De vroolijke tocht - Cyriel Buysse - E-Book

De vroolijke tocht E-Book

Cyriel Buysse

0,0
1,99 €

oder
-100%
Sammeln Sie Punkte in unserem Gutscheinprogramm und kaufen Sie E-Books und Hörbücher mit bis zu 100% Rabatt.
Mehr erfahren.
Beschreibung

In 'De vroolijke tocht' van Cyriel Buysse is een meeslepend verhaal van liefde en avontuur, verweven met humor en scherpe observaties van menselijk gedrag. Buysse's literaire stijl wordt gekenmerkt door zijn realistische en levendige beschrijvingen van het Vlaamse platteland in de late 19e eeuw. Zijn gebruik van dialogen en karakterontwikkeling voegt diepte toe aan het verhaal, waardoor de lezer zich volledig kan inleven in de personages en hun beweegredenen. Het boek weerspiegelt de literaire context van het naturalisme, met zijn focus op de harde realiteit van het dagelijks leven en de sociale omstandigheden van die tijd.

Das E-Book können Sie in Legimi-Apps oder einer beliebigen App lesen, die das folgende Format unterstützen:

EPUB
Bewertungen
0,0
0
0
0
0
0
Mehr Informationen
Mehr Informationen
Legimi prüft nicht, ob Rezensionen von Nutzern stammen, die den betreffenden Titel tatsächlich gekauft oder gelesen/gehört haben. Wir entfernen aber gefälschte Rezensionen.



Cyriel Buysse

De vroolijke tocht

 
EAN 8596547477433
DigiCat, 2023 Contact: [email protected]

Inhoudsopgave

DE GROOTE CHEMINEAU .
OP REIS!
EEN VRIEND.
TROMPET-DILEMMA.
HÔTEL DES POSTES!
BAZEILLES.
HET MAAS-DEPARTEMENT.
SANDWICHESWEE.
SPIJKERTJESWEE.
NANCY.
LANDKAART EN WEGEN.
VAN DIJON NAAR LYON .
BERGEN.
AVIGNON.
SUR LE PONT D’AVIGNON!
DE PETTENJAGERS.
DE RIVIERA .
GRASSE.
DE BANK BETAALT.
„LE DÉSERT DE LA CRAU”.
ARLES.
GEVAARLIJKE MENSCHEN OP REIS.
TARASCON.
VAN NÎMES NAAR CARCASSONNE .
FANTASMAGORIE.
DE IDYLLE.
LA FOIRE DE SAINT GIRONS.
SCHRIKWEKKENDE ONTMOETING.
DE WONDERSTREEK.
LOURDES.
CAMBO.
BIARRITZ.
EVEN IN ’T LAND VAN ALONZO.
EEN GEOGRAFISCHE VERGISSING OF: WAAROM IK FUENTERRABIA NIET ZAG.
TERUG.
EEN NACHT TE CASTEL-JALOUX .
HET NOORDEN IN.
ALLERHEILIGEN.
PARIJS.
DE LAATSTE RIT.

DE GROOTE CHEMINEAU.

Inhoudsopgave

De auto vliegt door ’t land. Bergen, dalen, steden, dorpen, akkers, bosschen en rivieren, alles ruischt in snel tempo voorbij, als de flits-vizioenen van een cinematograaf. Het zou de moeite niet loonen die in zich op te nemen en weer uit te beelden, als de auto was gelijk een trein, die slechts op enkele vaste plaatsen stilhoudt, of als een cinematograaf, die razend-snel zijn plaatjes na elkaar ontwikkelt. Maar de auto is een vrije vogel, die kan vliegen en kan zitten, een phantasist of een fantast, een renner of een droomer, een poëet of een zwoeger, in trouwe overeenstemming met den wil of met de fantasie van hem die hem bestuurt.

Alle wegen, of bijna alle wegen, liggen verlokkend voor hem open. Nooit is hij aan de geometrisch-rechte lijn van twee rails gebonden. De streek is mooi: laat ons zacht-snorren, bewonderen, genieten, droomen. De weg is lang, het landschap kleurloos, eentonig, vervelend: laat ons in volle vaart dat eind verslinden, en toch ook weer genieten, genieten van de snelheid óm de snelheid zelve, met de kleine siddering van angst en van gevaar, welke er aan verbonden zijn.

De groote, gróóte gave van de auto is, dat men er mee komt in plaatsen, waar men anders nooit aan denken zou heen te gaan. Wie zal zich de moeite getroosten drie kwart van een dag in een kruipend locaaltreintje te verboemelen om ergens een streek of stadje te bezoeken, waar misschien wel een aardig, pittoresk gezicht, maar misschien ook een saaie teleurstelling wacht? De auto vindt die plekjes op zijn weg; zij komen vanzelf naar hem toe; en, vindt hij ze niet aardig, hij hoeft er niet te blijven, niet te wachten op een of ander tragen, problematischen spoortrein: een draaitje aan den slinger en weg is hij, naar betere oorden.

De auto is als ’t ware de sterkere, vluggere broer van den landlooper, de echte, groote, snelle en forsche „chemineau” van ’t fransche land, met zijn breede, schoone wegen. Maar, evenals zijn zwakkere broer, betaalt hij soms zijn prachtige onafhankelijkheid met scherpe beproevingen. Niet steeds blijken zijn krachten toereikend voor de te lange of te lastige reis, en wel eens slaapt hij langs de baan, in een vunzigen stal onder een half verrot stroodak, of zelfs, op een dood-eenzamen weg, om den hoek van een bosch, als een poëet, onder den fluweelen sterrenmantel van den nachtelijken hemel.

Maar dat hoort zoo bij zijn avontuurlijk leven. Dat is er een der vele verrassingen, die hij in zijn geheimzinnige kracht verborgen houdt. Hij wil immers geen trein zijn, die juist op tijd vertrekt en juist op tijd aankomt. Hij is de vrije, aan tijd noch ruimte gebonden fantast, die heel laat mag vertrekken en toch heel vroeg kan aankomen, of omgekeerd heel vroeg vertrekt en heel laat, of zelfs in ’t geheel niet, aankomt.

Het is de groote „chemineau” der breede, vrije ruimten....

OP REIS!

Inhoudsopgave

Per auto op reis, als heer-alleen met drie dames, geheel Frankrijk door en zonder chauffeur, het is voorwaar geen kleinigheid!

Drie dames, drie koffers, en mijn eigen klein koffertje, een stapel mantels, jassen, plaids en capes, neen, er is geen hoekje plaats meer over voor den kleinen „mécano”, dien ik gehoopt had mee te kunnen nemen.

Ik zal alles zelf en heel alleen moeten doen: naphta, olie, water bijvullen, banden opleggen of banden oppompen, smeren, poetsen, schuren.... en sturen. Elken ochtend, een uur vóór ’t vertrek, terwijl mijn dames nog rustig te bed liggen, zal ik reeds aan ’t werk zijn; elken avond, een uur na aankomst, terwijl mijn dames zich aan ’t opfrisschen en aan ’t verkleeden zijn, zal men mij nog aan den wagen bezig vinden.

Zal het gaan....? Laat het ons maar probeeren!

De wagen is kant en klaar. Dat is hij al sinds dagen. Alles, àlles wat kòn worden nagezien, ìs nagezien. Wat nu nog kan gebeuren, hangt alleen van onze goede en kwade kans af. De bagage is opgeladen, mijn dames zijn ingeladen, zij zitten met frissche wangen en blijde oogen te glimlachen en ik moet ook glimlachen, omdat ze zoo goed bij elkaar in de auto passen: de dames en hunne bagage. Men kan zich de eene zonder de andere niet goed voorstellen, ze completeeren elkaar, maken één geheel uit.

Vooraan, op den wagen, rechts en links op de acetyleenlantarens, zijn twee vlaggetjes geplant: rechts, de zwarte leeuw op gouden veld, de Vlaamsche vlag; links de Hollandsche driekleur, met het oranje wimpeltje in top. Dat staat wel aardig. Het zal vooral heel aardig staan als ze straks, onder het rijden, levendig gaan wapperen. Hun frissche, helle kleuren geven wat fleur aan den langen, open wagen, die eentonig grijs van tint is, dè tint van een reiswagen.

De vlaggetjes wapperen....!

Gent, het groote, drukke, vuile en toch imposante Gent, de donkere, viriele oude stad met de forsche gebouwen, ligt al een eind achter den rug, en wij hossen en schudden en dansen over de hobbelige keiwegen. O, die schrikkelijke vlaamsche en brabantsche keien! Kinderhoofden! zeggen de hollandsche chauffeurs. Maar wij noemen ze: doodshoofden. Zullen we wel ooit te Brussel geraken! Zal de wagen niet tot splinters uit elkaar vliegen? Wij tellen de dorpen als zooveel lijdensstaties van een folterweg. Hoe is ’t Gods mogelijk om in zoo’n land auto te rijden? Wie zijn de sombere barbaren, de oer-negers, de menschenhaters en de menscheneters, die zulke bestrating ooit verzonnen? Wij schokken en springen door een stadje: Dendermonde; af en toe kijk ik om of mijn bagage en mijn dames nog steeds in den wagen zitten; wij hobbelen door dorpen met een bevolking, die bijna uitsluitend uit kleine kinderen schijnt te bestaan; risten, dozijnen, krioelingen van kinderen, op de straat, in de moddergreppels, vóór, achter en langs de huizen; (o, vruchtbaar Vlaanderen, wat wordt er met liefde aan uw toekomst gedacht!) wij komen in een streek van hondenkarren, geen andere gespannen dan hijgende, blaffende, brullende en sjokkende hondenkarren; even krijgen wij een mooien, zachten grintweg (o, welk een verademing! wat een zaligen voorsmaak van wat ons verder op de reis te wachten staat!) om trouwens spoedig weer over de doodshoofden door elkaar geslingerd en geschokt te worden; en eindelijk doemt Brussel in de verte op.

Komaan! We zijn er toch levend aangeland. Het overige zal nu maar kinderspel meer zijn.

EEN VRIEND.

Inhoudsopgave

Een goede, mooie weg is als een vaste, trouwe vriend, die den chauffeur overal begeleidt.

Je hebt hem eensklaps gevonden, je nooit-genoeg-te-waardeeren vriend, toen je moe en lam gehobbeld was over de slechte keien, hij lag daar ineens, onverwacht en onverhoopt, om den hoek van een bosch, buiten den kom van een dorpje, als geduldig op je wachtend; hij lag daar, zachtblond over het groene land, als een reus die op zijn rug ligt uit te rusten, en hij voerde je dadelijk, geruischloos en in zacht-wiegende snelheid mee, en ’t was een verrassing, een verrukking, die je al het akelige deed vergeten.

Je dacht niet dat hij je nog kon verlaten, hij was zoo groot, zoo breed, zoo veilig; hij strekte zich zoo eindeloos ver, in zijn gladde blondheid, over de golvende landouwen uit, je had je maar te laten gaan en te genieten, het was een droom, een verwezenlijkte illuzie,.... tot het eensklaps uit was, uit zooals het was gekomen, plotseling en onverwacht, om den hoek van een bosch of in den kom van een dorpje.

Waar is hij heen, de mooie weg? Vergaan? Onder den grond verdwenen? Waarom moeten we weer zoo akelig schokken, hossen, hobbelen? Ach, ontrouwe, dien ik trouw en krachtig waande! Was hij maar nooit gekomen! Had hij ons maar zoo bitter niet gefopt!

En je treurt in jezelf om de broosheid en vergankelijkheid van het goede in deze droeve wereld, je denkt niet meer aan den ontrouwen, den verrader; je bent hem al vergeten,.... als hij daar plotseling weer is, om den hoek van een bosch, buiten den kom van een dorpje: zacht-effen-blond en heerlijk-kalm over de groene velden uitgestrekt, om je weer in verrukking verder mee te voeren.

En nu heb je vertrouwen gekregen, nu wéét je....

Laat hem maar kalm opnieuw vergaan, onder den grond verdwijnen, in hobbelige doodskoppen veranderen: je wéét, je weet dat je hem ginder buiten ’t dorp terug zult vinden, je weet dat hij daar zalig-rustend op je ligt te wachten, en dat hij reeds lang, reeds héél lang aangekomen is waar jij naar toe moet en waar hij je trouw en zacht en veilig, ondanks zijn grillige gedaanteverwisselingen, brengen zal.

Zulk een vriend, de eerste echte vriend op onze lange baan, was de weg tusschen Brussel en Namen.

TROMPET-DILEMMA.

Inhoudsopgave

Wat zal je doen, chauffeur, als iets, iets dat je niet absoluut onontbeerlijk is, uit je wagen weggestolen wordt?

Zal je de rustige philosophie hebben in jezelf te denken: „Ach, ’t is niet de moeite waard me daarvoor op te houden, een heele boel tijd te verliezen en daarna te moeten jagen om den verloren tijd weer in te halen.” Of zal je zeggen: „Dáár loopt de man, die mij het voorwerp heeft ontstolen; ik ren hem na, ik wil en zal mijn eigendom terug krijgen!”

Ik koos het laatste; ’t besef van het eigendomsrecht overweldigde in mij de philosophische berusting. Maar, ware het opnieuw te beginnen, ik zou wel anders kiezen.

Het voorwerp, dat, terwijl wij lunchten, uit mijn wagen werd gestolen, was een vrij eenvoudig, koperen trompetje. Zoo’n soort van jachthorentje, waarop je scherp en luid kunt blazen, wanneer de gewone auto-signalen geen uitwerking hebben.

Een man van de straat kwam mij in het restaurant waarschuwen:

—M’sieu, un homme vient de voler une trompette dans votre automobile. Il s’est enfui avec!

Ik was juist begonnen met een ordentelijke entrecôte-béarnaise te verorberen. Ik erken onbewimpeld, dat ik meer lust had het onderhoud met de entrecôte voort te zetten, dan den dief te achtervolgen. Maar mijn dames keken mij veelbeteekenend aan, ik kreeg mijn plichtsgevoel te pakken, en, na een korte aarzeling, lei ik mijn servet neer en stond op.

Er was drukte om mijn auto vóór ’t hôtel. Vingers strekten zich uit in de richting waar de dief met de trompet verdwenen was en een politieagent kwam vlug en gezagvoerend aanstappen.

De man van de straat, die mij gewaarschuwd had, werd ondervraagd. Ginds liep de dief, beweerde hij, je kon hem nog zien.

—Haal hem in! beval de agent.

De man rende heen.

Ondertusschen werd ik door den agent ondervraagd, verzocht mijn naam, adres en kwaliteit op te geven.

Dat duurde een poosje.

Toen zagen wij den man uit de straat terugkomen, vergezeld door een anderen man, een kleine dikkerd, met zwarte pet en blauw boezeroen.

—C’est lui qui a volé la trompette! riep van verre de man uit de straat.

—C’est pas vrai, godfèrdom! antwoordde de kleine, met een nijdigen schuinblik.

—Je te l’ai godfèrdom vu voler! beweerde krachtig de man van de straat.

’t Klonk aller-gekst de twee Walen voortdurend dien vlaamschen vloek te hooren gebruiken. Ik had moeite om er mijn ernst bij te behouden. De agent kwam in ’t midden.

—Vot’ nom? vroeg hij den kleine.

—Pour vous servir, m’sieu, antwoordde deze zonder schroom, een smerig boekje met papieren uit zijn boezeroen-zak halend en meteen zijn vettig-zwart petje afnemend.