gevallen bekend van zeer fantastische rollenspelers die zich in hun dagelijks leven niet alleen als orcs, duivels of vampiers verkleedden, maar ook chirurgische plastische chirurgie ondergingen, lange tanden hadden of implantaten van duivelhoorns. Eén ding was in ieder geval zeker voor Anna. Branagorns oor was beslist niet het werk van een plastisch chirurg!

"Meneer Haller, neem me niet kwalijk ..."

"Mevrouw van der Pütten, laat deze gek nu gewoon gaan en steun mij hier! Alstublieft! Op zijn vroegst kunt u iets voor meneer Schmitt doen als het Openbaar Ministerie hem ambtshalve aanklaagt en u dan een of ander papier kunt opstellen dat zich een deskundigenoordeel noemt en waarin deze gek dan wordt gecertificeerd dat hij niets kan doen voor de domme dingen die hij pleegt!"

Anna aarzelde. Maar het volgende moment was Branagorn al in de menigte verdwenen. Ze liet haar blik zoekend afdwalen, maar hij was plotseling nergens meer te bekennen.

"Hij is mijn patiënt," zei Anna uiteindelijk.

"Maar niet nu, mevrouw van der Pütten! Niet nu! Want nu heb ik u hier nodig! En verban ondertussen deze gek uit uw gedachten. Hemeltje, je moet stoppen met riddertje spelen als je ouder bent dan tien, zou ik zeggen! Al het andere is ziek!"

"Het heet LARP, Mr. Haller."

"Pardon?"

"Levend acteren als rollenspel. Kijk om je heen! Het is niets ongewoons vandaag!"

*

Anna betrapte zichzelf erop dat ze steeds weer naar Branagorn keek. Ze vroeg zich af of ze hem aan zijn lot kon overlaten. Hij had immers een verhitte ruzie met de pestdokter gehad, die slecht had kunnen aflopen.

Anna keek toe hoe de forensische arts zijn eerste oppervlakkige onderzoek afrondde, Haller de voor de hand liggende veronderstelling vertelde dat de doorgesneden keel inderdaad de doodsoorzaak was, en toen werd het lichaam in een zinken kist gelegd en meegenomen. Ondertussen was ook de pers gearriveerd. Niet alleen de lokale, maar ook vertegenwoordigers van een roddelblad waarvan het logo op zijn tas stond. De lokale televisie zou zeker ook niet lang op zich laten wachten. Het was immers niet veel verder van de Münster studio van de WDR dan wanneer men de reis naar Telgte aan de Friesenring zou beginnen.

De forensische agenten deden hun werk zeer nauwgezet en ondertussen waren er extra agenten gearriveerd die van hoofdinspecteur Haller de opdracht hadden gekregen om de persoonlijke gegevens van zoveel mogelijk bezoekers van de middeleeuwse markt te noteren en hen te vragen of ze misschien relevante informatie konden geven die licht op de misdaad zou kunnen werpen.

Het zou waarschijnlijk weken duren om al deze aanwijzingen te verwerken en het kaf van het koren te scheiden. Dit was ook de reden waarom speciale commissies die direct na een misdaad werden opgericht, in het begin met meer dan honderd agenten konden worden bemand, om na verloop van tijd terug te smelten tot een klein aantal onderzoekers.

Het was waarschijnlijk niet haalbaar om de persoonlijke gegevens van alle voorbijgangers op de middeleeuwse markt te noteren. Velen van hen liepen al naar de parkeerplaatsen, en daarom stelde Willi Ternieden voor om enkele agenten de nummerplaten van de daar geparkeerde voertuigen te laten noteren. Het was immers mogelijk dat een mogelijke dader later onder de aandacht van de politie zou komen en zij hadden bewijs nodig dat hij überhaupt op de plaats delict was geweest.

Er was ook een megafoon die iedereen opriep die misschien getuige was geweest van het misdrijf of het slachtoffer kende, om zich te melden. "Wie van u kent Jennifer Heinze uit Ladbergen? Als ze niet alleen was op de middeleeuwse markt, moeten haar metgezellen onmiddellijk contact opnemen met de politie, want alle informatie kan helpen bij het oplossen van het misdrijf."

Haller wendde zich tot Anna van der Pütten.

"Doe me voortaan een plezier, mevrouw van der Pütten!"

"Als het kan!"

"Hou die gek voortaan uit mijn buurt!"

"Waarom denk je dat hij je weer zal benaderen?" vroeg Anna.

Haller keek haar een beetje verbaasd aan. "Luister, je hoeft geen psychologie gestudeerd te hebben om dat te kunnen voorspellen."

"Oh nee?"

"Hij leek ronduit geobsedeerd te zijn door wat hier gebeurde en integreerde het blijkbaar in zijn waanideeën! Dat is niets bijzonders. Dit is het geval met veel herrieschoppers. Ze kwellen je vaak heel hardnekkig met hun vermeende aanwijzingen en willen je uitleggen hoe je te werk moet gaan, wie je het beste kunt arresteren, enzovoort!"

"Nou, u denkt tenminste niet dat hij iets met de misdaad te maken had."

"We zullen zijn zwaard natuurlijk goed bekijken, maar het lijkt erop dat het niet de juiste vorm heeft en ook veel te bot is om het moordwapen te zijn geweest. Ik wil natuurlijk niet vooruitlopen op de laboratoriumtests, maar ..."

"Ben je serieus van plan om het pistool op te sturen?"

"Natuurlijk!"