Reisindrukken in het Oosten - Louis Heldring - E-Book

Reisindrukken in het Oosten E-Book

Louis Heldring

0,0
0,00 €

oder
  • Herausgeber: DigiCat
  • Kategorie: Lebensstil
  • Sprache: Niederländisch
  • Veröffentlichungsjahr: 2023
Beschreibung

DigiCat Uitgeverij presenteert u deze speciale editie van "Reisindrukken in het Oosten" van Louis Heldring. DigiCat Uitgeverij is ervan overtuigd dat elk geschreven woord een erfenis van de mensheid is. Elk DigiCat boek is zorgvuldig gereproduceerd voor heruitgave in een nieuw, modern formaat. De boeken zijn zowel in gedrukte als e-boek formaten verkrijgbaar. DigiCat hoopt dat u dit werk zult behandelen met de erkenning en de passie die het verdient als klassieker van de wereldliteratuur.

Das E-Book können Sie in Legimi-Apps oder einer beliebigen App lesen, die das folgende Format unterstützen:

EPUB
Bewertungen
0,0
0
0
0
0
0



Louis Heldring

Reisindrukken in het Oosten

 
EAN 8596547471738
DigiCat, 2023 Contact: [email protected]

Inhoudsopgave

Voorwoord.
CORINTHE.
ATHENE.
ALEXANDRIË.
CAÏRO .
PORT-SAÏD EN BEYROET.
BAÄLBEK.
DAMASCUS.
EEN WOESTIJNREIS.
HET MEER VAN GENNESARETH .
HET TURKSCH BESTUUR.
NAZARETH.
SAMARIA.
NABULUS.
JERICHO EN DE DOODE ZEE.
DE HEILIGDOMMEN IN HET TEGENWOORDIGE JERUSALEM.
DE OUDE STAD EN HARE GRAVEN.
DE WATERWERKEN DER OUDHEID.
BETHLEHEM.
DE OLIJFBERG.

Voorwoord.

Inhoudsopgave

Deze reisindrukken, meerendeels onderweg door mij opgesteld, verschenen eerst als Brieven uit het Oosten in het Nederlandsch Dagblad en dragen daardoor nog het karakter van afzonderlijke eenigszins op zich zelf staande gedeelten onzer reis. Toen zij daarna als Feuilleton in den Rotterdamschen Kerkbode waren opgenomen, werd door sommigen de wensch geuit, dat ik ze gezamelijk zou uitgeven. Te dien einde werden zij door mij hier en daar aangevuld en zooveel mogelijk tot een geheel gevormd om bij mijn vertrek uit Rotterdam voor mijne catechisanten te kunnen dienen als gedachtenis aan mijn zevenjarig verblijf in de Gemeente.

Als zoodanig verschijnt dan dit boekje thans in het licht zonder eenige verdere pretensie. Het wil iets terug geven van hetgeen wij in het Oosten gezien hebben en in 't bijzonder datgene, wat in hooge mate mijne aandacht trof, maar biedt geen volledig beeld van het geheel.

De plaatjes, die dit werkje bevat, zijn ontleend aan een album van 24 chromolithographieën over Palestina die èn door gelijkenis èn door uitvoering boven alle andere, die ik zag, uitmunten. Zij werden onlangs in het licht gegeven door het Rauhe Haus te Hamburg, wier Directeur, mijn vriend Dr. J. Wichern met toestemming van den teekenaar R. J. Hartman en den uitgever J. Benzinger den herdruk van dit twaalftal aquarellen, die dit boekje sieren, met de meeste welwillendheid heeft bevorderd, mede ook omdat de uitgaaf hiervan moest strekken ten voordeele van eene zusterinstelling, het DoorgangshuisteHoenderloo, dat evenals het Rauhe Haus de opvoeding van verwaarloosde knapen beoogt. Moge deze proeve van illustratie menigeen uitlokken dat schoone album in zijn geheel aan te schaffen.

Met een gevoel van dankbaarheid aan den Heer, die ons het voorrecht schonk deze reis te maken en ons op al onze wegen bewaarde, heb ik aan de samenstelling van dit boekje gewerkt. Daarbij mag ik niet verzuimen een woord van bijzonderen dank te betuigen aan mijne beide ambtsbroeders J. Krayenbelt uit Rotterdam en H. C. van Lindonk uit Oosterbeek. Heeft de eerste, door zijn herhaald bezoek aan Palestina volkomen van alles op de hoogte, ons allen vaak door zijn meerdere kennis voorgelicht en daardoor op velerlei onze aandacht gevestigd, dat anders daaraan wellicht zou zijn ontgaan; persoonlijk heeft hij en vooral de andere ambtsbroeder mij verplicht, met wien ik steeds alle lief en leed of beter gezegd, met wien ik het eerste en die met mij het laatste zoo vriendelijk deelde, toen ik onder minder gunstige omstandigheden de terugreis van Caïro naar huis moest aanvaarden.

Moge het hun en de overige reisgenooten bij de lezing gaan als mij bij de samenstelling van dit boekje. Vaak toch was het mij alsof de oude indrukken opgefrischt en de heerlijke herinneringen weer verlevendigd werden aan zooveel schoone, maar ook enkele droeve dagen.

Ben ik er in geslaagd aan anderen, die Palestina niet door eigene aanschouwing kennen, eene juiste voorstelling, kon het zijn een eenigszins sprekend beeld gegeven te hebben van het land, waar eenmaal de Heiland der wereld leefde, dan zal ik mijne moeite ruimschoots beloond achten.

Moge dit boekje, welks uiterlijke vorm den uitgever tot eer strekt, hem voldoening geven, der stichting van Hoenderloo, wier drukkerij het aanbiedt als proeve van bewerking ter aanbeveling strekken en het Koninkrijk Gods, hetwelk deze inrichting in het werk der dienende liefde tracht te bevorderen ten goede komen.

H.

CORINTHE.

Inhoudsopgave

Non cuivis contingit Corinthum adire.

Het bovenstaande spreekwoord, hetwelk in het Hollandsch beteekent, dat men het van oudsher een groot voorrecht achtte Corinthe te mogen bezoeken, kwam mij gedurig voor den geest, toen wij op onze reis naar het Oosten de klassieke plaatsen der oudheid naderden, waarvan Corinthe voor ons, wel niet in rang maar in volgorde de eerste was en waarvan wij met groote belangstelling kennis namen.

Het reizen toch is tegenwoordig niet meer zooveel bijzonders als in de dagen, toen dat spreekwoord nog algemeen was. Wat beteekent het thans nog met een trein, die u in een dag van de Noordzee naar Adriatische zee verplaatst en een volgenden dag gansch Italië doorbrengt tot Brindisi! Hier stapt men dan op een prachtige salonboot, die helaas al te snel, het donkerblauwe water der Adriatische zee doorklieft. Gelukkig wordt gedurende enkele uren het anker geworpen voor de haven van Corfoe, zoodat men gelegenheid heeft een rijtoer te maken over een klein gedeelte van het eiland, de geliefkoosde plek der voormalige Keizerin van Oostenrijk, wier lustoord, te midden van het altijd groen geboomte, het uitzicht heeft op de prachtige blauwe zee. Nog eenige uren stoomens en het anker valt in de Grieksche haven van Padras, waar men den klassieken bodem betreedt van den Peloponnesus. Hier staat een trein gereed, die u in eenige uren langs de schoone golf, die dit schier-eiland ten Noorden begrenst, naar Corinthe brengt.

Zoo iets gansch ongewoons is 't dus in onzen tijd waarlijk niet om naar Corinthe te gaan. Het oude spreekwoord doelde dan ook minder op de reis daarheen, dan op het verblijf zelf; doch dit is thans zoo eenvoudig, om niet te zeggen primitief, dat er wel eenige tegenstrijdigheid in schijnt om met zulk een deftig spreekwoord te beginnen.

Toch was er, althans voor mij, reden voor om het een groot voorrecht te achten iets van het oude Corinthe te mogen zien. Iets, zeg ik, want het is maar zeer weinig wat nog herinnert aan de voormalige grootheid dezer oude wereldstad. Doch wij bezochten haar dan ook niet allereerst als een monument der klassieke oudheid, maar in gedachte aan de Christengemeente, welke de groote heidenapostel daar stichtte; waar hij zelf zoo lang vertoefde bij Aquila en Priscilla, evenals hij tentenmakers van beroep, bij welke hij te Kenchreën woonde, de Oostelijke haven der stad. Deze bijzonderheden wekten vooral onze belangstelling; en, al is datgene, wat men ziet, ook nog zoo weinig, toch hoop ik dat dit weinige, zoowel in dit als in de volgende opstellen, waarin onze reisindrukken in het Oosten worden beschreven, de belangstelling van den lezer verdienen en het spreekwoord zal bevestigen, dat het inderdaad een voorrecht is naar Corinthe te mogen gaan en straks naar die plaatsen, waar de Heer zelf heeft geleefd, waar Hij zijn lessen gaf en wonderen deed.

De juiste plaats der oude stad, weleer het middelpunt der hoogste weelde en grofste zinnelijkheid, die gemeenlijk hand aan hand gaan, is slechts bij benadering te bepalen, daar de plaats waar Corinthe gelegen moet hebben, thans een onafzienbaar akkerveld is geworden. Toch is het niet moeilijk zich voor te stellen, waar het eenmaal lag. Denk u een strook lands, die zacht glooiend oploopt van het strand tot aan een steil, koepelvormig gebergte ter hoogte van 575 meter, op een uur afstand van de zee. Daar tusschen in lag het oude Corinthe. De voorstad Kenchreën, waar Paulus woonde, lag aan de andere zijde der landengte van den Istmus, door een muur met Corinthe verbonden, waarvan nog de overblijfsels te zien zijn. De eigenlijke stad strekte zich uit van den voet van het gebergte tot aan de Corinthische golf. Op het gebergte zelf ziet men nog duidelijk de overblijfsels van de oude vestingwerken van den burcht Akrocorinthe, die een geheel vormde met de stad. Aan den voet van den burcht verheffen zich 7 rijzige Corinthische zuilen van een ouden Griekschen tempel; daarnaast heeft men onlangs, enkele meters onder de aarde, de muren en gangen van eenige woonhuizen blootgelegd.

Ziedaar alles wat nog van het oude Corinthe te zien is. Weinig inderdaad, maar toch voldoende om zich een denkbeeld te vormen van de schoone ligging der stad, wier grondslag blijkbaar geheel terrasvormig opliep van de zee tot aan den burcht.

Men kan zich dus denken welk een schoonen aanblik de stad moet opgeleverd hebben voor hen, die haar naderden van de zee, van Westelijke zijde. Op den voorgrond de haven, met haar talrijke schepen; daarachter de stad met hare helderwitte huizen en slanke tempels met sierlijke Corinthische zuilen; en eindelijk hoog daarboven de burcht met den tempel van Aphrodite.

En welk schouwspel men genoot, wanneer men van den burcht de stad overzag, die daar lag in de vlakte aan de schoone donkerblauwe zee met het hoog gebergte daarachter en den beroemden Parnassus in het verschiet, daarvan hebben wij iets genoten, toen wij in den namiddag de hoogte Akrocorinthe bestegen en daar zaten op de ruïnen van den ouden tempel, terwijl de zon achter de bergen van den Peloponnesus onderging. Het was een onvergetelijk schouwspel; de bergen getint met paarsen gloed en de zee nog blauwer dan blauw. En terwijl ons oog zich niet kon verzadigen aan dit schoone tafereel in het Westen, keerden wij ons onwillekeurig naar het Oosten om een blik te slaan op de Aegeïsche zee aan de andere zijde van de landengte, met het gebergte van Attica, waarboven de maan in haar volle pracht opging, wier zilverwit licht weerkaatste in de spiegelgladde zee en de bergen van Attica daarachter bescheen. Het waren onvergetelijke oogenblikken, die wij doorbrachten, oogenblikken, waarin zich allerlei indrukken van ons meester maakten en die de grootste verwachtingen wekten van een land, dat ons reeds den eersten dag zooveel gaf te genieten van de heerlijke schepping van dien God, Die ook aan de bewoners van Corinthe onbekend was, totdat de apostel Paulus Hem predikte.

Hoe anders zoude dat Corinthe er nu misschien uitzien, wanneer het die prediking had aangenomen en bewaard. Mogelijk zou dan zulk een oordeel Gods niet over haar zijn gekomen, zoodat men nu hare plaats nauwelijks meer kent.

Het was alsof dat schouwspel van die zon, die onderging, en van die maan, die opging, in weinige oogenblikken de geschiedenis van eeuwen in onze herinnering terugriep. Het was het beeld van het Evangelie, dat week voor den Islam; het was alsof dat tafereel tot ons sprak van de Zon der Gerechtigheid, die voor een wijle scheen, totdat de halve maan haar verving.

De avond was inmiddels gevallen. Wij daalden den berg af en zagen de avondster in een glans, schooner dan wij haar ooit in ons land aanschouwden. Een weinig verder ontmoetten wij een herder met zijne kudde, die gedurende den nacht de schapen ging weiden op de velden. Die ster in het Westen en die schapen op het veld voerden onze gedachten onwillekeurig terug naar Bethlehems velden en deden ons denken aan Hem, Die in nederigheid geboren, alle macht bezit in hemel en op aarde, bij Wien geen ding onmogelijk is. Zal Hij, zoo dachten wij onwillekeurig, ook hier nog eenmaal wederom het reine Evangelie van het heil der wereld brengen, dat thans verborgen ligt onder het deksel der Grieksche Kerk!

Wie zal het zeggen? Bij Hem zijn alle dingen mogelijk. Hij maakt het avondgesternte tot de morgenster. Moge dit ook in geestelijk opzicht van Corinthe gelden en hier nog eenmaal de nacht der nevelen wijken voor den dag des heils.

ATHENE.

Inhoudsopgave

De spoortrein, die van Corinthe naar Athene leidt en dien weg in vier uren tijds aflegt, vertrekt maar tweemaal daags, de eerste om half twee in den namiddag, wel een bewijs, dat er op het gebied van handel en verkeer in Griekenland zeer weinig bedrijvigheid is. Hetzelfde merkt men op, wanneer men het kanaal passeert, dat de landengte van den Isthmus doorsnijdt en de golf van Corinthe met die van Aeginus verbindt en waarvan zoo weinig gebruik wordt gemaakt, dat wij gedurende twee volle dagen op geen der beide wateren een enkel schip zagen. Het reusachtige werk der doorgraving van het kanaal, dat 6 K.m. lang is en op sommige plaatsen een hoogte van 70–80 meter doorsnijdt, beantwoordt dus niet aan zijn doel, deels omdat de breedte van 23 of de diepte van 8 meter onvoldoende is voor groote schepen, deels omdat er noch aan de golf van Corinthe noch aan die van Aeginus een havenplaats van eenige beteekenis ligt.

De trein volgt de kust der Aeginische zee eerst door de vlakte, daarna langs de hoogte en biedt daardoor een verrukkelijk schoon uitzicht over de zee en op het eiland Salamis. Verder volgt Megara, een echt Oostersch stadje, waarvan de huizen als zwaluwnesten tegen de helling van den berg zijn gelegen en het vanwege zijne mysteriën weleer beroemde Eleusis, waar men echter slechts de fondamenten ziet van een voormaligen tempel.

Overigens bood de weg, althans in het najaar, weinig schoons. Sedert een half jaar had het niet geregend en daardoor was alles even dor en droog. Het vale groen der olijfboomen, die sprekend gelijken op onze knotwilligen, was grijs van het stof. Die Griekenland bezoekt enkel om natuurschoon ziet zich deerlijk teleurgesteld en doet beter een ander land te kiezen. Gelukkig werd ons echter veel vergoed door het prachtige weder, dat in den herfst bijzonder standvastig is.

Eindelijk bereikt de trein Athene, de stad, die reeds voor zoovele eeuwen het middelpunt was van beschaving, en kunst en wijsbegeerte, letterkunde en van den godsdienst, zoo zelfs dat Paulus in zijn tijd den bewoners den roem gaf van alleszins godsdienstig te zijn. Inderdaad, men kan Athene niet zien zonder de waarheid van dat woord van den Apostel te beamen en te denken aan hetgeen hij sprak op den Areopagus, toen hij zeide: „Ik zie, dat gij in allen deele zeer godsdienstig zijt” (Hand. XVII: 22).

Natuurlijk denk ik daarbij niet aan het tegenwoordige Athene, al telt het ook, naar men ons verzekerde, meer dan honderd bedehuizen op eene bevolking van ruim 100.000 inwoners; maar wij denken aan het godsdienstig geloof der oude Atheners, dat weleer Paulus trof en dat nu nog tot ons spreekt uit allerlei overblijfselen van altaren en heiligdommen, die men vindt in de museums en aanwijst in de oude stad.

Van dit alles vormt de burcht Akropolis, die zich meer dan 100 meter boven de stad verheft, het middelpunt.

Daarheen richt dan ook elke vreemdeling, die Athene bezoekt, het eerst zijne schreden. Voor ons was er nog een bijzondere reden om het op den dag onzer aankomst te doen. Het was dien avond toch juist volle maan. Gedurende 5 dagen verleent de Regeering dan vergunning om den Akropolis met zijne gebouwen bij maanlicht te zien. De chef van het Hôtel d' Angleterre was zoo voorkomend geweest voor ons, die zijne landslieden waren, zulk eene toestemming te vragen en ik ben er dankbaar voor, dat ik daardoor die oude heiligdommen eerst bij maan- en later bij daglicht heb mogen aanschouwen. De bekoring daarvan ligt echter niet zoozeer in het zachte licht der maan, dat voor het oog minder hinderlijk is dan het schelle zonlicht, dat het oog bij dag schier verblindt; maar bovenal hierin, dat die oude gebouwen en heiligdommen, die bij dag ruïnes zijn, bij maanlicht nog geheel den indruk maken van ongeschonden te zijn gebleven. Terwijl men bij dag overal de schendende hand ziet van den mensch, die ook hier zooveel heeft verwoest, en de aandacht dikwerf wordt afgeleid door de schoone en fijn afgewerkte onderdeelen, die waarlijk geen mindere bewondering verdienen dan het geheel, is het bij avond, alsof niet zoozeer die deelen, maar het geheel veel meer spreekt. En juist dit geheel is zoo indrukwekkend grootsch en verheven. Langs majestueuze zuilen in Dorischen stijl bestijgt men de trappen van de voorgangen of Propyleën, die den toegang verleenen tot den Akropolis. Daar verheft zich ter rechterzijde het Parthenon en ter linkerzijde het Erechteion, beide scheppingen van den beroemden beeldhouwer Phidias uit den tijd van den prachtlievenden Pericles, die omstreeks 450 v. C. leefde en die gewijd zijn aan Athena, de godin der Wijsheid, de beschermgodin van Athene. Wij gaan tusschen beide door, totdat wij ze op eenigen afstand achter ons hebben en keeren ons dan om, ten einde de voorgevels, die juist naar ons toegekeerd zijn, in het heldere licht der maan te bezien, waarin het grauwe marmer als zuiver wit weerkaatst. De zijgevels van het Parthenon, die toen de Turken er een kruitmagazijn van gemaakt hadden, dat bij een belegering in de lucht sprong, geheel verwoest zijn geworden, mist men bij avond niet zoo als bij dag. Dit juist verhoogt den indruk van het machtige heiligdom, dat uitdrukken moest, wat de Atheners weleer gevoelden voor hunne goden.

En wanneer men dan van dien hoogen Akropolis neerziet naar beneden en het oog ontdekt ter eener zijde de rijzige kolommen van den voormaligen tempel van Zeus, en ter andere zijde den prachtigen en bijna ongerepten tempel van Theseus en men denkt daarbij nog aan zoovele andere grootere en kleinere heiligdommen en altaren aan allerlei goden gewijd, dan beseft men, waarom de Apostel aan de toenmalige bewoners den roem gaf van alleszins godsdienstig te zijn.

En toch, die God, dien zij onwetende dienden door een altaar aan den onbekenden God gewijd, was en bleef voor hen de groote onbekende, in spijt van de prediking van Paulus. Zijn woord van den Areopagus gesproken, eene breede rotshoogte tusschen den Akropolis en den tempel van Theseus gelegen, vond geen ingang, omdat men de goden van eigen vinding, tot welke men zichzelf zocht op te heffen door allerlei wijsgeerige beschouwingen en redeneeringen, hooger stelde dan den God der openbaring, Die tot ons gesproken heeft door Zijnen Zoon. Wanneer men daar staat te midden van al dien reuzenarbeid van menschenhanden, dan gevoelt men, dat al slaagt de mensch er in een schoon geheel samen te stellen, dat de bewondering wekt van voor- en nageslacht, het toch een streven blijft naar een ideaal, dat onbereikbaar is. Het is in weerwil van al het overweldigend schoone, toch het Parthenon bij avond, zonder het heldere licht der zon, waarbij men ziet wat er ontbreekt en men ontwaart, dat ondanks al het indrukwekkende en verhevene, het toch eene ruïne blijft.

Maar dit neemt niet weg, dat ook zulk eene ruïne getuigt van de diepgevoelde behoefte van des menschen ziel, die zoekt naar de hoogste waarheid en haar eert als de hoogste wijsheid. Daaraan herinneren ons de ruïnen van Athene's heiligdommen en tempels, die er nog bij menigte zijn gebleven; terwijl er van den zinnelijken en wellustigen Venusdienst in Corinthe nauwelijks een enkele is blijven staan.