Erhalten Sie Zugang zu diesem und mehr als 300000 Büchern ab EUR 5,99 monatlich.
Agnès, Anno 1665 – Dochters van de koning 1 Een ontroerende historische roman van W. A. Hary, Alfred Bekker, Hendrik M. Bekker Frankrijk, 17e eeuw: Na de dood van haar ouders door de pest groeit Agnès de Montaigne op als een straatarme wees in een klooster. Wanneer ze voor de keuze wordt gesteld om haar leven als non door te brengen of als 'dochter van de koning' naar de verre kolonie Nieuw-Frankrijk (Canada) te emigreren, kiest ze voor het avontuur – en voor de hoop op een nieuw leven. Met een kleine bruidsschat en een kist vol dromen begint Agnès aan de gevaarlijke overtocht. Maar de nieuwe wereld is ruwer dan ze zich ooit had kunnen voorstellen. Vriendschap, moed en overlevingsdrang worden zwaar op de proef gesteld wanneer zij en haar metgezel Madeleine in de klauwen van gewetenloze pelsjagers terechtkomen. Pas de ontmoeting met de mysterieuze trapper Jack Leroc geeft Agnès de kans om haar lot in eigen handen te nemen. Duik in een boeiend verhaal over liefde, vriendschap en de moed om voor je eigen vrijheid te vechten – geïnspireerd door het ware lot van de "Filles du Roi". Voor alle fans van historische romans, sterke vrouwelijke personages en grote emoties! Bestel nu en ga met Agnès op een onvergetelijke reis naar de Nieuwe Wereld!
Sie lesen das E-Book in den Legimi-Apps auf:
Seitenzahl: 149
Veröffentlichungsjahr: 2025
Das E-Book (TTS) können Sie hören im Abo „Legimi Premium” in Legimi-Apps auf:
Agnès, Anno 1665: Historische roman: Dochters van de koning 1
Copyright
Woordenlijst
Personages
Plaatsen
Begrippen
Hoofdstuk 1
Hoofdstuk 2
Hoofdstuk 3
Hoofdstuk 4
Hoofdstuk 5
Hoofdstuk 6
Titelseite
Cover
Inhaltsverzeichnis
Buchanfang
van W. A. Hary, Alfred Bekker, Hendrik M. Bekker
Agnès, Anno 1665 – Dochters van de koning 1
Een ontroerende historische roman van W. A. Hary, Alfred Bekker, Hendrik M. Bekker
Frankrijk, 17e eeuw: Na de dood van haar ouders door de pest groeit Agnès de Montaigne op als een straatarme wees in een klooster. Wanneer ze voor de keuze wordt gesteld om haar leven als non door te brengen of als 'dochter van de koning' naar de verre kolonie Nieuw-Frankrijk (Canada) te emigreren, kiest ze voor het avontuur – en voor de hoop op een nieuw leven.
Met een kleine bruidsschat en een kist vol dromen begint Agnès aan de gevaarlijke overtocht. Maar de nieuwe wereld is ruwer dan ze zich ooit had kunnen voorstellen. Vriendschap, moed en overlevingsdrang worden zwaar op de proef gesteld wanneer zij en haar metgezel Madeleine in de klauwen van gewetenloze pelsjagers terechtkomen. Pas de ontmoeting met de mysterieuze trapper Jack Leroc geeft Agnès de kans om haar lot in eigen handen te nemen.
Duik in een boeiend verhaal over liefde, vriendschap en de moed om voor je eigen vrijheid te vechten – geïnspireerd door het ware lot van de "Filles du Roi". Voor alle fans van historische romans, sterke vrouwelijke personages en grote emoties!
Bestel nu en ga met Agnès op een onvergetelijke reis naar de Nieuwe Wereld!
Een CassiopeiaPress-boek: CASSIOPEIAPRESS, UKSAK E-books, Alfred Bekker, Alfred Bekker presenteert, Casssiopeia-XXX-press, Alfredbooks, Bathranor Books, Uksak Special Edition, Cassiopeiapress Extra Edition, Cassiopeiapress/AlfredBooks en BEKKERpublishing zijn imprints van
Alfred Bekker
© Roman door auteur
© deze uitgave 2025 door AlfredBekker/CassiopeiaPress, Lengerich/Westfalen
De fictieve personen hebben niets te maken met werkelijk bestaande personen. Naamgelijkenissen zijn toevallig en niet opzettelijk.
Alle rechten voorbehouden.
www.AlfredBekker.de
Volg ons op Facebook:
https://www.facebook.com/alfred.bekker.758/
Volg ons op Twitter:
https://twitter.com/BekkerAlfred
Naar de blog van de uitgeverij!
Blijf op de hoogte van nieuwe uitgaven en achtergrondinformatie!
https://cassiopeia.press
Alles over fictie!
Agnès de Montaigne De hoofdpersoon van de roman. Een jonge vrouw uit de verarmde Franse adel, die na de dood van haar ouders in een klooster opgroeit en voor een levensveranderende beslissing staat.
Madeleine Duboi Agnès' goede vriendin en metgezel. Ook zij is wees en deelt een soortgelijk lot.
Jack Leroc Een pelsjager en boswachter in Nieuw-Frankrijk. Hij ontmoet Agnès tijdens haar reis naar de Nieuwe Wereld.
Zuster Cécile Een non in het klooster die Agnès met raad en daad terzijde staat.
Zuster Hildegonde De abdis van het klooster, die meebeslist over het lot van de wezen.
Normandië Regio in het noorden van Frankrijk. Hier ligt het klooster waar Agnès opgroeit.
Klooster Saint-Étienne Het weeshuis en klooster waar Agnès haar jeugd doorbrengt.
Nieuw-Frankrijk (Nouvelle-France) De Franse kolonie in Noord-Amerika, die tegenwoordig deel uitmaakt van Canada.
Quebec De belangrijkste stad in Nieuw-Frankrijk en eerste bestemming van de overtocht.
Montreal Een opkomende nederzetting in Nieuw-Frankrijk, bestemming van veel emigrantinnen.
Filles du Roi ("dochters van de koning") Jonge vrouwen die in de 17e eeuw op bevel van de koning naar Nieuw-Frankrijk emigreerden om daar te trouwen en bij te dragen aan de kolonisatie. Ze kregen een bruidsschat en werden vaak ook "kistvrouwen" genoemd.
Kistenvrouwen Bijnaam voor de Filles du Roi, omdat ze hun uitzet en persoonlijke bezittingen in een kist meenamen.
Bruidsschat / uitzet De uitrusting die een Fille du Roi kreeg voor haar nieuwe leven in de kolonie – meestal kleding, gereedschap, huishoudelijke artikelen en wat geld.
Trappers Jagers en vallenzetters die in de wildernis van Nieuw-Frankrijk leven en in bont handelen.
Waldläufer Mannen die in de bossen van Noord-Amerika leven en vaak bemiddelen tussen de culturen van de Franse kolonisten en de inheemse volkeren.
Agnès de Montaigne, weeskind uit verarmde adel, ouders overleden door een pestepidemie, opgegroeid in het weeshuis van een klooster in Normandië, heeft nu de keuze: naar het klooster gaan of als een "Fille du Roi", een "dochter van de koning", naar Canada gaan. De Filles du Roi, dochters van de koning, waren vrouwen wier reis en bruidsschat naar de Franse kolonie Nieuw-Frankrijk werden gefinancierd door een decreet van de koning, om daar de bevolking te vergroten...
*
Er waren dagen dat de lucht boven Normandië rook naar nat hooi en koude steen. Op zulke dagen waaide de wind vanaf zee, droeg de stemmen van de meeuwen tot diep in het achterland en rolden de velden, dofgroen en gedrongen, tegen de heuvels aan. Dan klonken de klokken van het klooster Saint-Étienne zacht als stof en leek de wereld, hoewel ruw, toch in orde. Op andere dagen leek elk geluid hard in de oren te klinken; de klokken dreunden in de botten na en het voorhoofd van de abdis was een onoverkomelijke muur.
Agnès de Montaigne kon beide onderscheiden, nog voordat ze voor het eerst uit het smalle raam van de slaapzaal keek. Deze herfst begon met zachte klokken. De muurpeper in de voegen van de muurring stond voor de tweede keer dat jaar in sap, een vroom voorteken, zeiden de oude zusters. Agnès had geleerd geen voortekenen meer te verzamelen. Of alleen nog diegene die ze zelf kon bedenken, als een deken wanneer de nacht te doorzichtig was.
Ze bleef niet lang liggen. De dag wachtte, en hij wachtte nooit geduldig. Haar voeten vonden de houten klompen, tastten in het donker, over de steen, waarvan de kou zelfs door de dikste wollen sokken heen drong, alsof ze een dier was. De andere meisjes bewogen zich als een kudde door de gangen: stil, ordelijk, zonder te praten. Een hoest, een lichte duw als de rijen niet meteen sloten. In de keuken, die als een roetgrot aan de noordmuur hing, rook het naar natte as en dunne gerstesoep. Zuster Béatrice, die nooit gezichten zag, alleen handen, noemde de naam van iedereen terwijl ze de kommen neerzette, alsof ze kralen op een rozenkrans telde: "Marie, Claire, Isabelle, Agnès..." Deze "Agnès" kreeg een klein beetje meer ademruimte sinds men haar de toevoeging "de Montaigne" had afgeleerd.
Ze had het niet afgelegd als een oude doek. Ze droeg het verborgen bij zich als een droog zaadje. Er waren nachten dat ze het in haar mond draaide, fluisterend, tot ze in slaap viel: "de Montaigne, de Montaigne". Dat hielp als de angst om de hoek kwam kijken.
Na het gebed ging ze, zoals elke dag, naar de tuin die ze sinds twee jaar samen met de jongere meisjes verzorgde. Die strekte zich uit langs de zuidkant van de muur, zodat hij meer licht kreeg dan Normandië bereid was te geven. Koolkoppen stonden daar als grijsgroene helmen, rabarberbladeren als schilden. De bonen groeiden langs vier stokken en de wind had ze een paar witte, grijs gespikkelde bloemen nagelaten, die eruit zagen als de laatste bondgenoten van een verloren zomer. Agnès wist waar de grond bijzonder vruchtbaar was en waar hij dun was; ze wist hoe ze met haar vingers de wortelen moest controleren om te zien of ze het geduld moest opbrengen om nog een week te wachten, of dat de zachte grond de rijpheid verraadde.
"Trek ze niet uit als je haast hebt, kind", had zuster Cécile eens gezegd, die weinig sprak en veel zag. "Wortelen houden niet van haast." Zuster Cécile had handen die bij de aarde hoorden, bruin en gebarsten. Op een keer had ze zonder iets te zeggen over Agnès' hand gestreeld, als een test. Sindsdien was er een stille harmonie tussen hen, die geen goedkeuring nodig had.
Maar deze ochtend stond zuster Cécile niet in de bedden. In plaats daarvan was zuster Marthe er, die rechtop liep als een latwerk dat nog nooit wind had gezien. "Niet slenteren", zei ze, zonder te kijken. "De meeuwen zijn geen excuus." Agnès bukte zich, zocht tussen de rode bieten naar het loof, hield het vast en trok voorzichtig, alsof ze naar de wortel zelf luisterde. Er viel er een, zwaar en aards, in haar hand. Ze voelde het kloppen van haar eigen bloed over de aarde lopen, alsof het een boodschap was.
"Vandaag komen er boodschappers", had Marie gefluisterd tijdens het wassen, en haar mond had nauwelijks bewogen. "Uit Rouen, zegt men. Het zegel van de koning." Marie was degene die alles als eerste wist. Ze was het kind van een belastinginner geweest; ze had het luisteren geleerd zoals anderen het lopen hadden geleerd.
"Wat wil de koning van ons?", had Agnès gevraagd, die het ritselen van zijde in muren kende en het geratel van koetsen over grind. "Ze komen nooit naar ons toe, de zegels."
"Op iedereen komen ooit zegels, Agnès", had Marie geantwoord. "Op sommigen eerder."
Zo droeg Agnès deze zin mee naar de tuin en legde hem tussen de kool en de goudsbloemen. Het licht was bleek en viel die dag vlak, alsof het zelf niet wist of de ochtend verstandig was geweest. In de verte was het lawaai van de markt te horen, die zich tegen de buitenmuur van het klooster nestelde; het schrille gelach van de visvrouwen, dat hol weerkaatste tegen de stenen, en het geroep van de mannen die netten droegen en hun schouders optrokken alsof ze groter waren dan ze waren.
Na het werk stonden de meisjes in het scriptorium, dat nooit de status van zijn oorsprong had verloren. Ooit werden daar boeken gekopieerd. Nu stonden er een paar bakken met ganzenveren, drie wetstenen en een lage kachel, die in de winter voorkwam dat de inkt voor de kachel tot een zwarte lens werd. Aan de muur hing nog steeds de kaart die een monnik daar tijdens de jaren van de grote pest had opgehangen: een wereld die aan de randen in sepia uitliep. Normandië was daar een schaal die gevuld bleef door de zee, en aan de rand een groot gebied dat de ouderen "Terre des Autres" noemden, als ze spraken alsof ze niet spraken. De jongeren noemden het soms 'de nieuwe wereld', omdat zelfs in een klooster de wind niet eeuwig buiten kan blijven.
Agnès keek soms langs dat gebied. Ze wist niet waarom. Misschien omdat het oog niet altijd kijkt waar de voeten moeten staan. Uiteindelijk vergat een hand meer dan een oog kan zien. Naast de kaart hingen de regels van het huis, die iedereen kende: De tong is een paard dat zichzelf berijdt. De blik is een mes, snijd niet. De lach is een klap, sla niet terug.
"Agnès." De roep klonk niet hard en niet zacht. Hij viel midden in het gekrabbel van de meisjes, die letters na letters probeerden te versnipperen, die grote zwarte mieren die alleen zin hadden als je ze in kolommen hield. Agnès stond op. Haar knieën kraakten. Het was altijd verbazingwekkend hoe het lichaam dat 's nachts daar lag en warm was, 's morgens zijn stijfheid terugkreeg als een hemd. Ze stak de pen in het zand, veegde haar hand af aan haar schort en volgde de stem naar de gang, waar het licht geen aderen had.
De abdis stond in de spreekkamer, die tegelijkertijd ook de bibliotheek was. Daar stonden planken vol met drie dozijn boeken die alleen op bepaalde tijden mochten worden aangeraakt. Op de tafel stond een kistje, klein, van donker hout, met een lakzegel dat uit bloed bestond. Ernaast lag een perkamentrol. Zuster Hildegonde, de abdis, had de gewoonte om haar zinnen te formuleren voordat ze iets zei. Ze was geen vijand van de meisjes; ze was sluwer dan dat.
"Agnès de Montaigne," zei ze. "Kom naar voren."
Agnès kwam naar voren. De lucht in de kamer rook naar was, naar wolvezels en een oud parfum dat ergens vandaan kwam, als een herinnering. Een insect danste in het hoge raam, alsof het daarheen was geroepen.
"Je weet wie je bent", begon de abdis, "en je weet wie je niet meer bent. Misschien weet je ook wat ze van je willen maken, misschien ook nog niet. Vandaag is de dag waarop we daarover praten. Niet beslissen – nog niet. Maar praten."
Er klonk een vermoeidheid in die stem die Agnès niet kende. De vermoeidheid van een eeuw waarin te veel over het leven werd beslist door mensen die de monden van anderen maar al te goed kenden. Ze gaf geen antwoord, maar toch leek de abdis een antwoord te horen.
"Je bent niet de enige," vervolgde ze. "De tijd is vruchteloos en de oorlogen van de mannen zijn een zuigspons. De velden dragen minder, de kinderen hebben meer wonden dan tanden. In de stad zijn er meer hongerigen dan ambachtslieden. Wij zijn een huis van troost. Maar we zijn niet de hemel. Begrijp je dat?"
"Ja, moeder," zei Agnès.
"Er is een decreet", zei de abdis en legde haar kleine, stevige hand op het perkament. "Het komt van hoge instanties, hoger dan ons huis. Men wil dat enkele van de jonge vrouwen die voldoende deugdzaamheid, voldoende gezondheid en voldoende jaren hebben, een reis maken. Men zal jullie uitrusten. Men zegt dat dit een genade is. Ik weet niet of genade over de zee vaart. Maar men zal jullie zeggen dat het genade is."
Agnès keek naar het zegel. Het was als een oog dat te groot was.
"Waarheen?" vroeg ze. Haar stem was kalm. Het was een oefening, en ze kon het.
"Naar de nieuwe wereld", zei zuster Hildegonde, en het woord bleef als een parel in de lucht hangen. "Om de..." Ze stopte, niet verlegen, maar moe. "Om de... Men heeft daar vrouwen nodig. Men zal jullie sieraden geven van stof en huid. Men zal jullie geld geven. Men zal jullie zeggen dat men jullie een toekomst geeft."
Het geknisper van het stevige papier was het luidste geluid in de kamer. Buiten riep iemand om water. Er viel een bord. Het gekletter liep als een rat over de stenen.
"Je zult me zeggen: en als ik dat niet wil?", vervolgde de abdis en ging naar het raam, alsof de juiste zin van daarbuiten kon komen. "Er is een andere weg, Agnès. Die je al kent. Het vertrouwde. Niet gemakkelijker, maar vertrouwd, en vertrouwdheid is de oude zus van vrede." Haar vingers streelden het houten raamkozijn. "We nemen je op als novice, als je dat wilt. Het is geen gevangenis. Het is een muur waarop je kunt vertrouwen als je moe bent."
Agnès voelde de lucht in de kamer dikker worden toen de mogelijkheid werd genoemd. Het was alsof er een tweede hemd op haar huid lag.
"Ik wil je de tijd geven die een hart nodig heeft", zei de abdis. "Maar de boodschappers moeten verder. Niet omdat wij dat willen. Omdat de wereld niet anders kan. Tot het uur slaat, zeggen de zusters. Geef me voor de terts antwoord." Toen, met een grimmige blik die zelden op haar gezicht te zien was: "Denk niet dat de zee een plek is waar je langzamer gaat."
Toen Agnès naar buiten ging, voelden de stenen onder haar voeten even koud aan als daarvoor. Dat was tegelijkertijd troostend en verschrikkelijk.
Ze ging niet meteen terug naar de tuin. Haar stappen brachten haar, alsof haar voeten meer wisten dan haar hoofd, naar het einde van de kruisgang, waar achter een gebarsten rond raam de kleine, misvormde es stond, die niet meer groeide, maar ook niet stierf. Daar was niemand. Deze plek behoorde niet tot de paden van de orde; het was een fout in de muur. Agnès ging op de lage sokkel zitten, trok haar knieën op en legde haar kin erop. Ze wachtte om te zien of de stilte zou spreken.
De beelden kwamen niet in reeksen. Ze kwamen in golven, zoals de pijn wanneer je te veel treden tegelijk neemt.
De eerste golf: de zomer waarin het licht alles zachter maakte. De pauw die aan de rand van de tuin van Montaigne in de schaduw liep als een edelman onder een mantel. De kleine, lichte schoentjes die ze droeg en waar haar moeder kritiek op had gehad omdat ze niet pasten bij een jurk die een cadeau van haar tante was. De kleine hand van haar vader in haar haar, die het naar boven streek. Een lach boven een glas dat koel was. Een liedje en een fijne geur van sinaasappels, die er alleen in de winter waren.
De tweede schok: het grijze doek dat ze over de gezichten legden. De stilte die geen stilte was, maar een trilling die in elke houten voeg zat. Het teken op de poort, gemaakt van krijt en toch niet uitgewist door de regen. De man die kwam en zijn mond niet opende toen hij het perkament met de zwarte rand liet zien. Het huis dat stiller was dan ooit tevoren. Haar ademhaling die luider was dan ze gewend was. De handen die haar wegvoerden en de kamers die achter haar leeg werden, alsof de lucht uit een kamer werd gezogen.
De derde klap: het bed in het klooster, dat hard was en niets van haar verwachtte. De ogen van een oude zuster, die duizend tranen hadden gezien en daarom één te veel niet meer konden vinden. Het hout dat kraakte als een oude vrouw die zich niet kan oprichten. De dagen die bestonden uit brokken en hoeken. En daartussen, langzaam en ondraaglijk, woorden die je kon denken zonder te huilen.
"Novice". "Bruidsschat". "Genade". "Reis". Het waren woorden die je op je tong kon leggen als brood. Maar ze voedden haar niet. Of alleen maar zo dat je de volgende dag weer honger had.