De Chineesche Filosofie, Toegelicht voor niet-Sinologen, 2. Lao Tsz' - Henri Borel - E-Book
SONDERANGEBOT

De Chineesche Filosofie, Toegelicht voor niet-Sinologen, 2. Lao Tsz' E-Book

Henri Borel

0,0
0,00 €
Niedrigster Preis in 30 Tagen: 0,00 €

oder
-100%
Sammeln Sie Punkte in unserem Gutscheinprogramm und kaufen Sie E-Books und Hörbücher mit bis zu 100% Rabatt.
Mehr erfahren.
Beschreibung

In 'De Chineesche Filosofie, Toegelicht voor niet-Sinologen, 2. Lao Tsz', Henri Borel provides an in-depth exploration of Chinese philosophy, specifically focusing on the teachings of Lao Tzu. The book delves into the core principles of Taoism, offering a clear and accessible explanation for readers unfamiliar with Sinology. Borel's writing style is scholarly and informative, making this work an essential read for anyone interested in Eastern philosophy and culture. Henri Borel, a Dutch writer and sinologist, was well-versed in Chinese culture and philosophy. His expertise in the field and passion for promoting cross-cultural understanding are evident in this comprehensive study of Chinese philosophy. Through 'De Chineesche Filosofie', Borel aimed to bridge the gap between Western and Eastern thought, providing readers with valuable insights into a different worldview. I highly recommend 'De Chineesche Filosofie, Toegelicht voor niet-Sinologen, 2. Lao Tsz' to anyone seeking a deeper understanding of Chinese philosophy. Borel's meticulous research and engaging writing style make this book a valuable resource for both scholars and general readers interested in exploring the rich traditions of Chinese thought.

Das E-Book können Sie in Legimi-Apps oder einer beliebigen App lesen, die das folgende Format unterstützen:

EPUB
Bewertungen
0,0
0
0
0
0
0
Mehr Informationen
Mehr Informationen
Legimi prüft nicht, ob Rezensionen von Nutzern stammen, die den betreffenden Titel tatsächlich gekauft oder gelesen/gehört haben. Wir entfernen aber gefälschte Rezensionen.



Henri Borel

De Chineesche Filosofie, Toegelicht voor niet-Sinologen, 2. Lao Tsz'

 
EAN 8596547474661
DigiCat, 2023 Contact: [email protected]

Inhoudsopgave

VOORWOORD.
INLEIDING TOT DE FILOSOFIE VAN LAO TSZʼ.
TAO TEH KING.
Eerste Deel: Tao.
Hoofdstuk I.
Hoofdstuk I.
Hoofdstuk II.
Hoofdstuk II.
Hoofdstuk III.
Hoofdstuk III.
Hoofdstuk IV.
Hoofdstuk V.
Hoofdstuk V.
Hoofdstuk VI.
Hoofdstuk VI.
Hoofdstuk VII.
Hoofdstuk VII.
Hoofdstuk VIII.
Hoofdstuk VIII.
Hoofdstuk IX.
Hoofdstuk IX.
Hoofdstuk X.
Hoofdstuk X.
Hoofdstuk XI.
Hoofdstuk XI.
Hoofdstuk XII.
Hoofdstuk XII.
Hoofdstuk XIII.
Hoofdstuk XIII.
Hoofdstuk XIV.
Hoofdstuk XIV.
Hoofdstuk XV.
Hoofdstuk XV.
Hoofdstuk XVI.
Hoofdstuk XVI.
Hoofdstuk XVII.
Hoofdstuk XVII.
Hoofdstuk XVIII.
Hoofdstuk XVIII.
Hoofdstuk XIX.
Hoofdstuk XIX.
Hoofdstuk XX.
Hoofdstuk XX.
Hoofdstuk XXI.
Hoofdstuk XXI.
Hoofdstuk XXII.
Hoofdstuk XXII.
Hoofdstuk XXIII.
Hoofdstuk XXIII.
Hoofdstuk XXIV.
Hoofdstuk XXV.
Hoofdstuk XXV.
Hoofdstuk XXVI.
Hoofdstuk XXVI.
Hoofdstuk XXVII.
Hoofdstuk XXVII.
Hoofdstuk XXVIII.
Hoofdstuk XXVIII.
Hoofdstuk XXIX.
Hoofdstuk XXIX.
Hoofdstuk XXX.
Hoofdstuk XXXI.
Hoofdstuk XXXI.
Hoofdstuk XXXII.
Hoofdstuk XXXII.
Hoofdstuk XXXIII.
Hoofdstuk XXXIII.
Hoofdstuk XXXIV.
Hoofdstuk XXXIV.
Hoofdstuk XXXV.
Hoofdstuk XXXVI.
Hoofdstuk XXXVI.
Hoofdstuk XXXVII.
Hoofdstuk XXXVII.
Tweede Deel: Teh.
Hoofdstuk XXXVIII.
Hoofdstuk XXXVIII.
Hoofdstuk XXXIX.
Hoofdstuk XXXIX.
Hoofdstuk XL.
Hoofdstuk XL.
Hoofdstuk XLI.
Hoofdstuk XLII.
Hoofdstuk XLII.
Hoofdstuk XLIII.
Hoofdstuk XLIII.
Hoofdstuk XLIV.
Hoofdstuk XLIV.
Hoofdstuk XLV.
Hoofdstuk XLVI.
Hoofdstuk XLVI.
Hoofdstuk XLVII.
Hoofdstuk XLVII.
Hoofdstuk XLVIII.
Hoofdstuk XLVIII.
Hoofdstuk XLIX.
Hoofdstuk XLIX.
Hoofdstuk L.
Hoofdstuk L.
Hoofdstuk LI.
Hoofdstuk LI.
Hoofdstuk LII.
Hoofdstuk LII.
Hoofdstuk LIII.
Hoofdstuk LIII.
Hoofdstuk LIV.
Hoofdstuk LIV.
Hoofdstuk LV.
Hoofdstuk LV.
Hoofdstuk LVI.
Hoofdstuk LVI.
Hoofdstuk LVII.
Hoofdstuk LVII.
Hoofdstuk LVIII.
Hoofdstuk LVIII.
Hoofdstuk LIX.
Hoofdstuk LIX.
Hoofdstuk LX.
Hoofdstuk LX.
Hoofdstuk LXI.
Hoofdstuk LXII.
Hoofdstuk LXII.
Hoofdstuk LXIII.
Hoofdstuk LXIII.
Hoofdstuk LXIV.
Hoofdstuk LXIV.
Hoofdstuk LXV.
Hoofdstuk LXV.
Hoofdstuk LXVI.
Hoofdstuk LXVII.
Hoofdstuk LXVII.
Hoofdstuk LXVIII.
Hoofdstuk LXIX.
Hoofdstuk LXIX.
Hoofdstuk LXX.
Hoofdstuk LXXI.
Hoofdstuk LXXI.
Hoofdstuk LXXII.
Hoofdstuk LXXII.
Hoofdstuk LXXIII.
Hoofdstuk LXXIII.
Hoofdstuk LXXIV.
Hoofdstuk LXXIV.
Hoofdstuk LXXV.
Hoofdstuk LXXVI.
Hoofdstuk LXXVII.
Hoofdstuk LXXVII.
Hoofdstuk LXXVIII.
Hoofdstuk LXXVIII .
Hoofdstuk LXXIX.
Hoofdstuk LXXIX.
Hoofdstuk LXXX.
Hoofdstuk LXXXI.
Hoofdstuk LXXXI.
AANHANGSEL.

VOORWOORD.

Inhoudsopgave

Vóór mijne vertaling van de Tao Teh King te lezen, is het eerst nog noodig, eenige nadere bizonderheden omtrent dit werk te weten, en zich een denkbeeld te vormen van wat vertalingen uit het chineesch over het algemeen zijn, en wat eene van Lao Tszʼ in het bizonder is.

De chineesche geschreven taal is er niet een, als de onze bestaande uit letters, maar haar karakter is idiografisch. „It is not surprising, perhaps, that such an idiographic language as this was invented; for the first thought of one who tries to write an idea, is more likely to be to picture it than to attempt to express the sounds by which it is spoken.” De chineesche geschreven taal heeft niet, als de egyptische, het phonetisch element doen triomfeeren over het symbolische, om ten slotte een alphabetische taal te worden, zegt S. Wells Williams verder,1 van wien ik voorgaand fragment aanhaalde, maar het symbolische element bleef altijd het [2]phonetische overheerschen. Hieruit volgt, dat de chinees, van zijn jeugd af gewoon om ideeën te associeeren met aparte pictoriale symbolen, het bijna ondoenlijk vindt om diezelfde ideeën te associeeren met gecombineerde letters, die enkel klanken uitdrukken.

Prof. Legge zegt zeer terecht van de chineesche karakters of schriftsymbolen: „The written characters of Chinese are not representations of words but symbols of ideas, and the combination of them in composition is not a representation of what the writer would say, but of what he thinks. It is in vain, therefore, for a translator to attempt a litteral version. When the symbolic characters have brought his mind „en rapport” with that of the author, he is free to render his ideas in his own, or any other speech, in the best manner he can attain to.….. In a study of a Chinese classical book there is not so much an interpretation of the characters employed by the writer as a participation of the thoughts; there is the seeing mind to mind.”2

Jammer, dat dezelfde zendeling-geleerde die dit schreef, in zijne vertalingen van chineesche klassieken, ook van de Tao Teh King, dikwijls metrisch heeft willen vertalen, wat kinderachtige rijmpjes gaf, en geheel in strijd is met deze beschouwing,—want beter en kernachtiger kon moeilijk het juiste karakter van vertalingen uit het chineesch worden gezegd. [3]

Juist, the seeing mind to mind, dit alleen is het éénige vereischte tot het vertalen van een chineesch auteur, en woordelijk vertalen uit het chineesch is onmogelijk, omdat een europeesche en de chineesche taal van geheel andere essentie zijn, en men geen pictoriale symbolen, enkel ideeën gevende, in letters van klank precies kan overzetten.

Dr. Jowett zegt nog zoo mooi van vertalingen3: „An English translation ought to be idiomatic and interesting, not only to the scholar but to the unlearned reader, Its object should not simply be to render the words of one language into the words of another, or to preserve the construction and order of the original; this is the ambition of a schoolboy, who wishes to show that he has made a good use of his dictionary and grammar, but is quite unworthy of the translator who seeks to produce on his reader an impression similar, or nearly similar, to that produced by the original. To him the feeling should be more important than the exact word.”

En dit werd gezegd van eene vertaling uit de grieksche taal, die tenminste nog het gemak oplevert van alphabetisch te zijn, dus hoeveel moeilijker wordt zulk eene vertaling nog uit het idiographische chineesch!

Bovenstaande drie verklaringen van Wells Williams, Legge en Jowett zijn de principes, van welke mijne vertaling van Lao Tszʼ uitgaat. Het op hoofdpunten [4]zijner vertaling in ’t geheel niet met hem eens zijnde, stem ik volkomen in met wat de sinoloog en generaal-majoor G.G. Alexander zegt over de bestaande vertalingen van de Tao Teh King, dat zij voor den niet-sinoloog en „general reader,” niet aanlokkelijk, ja „indeed repellent” zijn, „by a strained litteral accuracy which overrides and destroys the interest of the subject.”4

Een feit is, dat de verschillende vertalingen van de chineesche klassieken bij niet-sinologen zeer weinig bekend zijn, en de reden hiervan is, dat zij in den vorm waarin zij thans zijn, ook eigenlijk alleen door sinologen te begrijpen zijn.

Dit is de reden, waarom ik aan mijne „Chineesche Filosofie, toegelicht voor niet-sinologen” begon. Ik zie niet in, waarom de chineesche filosofie niet, evenals bv. de grieksche, voor de niet-ingewijden in die taal genietbaar zou worden gemaakt. En daarom is het wel aardig dat mij door een sinoloog verwijtend werd gevraagd hoe ik, na den zendeling Prof. Legge, die veel meer dan twintig jaren chineesch had gestudeerd, nog aan zoo iets was durven beginnen. Ik heb deze vraag eigenlijk reeds in het Voorwoord van het eerste deel van dit werk, dat over Confucius, beantwoord. Met den grooten eerbied dien ik voor dezen eminenten sinoloog als taalgeleerde heb, kan ik mij niet vereenigen met vele zijner opvattingen over verschillende chineesche begrippen. En [5]bovendien, dit is het ergste, is Prof. Legge bevooroordeeld. Hij is met hart en ziel zendeling geweest, en bij de vertaling der chineesche klassieken is hij van het standpunt uitgegaan dat alleen zijn christelijke godsdienst de ware, en zijn christelijke God de onfeilbaar éénige is, wat hem aanleiding geeft, overal in zijn werk de chineesche filosofie gering te schatten en te verkleinen. Hierdoor is zij bij hem niet tot haar recht gekomen, vooral niet die van Lao Tszʼ, in wien hij nog wel verscheidene christelijke begrippen vindt, die er in ’t geheel niet in staan, en dien hij veel te laag heeft geschat.5

Het is een groot nadeel geweest voor de juiste interpretatie der chineesche filosofie dat de meeste sinologen zendelingen waren, dus bevooroordeeld met het idee, dat zij, als afwijkende van de christelijke leer, per se dwaalbegrippen bevatte.

Ik denk hierbij aan die mooie woorden van Ruskin in zijn werk over de grieksche mythologie: „You must forgive me, therefore, for not always distinctly calling the creeds of the past „superstition” and the creeds of the present day religion.” En vooral dit, dat „whatever charge of folly may justly attach to the saying „There is no God,” the folly is prouder, deeper and less pardonable in saying „There is no God but mine.””6[6]

„There is no God but mine,”—van dit idee uitgaande zijn de chineesche klassieken, is ook Lao Tszʼ, veelal vertaald. Daardoor worden zij in een valsch licht gezien, en is het noodig dat er nieuwe, onbevooroordeelde vertalingen komen.

Een der eerste vertalers van Lao Tszʼ is geweest Abel Rémusat, die zijn werk publiceerde onder den titel „Mémoire sur la vie et les ouvrages de Lao Tseu.” Ik wil hier vooral de volgende regels van aanhalen:

„Le livre de Lao Tseu n’est pas facile à entendre, parceque l’obscurité des matières s’y joint à une sorte de concision antique, à un vague qui va quelquefois jusqu’à rendre son style énigmatique.… Ce serait une difficulté très grande s’il s’agissait de le traduire en entier et de l’éclaircir sous le rapport de la doctrine qui l’enferme. Mais, cela ne doit pas nous empêcher d’en extraire les passages les plus marquants et d’en fixer le sens au moins d’une manière générale. Il suffit de constater le sens le plus palbable, quelquefois même noter les expressions, sans rechercher l’acception profonde et philosophique dont elles sont susceptibles. Outre l’obscurité de la matière en elle même, les anciens avaient des raisons de ne pas s’expliquer sur ces sortes de sujets.…

„Le texte est si plein d’obscurité, nous avons si peu de moyens pour en acquérir l’intelligence parfaite, si peu de connaissance des circonstances auxquelles l’auteur [7]a voulu faire allusion; nous sommes, en un mot, si loin à tous égards des idées sous l’influence desquelles il écrivait, qu’il y aurait de la témérité à prétendre retrouver exactement le sens qu’il avait en vue, quand ce sens nous échappe.”

De commentator Sie Hoeï had alreeds eeuwen vroeger gezegd: „Het is niet gemakkelijk om duidelijk de diepzinnigste passages van Lao Tszʼ uit te leggen; alles wat de wetenschap kan doen is er de algemeene beteekenis van geven.”

Zeer terecht merkt Stanislas Julien op, dat de moeilijkheid voor Rémusat, zoowel als voor anderen, bv. Prémare, niet zoozeer lag in het boek zelf, als in hun systeem van interpretatie. Zij verkondigden namelijk, dat in de Tao Teh King stukken uit de Heilige Schrift, ja zelfs katholieke dogma’s waren te vinden. Montucci bv. zegt (in zijn „De studiis sinicis”): „Beaucoup de passages parlent si clairement d’un Dieu trine, que quiconque aura lu ce livre ne pourra douter que le Mystère de la Très-Sainte-Trinité n’ait été révélé aux Chinois plus de cinq siècles avant la venue de Jésus Christ.”

Von Plänckner spreekt eveneens van in Tao gevonden te hebben eene Drieëenheid, wel niet identiek, maar toch analoog aan de christelijke. Rémusat, nog verder gaande, ziet in drie chineesche karakters I Hi Wei, die eenvoudig „kleurloos, aphoon, onstoffelijk” beteekenen, een verchineeschten vorm van Jehovah! En dat, terwijl die karakters niet eens achter elkaar, maar ieder aan [8]het begin van een aparten volzin voorkomen! Hierop werden dan verder geheele theorieën gebouwd. Zelfs Legge spreekt van „God in the Tao Teh King”d.i. dan de christelijke God. Ook von Strauss is niet afkeerig van het woord Jehovah in Lao Tszʼ.

„Add to this the ingenuity of the Jesuit scholars in detecting in the Tao Te King a heathen witness to the Trinity, the Logos, and the Incarnation, five centuries before Christ,—and we shall have some idea of the burden laid by interpreters on the shoulders of the great mystical teacher of the East,” zegt Samuel Johnson hiervan terecht. (Oriental Religions: China.)

Terecht niet tevreden met Rémusat’s Mémoire begon Stanislas Julien eene nieuwe vertaling (Le Livre de la Voie et de la Vertu. Paris. L’Imprimerie Royale MDCCCXLII.) Deze vertaling zal misschien qua taalkundige woord-vertaling wel het standaardwerk over Lao Tszʼ blijven en is van het grootste nut voor andere vertalers, ook voor mij geweest. Maar zij wordt totaal bedorven door de geheel verkeerde beteekenis aan Lao Tsz’s „Tao” en aan de uitdrukking „Wu Wei” gegeven. Hield Julien zich vrij van de dwaze ideeën der zendelingen, hij gaf in vele gevallen, o.a. aan „Wu Wei,” beteekenissen, precies tegenovergesteld aan wat de chineesche wijze bedoelde.—Julien maakte gebruik van vertalingen en commentaren van verscheidene chineesche geleerden,—die echter lang niet allen onfeilbaar zijn. De eminente schrijver Ma Touan Lin zegt van de Tao Teh King, dat [9]„de ware geest er van hoe langer hoe meer verkeerd werd begrepen, naarmate de menschen verder verwijderd waren van Lao Tsz’s tijd,” en Johnson zegt van Juliens chineesche commentaren: „The immense resources of Julien for explaining the Tao-te-king would give his version supreme authority but for the fact that the later commentators whom he uses are as likely to illustrate the philosopher’s statement that he was understood by few, as did the men of his own generation.”

Meerdere vertalingen zijn van G. Pauthier, J. Chalmers, Watters, von Plänckner, von Strauss, Alexander, Balfour en eenige anderen7—Het is merkwaardig te zien, hoe al deze vertalingen uiteenloopen, zóó ver dikwijls, dat het bijna niet te gelooven wordt, dat zij allen uit één en denzelfden tekst zijn gehaald. Ik neem voor de curiositeit dit voorbeeld, één toevallig uit zeer velen grepen:

—„De là vient que le saint homme marche toujours (dans le Tao) et ne s’écarte point de la quiétude et de la gravité. Quoiqu’il possède des palais magnifiques, il reste calme et les fuit.” (Stanislas Julien.)

—„Therefore it is that the wise man does not—even when making but a day’s journey—separate from his baggage-wagons, so that should a beautiful [10]view spread itself out before him, he rests a while and then continues his journey.” (G.G. Alexander.)

Twee gehéél verschillende interpretaties van één zelfden tekst!

Of wel dit, een héél klein tekstje van maar vier karakters in het chineesch, waarvan twee dezelfde zijn:

—„The best part of knowledge is (conscious) ignorance.” (Chalmers.)

—„Those who understand (the Tao) are unconscious of their upward progress.” (Balfour.)

—„To know, but to be as not knowing,—is good.” (Giles.)

Somtijds zijn de vertalingen zelfs precies elkaars contrast. En het is een feit, dat juist door die vele, uit elkaar loopende en tegenstrijdige versies de ernstige bestudeerder van Lao Tszʼ veel meer van de wijs raakt, dan wanneer hij zonder ééne enkele vertaling maar op den oorspronkelijken tekst blijft turen. Zeer juist zegt Prof. R.K. Douglas,8 die echter, voor zoover ik weet, zelf nooit eene vertaling van den geheelen Lao Tszʼ leverde, van al die verschillende interpretaties: „There is with most people a tendency to seek below the surface for some occult and far-fetched explanation of a difficulty rather than adopt the plain interpretation which lies before them.”

Op één punt waren de geleerden het echter allen ééns. [11]De integriteit en de originaliteit van de Tao Teh King waren onbetwistbaar.—De Leipzigsche professor von der Gabelentz verklaarde dat de authenticiteit van dit werk het minste was betwist van alle chineesche klassieken, èn in China, èn zelfs in den kring der europeesche sinologen.—En eenparig waren de sinologen9 van hetzelfde gevoelen.

Tot dat in 1886 een boek verscheen van H.A. Giles, een engelsche consul en sinoloog in China, getiteld: „The Remains of Lao Tsz.”—Deze verklaarde, dat bijna de geheele Tao Teh King „forgery” en „fraud” was, en zij maar enkele oorspronkelijke gezegden van Lao Tszʼ bevatte. De weinige oorspronkelijke, die er dan waren, verwaardigde hij zich te vertalen. Bestaande vertalingen, van Legge, van Chalmers, enz. enz., werden onbarmhartig en ridiculiseerend door hem afgebroken. Juliens vertaling, die toch qua woordvertaling hoog staat, noemde hij eveneens „wholly indefensible,” en „as the descent from one of Dantes horrid bolgie to the next, so is the passage from one obscure utterance of Lao Tzsʼ to another obscurer still,” sneerde hij.—De aanmatigende, heftige, onwetenschappelijke toon van zijn geschrift is echter al voldoende om al het vertrouwen in zijn argumenten te doen verliezen.10[12]

Maar het is voor den ernstiger zoeker naar de waarheid om het hoofd bij te verliezen. Juliens vertaling is „indefensible,” zegt Giles. Von Plänckner’s vertaling deugt niet, zegt Legge, want zijn „slender acquaintance with Chinese by no means fitted him for such a task.”—Een argument, dat oudere geleerden méér tegen jongeren gebruiken. Enz. Enz. Niet één, die niet de vertaling van den ander veroordeelde, en de zijne niet voor de alleen mogelijke hield. Een en ander nog erger gemaakt door de jalousie de métier, die helaas! onder vele geleerden woedt, maar onder de sinologen speciaal het toppunt heeft bereikt.—En het is heel gemakkelijk, eene vertaling uit het chineesch te veroordeelen. Juist doordat eene vertaling van idiografische karakters, die altijd hetzelfde blijven, zonder vervoeging of verbuiging, en die, al naar gelang van het verband waarin zij staan, de meest uiteenloopende begrippen kunnen beteekenen, tot elkaars tegenovergesteld en toe,—juist, zeg ik, doordat eene precieze, exacte vertaling totaal onmogelijk is, al hebben sommige geleerden z.g. vertaalregels gemaakt, die niet opgaan, kan de eene sinoloog altijd van elke versie zeggen dat zij niet deugt, maar zóó en zóó moet zijn. Twee of drie chineesche karakters kunnen dikwijls eene meening hebben, die alleen in een of meer lange volzinnen kan uitgelegd worden, en alleen benaderd, niet vertaald, zoodat men er altijd van zeggen kan, dat de interpretatie niet deugt, en men er een andere voor kan geven, die daarom niet beter is. [13]

Nadat ik veel werken over Lao Tszʼ had gelezen, en jaren over zijn boek had nagedacht, besloot ik, mij los te maken van den invloed dier vele, verschillend denkende geleerden, en zelf eene vertaling te beginnen, om daarin nauwkeurig te omschrijven, wat ik voor mij in zijne filosofie heb gezien en doorvoeld. Ik heb voorál steeds gedacht aan deze twee teksten, die mij als eene waarschuwing schenen om toch vooral niet verward te worden door schijnbare moeilijkheid, waar die misschien niet bestond.

„Mijne woorden zijn heel gemakkelijk te begrijpen, heel gemakkelijk te betrachten. Maar niemand in het rijk kan ze begrijpen, noch betrachten. Mijne woorden hebben een Oorsprong, mijne daden hebben een Meester. Maar de menschen weten dat niet, en daarom begrijpen zij mij niet.” (Hfdst. LXX.)

„Zij, die Tao kennen, zijn niet geleerd; zij, die geleerd zijn, kennen Tao niet.” (LXXXI.)

Die Oorsprong, wat kon het anders zijn dan Tao? Daarom eerst goed, uit het geheele werk, het begrip Tao trachten te begrijpen, en dan iederen tekst vertalen, met bij elk dat idee van Tao trouw voor oogen, dat leek mij de weg. En hoewel ik zijne woorden voor mij, westerling, nooit „heel gemakkelijk” heb gevonden, is mij op die wijze veel licht opgegaan, en is veel, wat ik ingewikkeld en erg geleerd-moeilijk dacht, later uiterst simpel en puur gebleken. Ook is er toen een groote Éénheid in het werk gekomen, die ik eerst niet had gezien. [14]

Ik heb daarbij getracht, voor zoover dat mogelijk bleef, zonder eene goede uitlegging te schaden, zoo getrouw mogelijk aan den tekst te blijven, maar het „seeing mind to mind”, niet eene enkele interpretatie der chineesche karakters is voor mij de hoofdzaak gebleven. Evenals in het eerste deel van dit werk heb ik absoluut onvertaalbare chineesche karakters, in-chineesche begrippen symboliseerende, onvertaald gelaten, maar uitvoerig omschreven. En waar de uiterste lakoniekheid, alleen met de zoo simpele chineesche karakters mogelijk, die wel eens in denzelfden zin verbum èn adjectief en substantief kunnen zijn, zonder lidwoorden of bijwoorden verbonden, niet lakoniek was weer te geven, heb ik een langeren, maar duidelijken volzin er van gemaakt. Want wat de schrijver denkt, niet wat en hoe hij in ’t chineesch schrijft, is de hoofdzaak. De charme en pracht van een chineesche karakter-gedachten-reeks is toch in geen enkele woord-klanken-reeks precies weer te geven. Het zijn twee geheel ongelijksoortige dingen, van verschillende essentie.

Men kan evenmin een kleurenpracht in tonen precies eender weêrgeven, alleen een gelijke emotie zien op te wekken, maar met andere middelen.

Het past mij te bekennen, dat ik veel nut heb gehad van vóór mij gedane vertalingen, wat het exacte bij den tekst blijven aangaat, vooral van Julien.11 Ieder [15]wetenschappelijk man wil er wel voor uitkomen, dat hij heeft voortgebouwd op wat anderen vóór hem deden. Dikwijls, waar ik twijfelde, heb ik, waar dit mij maar éénigszins aannemelijk scheen, de versie van ouderen, met meer taalkundige ondervinding, gevolgd. Maar op evenveel plaatsen, waar ik heel vast en zeker, mind to mind met den chineeschen filosoof voelende, de overtuiging had, dat mijne voorgangers uit het verband van wat Lao Tszʼ noemt „de Oorsprong zijner woorden” gingen—en dat is bijna overal op hoofdpunten, waar de begrippen Tao en Wu Wei voorkomen,—heb ik gemeend, mijn eigen gang te moeten gaan, en heb ik vertaald zooals ik zelf, en niet zooals anderen voelden.

Ik heb, evenals in mijn eerste deel over Confucius, den tekst zooveel mogelijk met noten toegelicht. Wie echter de teksten van-zelf begrijpt, zal meer van het werk genieten door ze alléén te lezen, zonder de noten, [16]die dan overbodig zijn. Ik voegde ze toe voor het gemak van velen, die nog niet genoeg van chineesche filosofie hebben gelezen, om gemakkelijk de somtijds bruuske en schijnbaar onlogische gedachtenwendingen en toespelingen te volgen. Want een publiek van niet-sinologen had ik op het oog, dat zich nog niet in chineesche begrippen en wijzen van denken heeft verplaatst. Lao Tsz’s filosofie, die tot de hoogste openbaringen van wijsheid van alle eeuwen behoort, is even waard buiten den beperkten kring van geleerden bekend te worden als die van Plato, Thomas à Kempis, en andere groote denkers. En onze taal, al wordt die ook maar door negen millioen menschen in en buiten Noord- en Zuid-Nederland gesproken, een taal, waarin thans van de beste poëzie en wijsheid van Europa wordt geschreven—ik denk hier b.v. aan Willem Kloos en Frederik van Eeden—is mij gelukkig nog lief genoeg, om mij haar de groote moeite, aan mijn werk besteed, overwaard te doen vinden, ja mij gelukkig te doen voelen, al die wonder-simpele en wereld-wijze gedachten van den chineeschen filosoof in háár vertrouwde woord-klanken te hebben weergegeven.

Dat mijne vertaling in het nederlandsch volstrekt geen overbodige arbeid was, heeft het debiet van het eerste deel van dit werk, dat over Confucius, bewezen. Binnen drie maanden na de verschijning waren de kosten der uitgave, die op risico van den uitgever was ondernomen, ruimschoots gedekt. En zóó is nu ook de uitgave van [17]dit tweede deel, de eerste nederlandsche vertaling12 van Lao Tsz’s filosofie bevattende, mogelijk geworden.

Makasser, 21 December 1897. [18]

1 In zijn „Syllabic Dictionary of the Chinese Language.”↑

2 Preface of the „Yih King”.↑

3 Preface to the second and third editions of the Dialogues of Plato.↑

4 Preface to „Lao Tsze, the great Thinker.”↑

5 Legge, Texts of Taoism, 39e en 40e deel der „Sacred Books of the East.”↑

6 John Ruskin, The Queen of the Air, Preface.↑

7 Bij het corrigeeren der drukproeven verneem ik nog, dat een nieuwe vertaling juist is verschenen van Dr. Paul Carus: „Lao Tsz’s Tao Teh King”, te Chicago.↑

8„Confucianism and Taouism.”↑

9 o.a. Legge, Rémusat, Wylie, Von Faber, Julien, enz.↑

10 Toch is Giles een eminent sinoloog, die o.a. een standaard-dictionnaire heeft gemaakt, waard naast die van Wells Williams te staan.↑

11 Samuel Johnson, die zelf, meen ik, geen chineesch kent, [15]heeft anders gedaan. Hij heeft alle mogelijke vertalingen, van de oudste af, bestudeerd, en met eene intuïtie, die zeker éénig is, uit al die vertalingen het beste verzameld en bewaard (in zijn werk Oriental Religions, China). En, wonder genoeg, zóó fijn en zuiver was die intuïtie, dat hij, ofschoon zelf geen sinoloog zijnde, het allerbeste over Lao Tszʼ heeft geschreven, wat ooit over hem geschreven is, en zich uit al de verschillende, tegenstrijdige vertalingen, een apart en zuiver idee van Lao Tsz’s filosofie heeft gevormd. Maar een eigen vertaling kon hij natuurlijk niet geven.↑

12 Toen ik het eerste deel van dit werk uitgaf, dacht ik dat mijne vertaling van Confucius de eerste in het nederlandsch was. Sedert hoorde ik, dat er nog eene vroegere bestaat, maar deze is eene vertaling vàn eene vertaling, n.l. van Legge’s engelsche vertaling, en geen oorspronkelijke uit het chineesch. Zij behandelt Confucius en Mencius.↑

[Inhoud]

INLEIDING TOT DE FILOSOFIE VAN LAO TSZʼ.

Inhoudsopgave

Heb ik eenige jaren geleden eene fantazie geschreven naar aanleiding van Lao Tsz’s filosofie, nú is het mijn taak, op meer wetenschappelijke wijze, getrouw bij den tekst blijvende, China’s grootsten wijze en China’s hoogste filosofie in te leiden bij het publiek van niet-sinologen.1

Kon ik, bij de beschrijving van Confucius’ leven2 beschikken over zóóveel gegevens, dat ik heel veel ongebruikt moest laten liggen, van Lao Tsz’s leven is zóó weinig bekend, dat ik er niet eens een apart hoofdstuk mede zou kunnen vullen. Zoo openbaar en ceremonieus [19]Confucius leefde, zoo teruggetrokken en eenvoudig was het leven van Lao Tszʼ.

Men weet niet eens, waar hij zijn laatste levensjaren heeft doorgebracht, noch waar hij gestorven is; zóó weinig is, op historische gronden althans, van hem bekend. Toen hij zag, dat de tijden al slechter en slechter werden, is hij niet, zooals Confucius, van staat tot staat getogen om zich als hervormer aan te bieden, maar is hij kalm zijn vaderland uitgetrokken. Hij bleef zwerven in de landen van „het Westen,” vermoedelijk Thibet en Indië, waar toen de hoogste wijsheid der wereld werd geboren.—En sedert zijn vertrek is nooit meer iets van hem gehoord. Maar zijn Boek, de „Tao Teh King,” een chineesche bijbel van wijsheid en goedertierenheid, het verhevenste werk uit de chineesche literatuur, is onsterfelijk, en staat in de Woord-kunst der eeuwen naast de goddelijkste openbaringen, als die der Upanishads, die van Plato, en die van het Oude Testament.

De éénige historische documenten omtrent Lao Tsz’s leven zijn weinige regelen, in mijne editie maar even twee bladzijden, uit de annalen van China’s grootsten geschiedschrijver Szʼ Ma Ts’ien. Ik laat deze in hoofdzaak hier volgen:

„Lao Tszʼ was iemand uit het district K’u, de streek Li, en het gehucht Khio Jin, van het rijk Chʼu3. [20]

„Zijn familienaam was Li, zijn bijnaam Rhʼ, zijn titelnaam Peh Yang en zijn posthume naam Tan. Hij bekleedde het ambt van bewaarder der archieven van het rijk Chow4. Confucius kwam in het rijk Chow, om Lao Tszʼ te vragen over de Li5 (het Decorum). Lao Tszʼ zeide: „De menschen, over wie gij spreekt, zijn niet meer, en hunne beenderen zijn allen vergaan. Alleen hun woorden bestaan nog. Als de Kiün Tszʼ (de Goede Mensch) de gunstige omstandigheden treft stijgt hij in den wagen (d.i. komt hij tot hooge betrekkingen), maar treft hij die gunstige omstandigheden niet, dan zwerft hij als een bosje stroo over het zand. Ik heb gehoord dat een goed koopman zijn schatten diep verbergt en als leêg van alle goed schijnt, en dat de Kiün Tszʼ, wiens deugd volmaakt is, een gezicht heeft als een domme. Doe vàn u dien trots, en die vele begeerten, doe van u dat hooghartige air en die buitensporige neigingen, want die zullen u tot niets dienen. Dit is, wat ik u te zeggen heb.”

Confucius, die in ’t geheel niet in Lao Tsz’s filosofie komen kon, welke even zooveel dieper was dan de zijne als de essences dieper zijn dan de uiterlijke schijn, was door de majesteit van Lao Tsz’s persoon en den statigen [21]toon zijner woorden blijkbaar diep getroffen, want, verhaalt Szʼ Ma Ts’ien verder:

„Confucius ging, en zeide tot zijne discipelen: „Ik weet, dat de vogels kunnen vliegen, ik weet, dat de visschen kunnen zwemmen, ik weet, dat de beesten kunnen loopen: zij, die loopen, kunnen in een net worden gevangen, zij die zwemmen, kunnen aan den haak worden geslagen, en zij die vliegen, kunnen met een pijl worden getroffen. Maar nu de Draak! Ik kan niet weten, hoe hij op de wolken en den wind stijgt en ten hemel rijst. Heden heb ik Lao Tszʼ gezien. Hij is als de Draak!””

Confucius bekende dus zelf, dat hij Lao Tszʼ niet kon begrijpen.

Verder gaat Szʼ Ma Ts’ien door:

„Lao Tszʼ cultiveerde de Tao en de Deugd, en legde er zich op toe om eenzaam en onbekend te leven. Hij leefde lang in Chow, en toen hij zag, dat Chow in verval raakte, nam hij haastig zijn ontslag, en ging naar den bergpas (op de grens). I Hie, de bewaker van dien bergpas, zeide tot hem: „Nu gij u in de eenzaamheid gaat terugtrekken, moet gij absoluut een boek maken om mij tot leering te zijn.”—Toen schreef Lao Tszʼ een werk in twee boeken, dat over de beteekenis van de Tao en de Teh (Deugd) handelde, en vijfduizend karakters bevatte. Daarna ging hij heen. Men weet niet hoe het einde was van zijn leven.”

Deze weinige gegevens zijn alles, wat wij op zuiver [22]historische gronden van Lao Tsz’s leven weten. Enkele bizonderheden omtrent zijne zonen, voor dit werk van geen belang, zal ik maar voorbijgaan. Welk een verschil zien wij echter uit dit weinige al tusschen Confucius en Lao Tszʼ! Confucius, die, toen Chow in verval was, met veel omslag van rijk tot rijk trok om toch vooral propaganda te maken voor zijne ideeën, Lao Tszʼ die, toen hij al de droevigheid zag aankomen, stil zijn ambt neerlegde, en wegging uit het land der ongerechtigheid, om in den vreemde kalm en rustig te leven, eenzaam met zijn ziel!.…..

Szʼ Ma Ts’ien geeft niet het geboortejaar op van Lao Tszʼ, maar volgens eene geloofwaardige traditie was dit het 3e regeeringsjaar van Ting Wang, van de Chow dynastie, alzoo het jaar 604 v. C.—Lao Tszʼ was dus reeds 53 à 54 jaar, toen Confucius geboren werd.—Volgens overleveringen en legenden—op welke men echter volstrekt niet zoo vertrouwen kan als op Szʼ Ma Ts’ien’s Annalen „Shʼ Kiʼ”—was zijn vader een oude boer, die eerst op zeventigjarigen leeftijd een vrouw van ongeveer vijf en dertig trouwde. Zijne moeder ontving hem op bovennatuurlijke wijze, in een lichtstraal van een vallende ster.—Zij droeg de vrucht twee en zeventig jaren lang, zoodat het kind ter wereld kwam als een oud man, met grijze haren. Vandaar, dat men den pas geborene Lao Tszʼ, d.i. het Oude Kind noemde.—Dadelijk na zijne geboorte rees hij in de lucht op, en zeide, met de linkerhand naar den hemel, en met de rechter [23]naar de aarde wijzende: „In den Hemel boven en op de Aarde beneden is alleen Tao waardig om geëerd te worden.” Zijn gelaatskleur was wit, bij geel, zijne ooren waren buitengewoon lang, en met drie gaten doorboord. Hij had schoone wenkbrauwen, groote oogen en een vierkanten mond. Aan iedere voet had hij tien teenen, en iedere hand was geörnamenteerd met tien lijnen, enz. enz. Men merke hier de overeenkomst op met de geboorte van Shakyamuni, Kwan Yin, en andere boeddha’s en heiligen. Vermoedelijk zijn deze legenden door latere boeddhistiesche vereerders6 van Lao Tszʼ verzonnen, daar zij lijnrecht in strijd zijn met zijne ideeën omtrent de onfeilbaarheid en heiligheid van de processen der natuur.—In de Nan Hwa King, een boek van Lao Tsz’s voornaamsten discipel, Chuang Tszʼ, vinden wij nog meer bizonderheden omtrent ontmoetingen tusschen Confucius en Lao Tszʼ.—

Lao Tszʼ vond Confucius eens bezig met lezen, en vroeg hem, wat hij daar aan ’t studeeren was.

„Het is de I King,” antwoordde Confucius, „die lazen de heilige mannen der oudheid ook.” [24]

„Dat konden die heilige mannen doen,” zeide Lao Tszʼ, „maar met welk doel leest gij die? Wat is de grondbedoeling van dat boek?”

„Het komt neer op menschlievendheid en rechtvaardigheid,” was het antwoord.

En Lao Tszʼ zeide: „Rechtvaardigheid en menschlievendheid zijn tegenwoordig maar holle namen; zij zijn een masker voor wreedheid, en brengen de harten in verwarring; er is nooit meer strijd geweest dan nu. De duif baadt zich niet altijd expres om wit te worden, de kraai verft zich niet om zwart te zijn. De Hemel is van nature laag; zon en maan schijnen van zelve; de sterren en planeten staan natuurlijk op hun plaats, de planten en boomen vallen natuurlijk onder klassen, volgens hunne soorten. Zoo, geleerde dokter, als gij Tao betracht, en u er met uw geheele ziel naar ópheft, dan zult gij er vanzelf wel komen. Waar zijn die menschlievendheid en rechtvaardigheid toch goed voor? Gij lijkt op iemand, die op een trom gaat roffelen om een verloren schaap terug te brengen. Meester, gij brengt de menschelijke natuur maar in verwarring!”

Maar ziet, er waren groote, essentieele verschillen tusschen Confucius en Lao Tszʼ. Beiden leefden in ongeveer dezelfde omstandigheden, in het verval van de Chow dynastie, toen het geheele rijk in wanorde was.7[25]Confucius wilde toen, door de verschillende deugden, als menschlievendheid, oprechtheid, rechtvaardigheid, plichtmatigheid, ouderlievendheid enz. te prediken, het volk hervormen. Lao Tszʼ zag hier geen heil in, en hield het er voor, dat al deze dingen de verwarring nog maar grooter zouden maken.

Robert K. Douglas in zijn werk „Confucianism and Taouism” zegt hierover zeer terecht: „Confucius dacht dat de voornaamste vereischte van den tijd was, om goede namen te hebben (voor de dingen). Hij wilde de menschen humaniteit doen betrachten, en dat (dan ook) liefde-voor-de-ouders (Hiao) noemen; hij wilde de menschen met hun geheele hart hun souverein doen dienen, en noemde dat getrouwheid. Lao Tszʼ, daarentegen, hield vol, dat als de menschen zich uitgaven voor menschlievend, ouderlievend en getrouw, dit een zeker teeken was, dat de substantie verdwenen was, en alleen de schaduw overbleef. De duif is niet wit omdat zij veel baadt, noch verft de kraai zich zwart. Als de duif zich ging baden, en de kraai zich ging verven, zou dat geen teeken zijn, dat zij hunne oorspronkelijke kleuren hadden verloren? Zoo ook met de menschen. Als alle menschen menschlievend, ouderlievend en getrouw waren, zou niemand zich op die deugden openlijk beroepen, en die zouden daarom niet genoemd worden. En op dezelfde manier, als alle menschen deugdzaam waren, zouden zelfs de namen der ondeugden onbekend zijn.” [26]

Krachtig zegt Lao Tszʼ dit zelf in zijn Tao Teh King8: „Toen Tao werd verwaarloosd kwamen Menschlievendheid en Gerechtigheid. Toen de „scherpzinnigheid” en het „schrandere doorzicht” voor den dag kwamen, ontstond de groote Huichelarij. Toen de familie niet meer in harmonie leefde, kwamen de Hiao (Ouderlievendheid) en de Ts’zʼ (compassie). Toen de staten van het rijk in verwarring waren, kwamen de getrouwe onderdanen.”—

En in een ander hoofdstuk9: „Doe de Filantropie vàn u, en wèg met Gerechtigheid, en het volk zal (vanzelf) terugkeeren tot liefde voor de ouders en voor de kinderen!”

Zooals ik reeds zeide, het verschil tusschen Confucius en Lao Tszʼ is op zeer veel punten dat tusschen Schijn en Wezen.

Het Boek, dat Lao Tszʼ als eenig aandenken aan zijn leven bij den wachter I Hie van den bergpas achterliet, was de Tao Teh King, het Boek van Tao en Teh.—De Tao Teh King is wel het moeilijkste boek, waar de sinoloog zich aan kan wagen, en ook voor den chineeschen literator is het de zwaarste arbeid in zijne literatuur. Maar jaren van studie loonen den ijverigen leerling met rijke winst.—Uit de diepe mijnen van dit wondere wereldboek haalt de verrukte delver steeds edeler en [27]blinkender schatten van onvergankelijke wijsheid. „La sagesse humaine n’a peut-être jamais exprimé des paroles plus saintes et plus profondes,” roept de sinoloog Pauthier in bewondering uit. En Samuel Johnson, een geleerde en een poëet, die, met minder geleerdheid maar meer intuïtie en wijsgeerigen aanleg dan anderen in de essentieele waarheden van oostersche godsdiensten en filosofieën is doorgedrongen, zegt er zeer schoon en juist van: „He is a word; a protest and prophecy in one; a book, the Tao Teh King, a voice of universal truth and sentiment, appealing to all ages.” En ook nog: „Nothing like this book exists in Chinese literature, nothing, so far as yet known, so lofty, so vital, so restful at the roots of strength: in structure as wonderful as in spirit; the fixed syllabic characters formed for visible and definite meaning, here compacted into terse aphorisms of a mystical and universal wisdom, so subtly translated out of their ordinary spheres to meet a demand for spiritual expression, that it is confessedly almost impossible to render them with certainty into another tongue”.10

De lezer zal wel reeds gemerkt hebben, dat ik het hiermede geheel ééns ben, en dat ik slechts met moeite mijn enthoesiasme en innige vereering voor Lao Tszʼ, die ik zoo vrij kon uiten in mijne fantazie „Wu Wei”, bedwing, om precies bij de daadzaken eener op zuiver [28]wetenschappelijken grond berustende studie te blijven. Inderdaad is het in China gegaan als in zoovele landen. Een wèl sereen en eerbiedwaardig, maar toch maar heel zelden subliem wijsgeer als Confucius heeft een wereldvermaardheid verkregen, en is in alle beschaafde landen op gezag bekend als zijn grootsten man, terwijl zijn waarlijk allergrootste filosoof, een zoo rein en simpel voeler en denker als Lao Tszʼ, die zich wist op te droomen tot nabij de allerzuiverste conceptie van het goddelijk Wezen die een mensch kan naderen, zoo goed als onbekend is gebleven buiten het kleine kringetje der sinologen-vakgeleerden.—

Lao Tszʼ leerde in zijn Tao Teh King in hoofdzaak het volgende: